6.2.Over de stelling van eiser dat de derde-partij misbruik van recht heeft gemaakt overweegt de rechtbank dat misbruik van recht een zware beschuldiging is en dat dergelijk misbruik slechts onder bijzondere omstandigheden wordt aangenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft hierover met betrekking tot de beroepsfase overwogen dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.De rechtbank is van oordeel dat deze drempel van zwaarwichtige gronden zoals bedoeld in voornoemde uitspraak hier zeker niet wordt gehaald en dat niet kan worden gesproken van misbruik van recht van de derde-partij bij het maken van bezwaar.
Omvang van het geding: het eerste besluit op bezwaar
7. De volgende vraag waarover de rechtbank zich moet buigen, is de vraag waar dit geschil eigenlijk over gaat. Dat is in dit geval nog niet zo gemakkelijk vast te stellen.
8. De rechtbank stelt vast dat het eerste besluit op bezwaar door verweerder is ingetrokken. Dat besluit is er dus niet meer en is volledig vervangen door het nieuwe besluit op bezwaar. Er is in relatie tot (het beroep tegen) dit besluit geen verzoek gedaan om vergoeding van proceskosten of om schadevergoeding. Dat betekent dat er geen sprake meer is van enig (proces)belang bij behandeling van het beroep tegen dit ingetrokken besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser voor zover dat is gericht tegen het eerste besluit op bezwaar dan ook niet-ontvankelijk.
Omvang van het geding: het nieuwe besluit op bezwaar
9. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op het nieuwe besluit op bezwaar tenzij daarbij onvoldoende belang bestaat. Om de vraag te kunnen beantwoorden of sprake is van een dergelijk belang, moet eerst vastgesteld worden waarvoor met het nieuwe besluit op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning verleend is.
10. Zoals ter zitting is besproken stelt de rechtbank tevens vast dat met het nieuwe besluit op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning is verleend, maar dan niet voor een deel van de aanbouw. Eiser is, zo heeft hij desgevraagd ter zitting bevestigd, het eens met het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit verlening van de vergunning inhoudt. Dat geldt overigens ook voor de derde-partij die geen bezwaar heeft tegen realisatie van hetgeen uiteindelijk is vergund. In zoverre is de met het nieuwe besluit op bezwaar verleende omgevingsvergunning dus niet in geschil. Dat verweerder deze omgevingsvergunning gebaseerd heeft op een niet door eiser aangeleverde wijziging van een tekening behorende bij de aanvraag laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing. Dat geldt ook voor het feit dat verweerder “een knip” heeft gemaakt midden door de aanbouw, waarbij de ene helft van de aangevraagde aanbouw wel is vergund en de andere helft niet. Ook aan vragen over de (bouwtechnische) constructie van de vergunde aanbouw komt de rechtbank niet toe. Omdat de vergunde situatie wel relevant is voor een goed beeld van de zaak, is de bij het nieuwe besluit op bezwaar behorende tekening, met de daarop door verweerder aangebrachte wijziging, hieronder wel opgenomen.
Uitsnede van de bij het nieuwe besluit op
bezwaar behorende tekening van de woning
11. De rechtbank stelt verder vast, zoals eveneens ter zitting is besproken, dat het nieuwe besluit op bezwaar een impliciete gedeeltelijke weigering van de gevraagde omgevingsvergunning bevat. Dat betreft het rechtergedeelte (dat aan de (zuid)westelijke zijde van de woning is gelegen) van de aanbouw (garage) op bovenstaande tekening. Kennelijk is hiervoor de omgevingsvergunning niet verleend, hoewel dit niet expliciet in het nieuwe besluit op bezwaar wordt vermeld. Het nieuwe besluit op bezwaar vermeldt immers alleen een wijziging van de oorspronkelijk verleende vergunning. Die impliciete gedeeltelijke weigering is tussen partijen in geschil. Eiser is het namelijk niet eens met die weigering. Het beroep van eiser wordt daarom aangemerkt als te zijn gericht tegen de impliciete gedeeltelijke weigering van de omgevingsvergunning. De derde-partij is het overigens wel met deze weigering eens: de derde-partij wil niet dat dit gedeelte van de aanbouw gebouwd wordt.
12. Het impliciete karakter van de weigering blijkt ook uit het feit dat het nieuwe besluit op bezwaar geen enkele motivering bevat voor weigering van een deel van de aanvraag. In het besluit geeft verweerder eiser gelijk in zijn stelling dat er geen aanleiding bestaat om de hele vergunning voor de woning te herroepen, nu slechts één onderdeel van het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan is verleend. Voor het, anders dan in het primaire besluit, niet vergunnen van dit deel van de aanbouw wordt echter geen motivering gegeven.Ter zitting is vastgesteld dat de motivering in het nieuwe besluit op bezwaar moet worden ingelezen vanuit het verweerschrift in bezwaar en in beroep. In die verweerschriften wordt immers wel een motivering gegeven voor het niet verlenen van de omgevingsvergunning voor dit deel van de aanbouw. Die motivering komt er kort gezegd op neer dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.4 van het bestemmingsplan waarin staat in welke situaties, in afwijking van de planregel dat alleen in het achtererfgebied mag worden gebouwd. in het zijerfgebied in hoeksituaties mag worden gebouwd. Met name gaat het hierbij om de voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal twee meter moet bedragen.
Tussenconclusie over het nieuwe besluit op bezwaar
13. Gelet op hetgeen onder 11 en 12 is overwogen, kleeft er een gebrek aan het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit moet worden aangemerkt als de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het (zuid)westelijke deel van de aanbouw. Deze weigering is immers (in afwijking van de aanvraag en desondanks) slechts impliciet gedaan (wat strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel) en is niet gemotiveerd in het besluit zelf. Hoewel hier niet expliciet een beroepsgrond tegen is gericht, ziet de rechtbank in het impliciete karakter van de weigering en het volledig ontbreken van een motivering daarvan in het besluit zelf, voldoende aanleiding voor het oordeel dat dit onderdeel van het nieuwe besluit op bezwaar niet door de beugel kan.De rechtbank vindt het (dubbele) gebrek te zwaar om te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het nieuwe besluit op bezwaar, voor zover dit een weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning inhoudt, voor vernietiging in aanmerking komt.
14. De rechtbank beoordeelt hierna, aan de hand van de beroepsgronden, of de rechtsgevolgen van dit deel van het nieuwe besluit op bezwaar in stand kunnen blijven.
De beroepsgronden van eiser met betrekking tot het nieuwe besluit op bezwaar
15. Eiser heeft tegen het eerste besluit op bezwaar, heel kort samengevat, de volgende beroepsgronden ingebracht: 1) de omgevingsvergunning kan voor een groot deel wel worden vergund, 2) de aanbouw is noodzakelijk voor opstelling van technische installaties van de woning en 3) het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu in de directe omgeving wel een vergelijkbare aanbouw is vergund. In zijn reactie op het nieuwe besluit op bezwaar heeft eiser (onder de mededeling dat het nieuwe besluit niet geheel aan zijn beroep tegemoet komt) nog aangevoerd: 4) een erfafscheiding van twee meter hoog en andere bouwwerken van drie meter hoog mogen wel worden gerealiseerd. Ter zitting heeft eiser nog aangevuld: 5) de aanbouw is gesitueerd in het achtererfgebied en 6) het vertrouwensbeginsel is geschonden. Ter zitting heeft eiser voornoemde beroepsgronden 1 en 2 ingetrokken nu verweerder met het nieuwe besluit op bezwaar daaraan is tegemoetgekomen. De overige beroepsgronden zien (ook) op het nieuwe besluit op bezwaar c.q. de daarbij impliciet geweigerde vergunning voor een deel van de aanvraag. In bespreking van die beroepsgronden is voldoende belang gelegen zodat het beroep, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ziet mede betrekking heeft op het nieuwe besluit op bezwaar en wel, zoals onder 11 vastgesteld, op de impliciete weigering daarbij van een deel van de gevraagde omgevingsvergunning.
16. De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden van eiser (nummer 3 tot en met 6 zoals onder 15 weergegeven, maar dan in een andere volgorde) tegen het nieuwe besluit op bezwaar.
17. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de garage bij nader inzien naar de mening van eiser toch is gelegen in het achtererfgebied.
18. De rechtbank overweegt hierover als volgt.