ECLI:NL:RBLIM:2023:2878

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
ROE 21/2848
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de impliciete gedeeltelijke weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning met handhaving van rechtsgevolgen

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning op een perceel in de gemeente Leudal. Deze vergunning werd aanvankelijk verleend, maar later door verweerder, het college van burgemeester en wethouders, herroepen na bezwaar van een derde-partij. Eiser ging in beroep tegen deze herroeping. Tijdens de procedure heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin de omgevingsvergunning gedeeltelijk werd gewijzigd, maar niet voor een deel van de aanbouw. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd, omdat hij het niet eens was met deze gedeeltelijke weigering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde-partij als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het bezwaar van de derde-partij ontvankelijk is. De rechtbank oordeelde dat de impliciete weigering van de omgevingsvergunning voor het (zuid)westelijke deel van de aanbouw niet voldoende gemotiveerd was en dat dit gebrek niet kon worden gepasseerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het nieuwe besluit op bezwaar gegrond verklaard en vernietigde de weigering van de omgevingsvergunning voor het betrokken deel van de aanbouw, maar liet de rechtsgevolgen van het nieuwe besluit in stand. Eiser blijft dus zonder vergunning voor dat specifieke deel van de aanbouw. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G.G. van Nisselroij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij 1] en [naam derde-partij 2] , uit [woonplaats 2]
(gemachtigde: mr. N. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres 1] ongenummerd te [plaats 1] (het perceel).
Bij besluit van 8 september 2021 (het eerste besluit op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen door de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog te weigeren.
Eiser heeft tegen het eerste besluit op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De derde-partij heeft een schriftelijke reactie op het beroep ingediend.
Bij besluit van 19 juli 2022 (het nieuwe besluit op bezwaar) heeft verweerder besloten om het eerste besluit op bezwaar in te trekken en een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dat nieuwe besluit op bezwaar houdt in dat de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning wordt gewijzigd in die zin dat de aanbouw/garage aan de (zuid)westzijde van de woning (hierna: de aanbouw), conform de bij het besluit bijgevoegde tekening, op twee meter uit de perceelsgrens wordt gerealiseerd en de omgevingsvergunning voor het overige wordt gehandhaafd.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd omdat het nieuwe besluit op bezwaar slechts gedeeltelijk aan het beroep tegemoetkomt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam architect] , architect. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 12 december 2020 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning op het perceel. De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’. [1] Met het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. [2] Verweerder heeft daarbij met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid [3] afgeweken van (artikel 8.4 van) het bestemmingsplan ‘Liduinahof Kelpen-Oler 2020’ [4] .
2. De derde-partij woont op het adres [adres 2] te [plaats 2] , direct naast het perceel van eiser waarop de omgevingsvergunning ziet. De derde-partij heeft tegen de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
3. Met het eerste besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog (in zijn geheel) geweigerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
4. Naar aanleiding van het beroep van eiser tegen het eerste besluit op bezwaar heeft verweerder dit besluit ingetrokken en het nieuwe besluit op bezwaar genomen. Verweerder heeft daarbij de verleende omgevingsvergunning gewijzigd in die zin dat de aanbouw, conform de bij het nieuwe besluit op bezwaar gevoegde tekening, op twee meter uit de perceelsgrens wordt gerealiseerd en de omgevingsvergunning voor het overige wordt gehandhaafd.
Is de derde-partij belanghebbende (en is het bezwaar dus terecht inhoudelijk behandeld?)
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de derde-partij belanghebbende is. Deze vraag heeft eiser opgeworpen en is relevant voor de vraag of verweerder terecht is overgegaan tot inhoudelijke behandeling van het bezwaar van de derde-partij tegen de aan eiser verleende vergunning. Eiser stelt dat de derde-partij misbruik van recht heeft gemaakt althans, zonder een reden die hem in zijn belangen raakt, bezwaar heeft gemaakt. Volgens eiser is de derde-partij niet aan te merken als belanghebbende en is zijn bezwaar enkel ingegeven door de planologische (on)mogelijkheden om zelf een aanbouw aan de woning te realiseren. Volgens eiser blijkt dit ook uit het bezwaarschrift en de e-mail van de derde-partij van 22 juli 2021. Indien het bezwaar van de derde-partij alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard herleeft de omgevingsvergunning in volle omvang en is voor eiser het doel bereikt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de derde-partij terecht als belanghebbende heeft aangemerkt en dat sprake is van een ontvankelijk bezwaar en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Eiser en de derde-partij zijn buren van elkaar en hun percelen worden slechts door een openbaar pad van elkaar gescheiden. Hun woningen liggen op korte afstand van elkaar. Daarnaast heeft de derde-partij zicht op de woning van eiser. De intenties van de derde-partij bij het maken van bezwaar, wat daarvan ook zij, maken niet dat de derde-partij geen belanghebbende is.
6.2.
Over de stelling van eiser dat de derde-partij misbruik van recht heeft gemaakt overweegt de rechtbank dat misbruik van recht een zware beschuldiging is en dat dergelijk misbruik slechts onder bijzondere omstandigheden wordt aangenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft hierover met betrekking tot de beroepsfase overwogen dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. [5] De rechtbank is van oordeel dat deze drempel van zwaarwichtige gronden zoals bedoeld in voornoemde uitspraak hier zeker niet wordt gehaald en dat niet kan worden gesproken van misbruik van recht van de derde-partij bij het maken van bezwaar.
Omvang van het geding: het eerste besluit op bezwaar
7. De volgende vraag waarover de rechtbank zich moet buigen, is de vraag waar dit geschil eigenlijk over gaat. Dat is in dit geval nog niet zo gemakkelijk vast te stellen.
8. De rechtbank stelt vast dat het eerste besluit op bezwaar door verweerder is ingetrokken. Dat besluit is er dus niet meer en is volledig vervangen door het nieuwe besluit op bezwaar. Er is in relatie tot (het beroep tegen) dit besluit geen verzoek gedaan om vergoeding van proceskosten of om schadevergoeding. Dat betekent dat er geen sprake meer is van enig (proces)belang bij behandeling van het beroep tegen dit ingetrokken besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser voor zover dat is gericht tegen het eerste besluit op bezwaar dan ook niet-ontvankelijk.
Omvang van het geding: het nieuwe besluit op bezwaar
9. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op het nieuwe besluit op bezwaar tenzij daarbij onvoldoende belang bestaat. Om de vraag te kunnen beantwoorden of sprake is van een dergelijk belang, moet eerst vastgesteld worden waarvoor met het nieuwe besluit op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning verleend is.
10. Zoals ter zitting is besproken stelt de rechtbank tevens vast dat met het nieuwe besluit op bezwaar alsnog een omgevingsvergunning is verleend, maar dan niet voor een deel van de aanbouw. Eiser is, zo heeft hij desgevraagd ter zitting bevestigd, het eens met het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit verlening van de vergunning inhoudt. Dat geldt overigens ook voor de derde-partij die geen bezwaar heeft tegen realisatie van hetgeen uiteindelijk is vergund. In zoverre is de met het nieuwe besluit op bezwaar verleende omgevingsvergunning dus niet in geschil. Dat verweerder deze omgevingsvergunning gebaseerd heeft op een niet door eiser aangeleverde wijziging van een tekening behorende bij de aanvraag laat de rechtbank daarom verder buiten beschouwing. Dat geldt ook voor het feit dat verweerder “een knip” heeft gemaakt midden door de aanbouw, waarbij de ene helft van de aangevraagde aanbouw wel is vergund en de andere helft niet. Ook aan vragen over de (bouwtechnische) constructie van de vergunde aanbouw komt de rechtbank niet toe. Omdat de vergunde situatie wel relevant is voor een goed beeld van de zaak, is de bij het nieuwe besluit op bezwaar behorende tekening, met de daarop door verweerder aangebrachte wijziging, hieronder wel opgenomen.
Uitsnede van de bij het nieuwe besluit op
bezwaar behorende tekening van de woning
11. De rechtbank stelt verder vast, zoals eveneens ter zitting is besproken, dat het nieuwe besluit op bezwaar een impliciete gedeeltelijke weigering van de gevraagde omgevingsvergunning bevat. Dat betreft het rechtergedeelte (dat aan de (zuid)westelijke zijde van de woning is gelegen) van de aanbouw (garage) op bovenstaande tekening. Kennelijk is hiervoor de omgevingsvergunning niet verleend, hoewel dit niet expliciet in het nieuwe besluit op bezwaar wordt vermeld. Het nieuwe besluit op bezwaar vermeldt immers alleen een wijziging van de oorspronkelijk verleende vergunning. Die impliciete gedeeltelijke weigering is tussen partijen in geschil. Eiser is het namelijk niet eens met die weigering. Het beroep van eiser wordt daarom aangemerkt als te zijn gericht tegen de impliciete gedeeltelijke weigering van de omgevingsvergunning. De derde-partij is het overigens wel met deze weigering eens: de derde-partij wil niet dat dit gedeelte van de aanbouw gebouwd wordt.
12. Het impliciete karakter van de weigering blijkt ook uit het feit dat het nieuwe besluit op bezwaar geen enkele motivering bevat voor weigering van een deel van de aanvraag. In het besluit geeft verweerder eiser gelijk in zijn stelling dat er geen aanleiding bestaat om de hele vergunning voor de woning te herroepen, nu slechts één onderdeel van het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan is verleend. Voor het, anders dan in het primaire besluit, niet vergunnen van dit deel van de aanbouw wordt echter geen motivering gegeven. [6] Ter zitting is vastgesteld dat de motivering in het nieuwe besluit op bezwaar moet worden ingelezen vanuit het verweerschrift in bezwaar en in beroep. In die verweerschriften wordt immers wel een motivering gegeven voor het niet verlenen van de omgevingsvergunning voor dit deel van de aanbouw. Die motivering komt er kort gezegd op neer dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.4 van het bestemmingsplan waarin staat in welke situaties, in afwijking van de planregel dat alleen in het achtererfgebied mag worden gebouwd. in het zijerfgebied in hoeksituaties mag worden gebouwd. Met name gaat het hierbij om de voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal twee meter moet bedragen.
Tussenconclusie over het nieuwe besluit op bezwaar
13. Gelet op hetgeen onder 11 en 12 is overwogen, kleeft er een gebrek aan het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit moet worden aangemerkt als de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het (zuid)westelijke deel van de aanbouw. Deze weigering is immers (in afwijking van de aanvraag en desondanks) slechts impliciet gedaan (wat strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel) en is niet gemotiveerd in het besluit zelf. Hoewel hier niet expliciet een beroepsgrond tegen is gericht, ziet de rechtbank in het impliciete karakter van de weigering en het volledig ontbreken van een motivering daarvan in het besluit zelf, voldoende aanleiding voor het oordeel dat dit onderdeel van het nieuwe besluit op bezwaar niet door de beugel kan. [7] De rechtbank vindt het (dubbele) gebrek te zwaar om te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het nieuwe besluit op bezwaar, voor zover dit een weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning inhoudt, voor vernietiging in aanmerking komt.
14. De rechtbank beoordeelt hierna, aan de hand van de beroepsgronden, of de rechtsgevolgen van dit deel van het nieuwe besluit op bezwaar in stand kunnen blijven. [8]
De beroepsgronden van eiser met betrekking tot het nieuwe besluit op bezwaar
15. Eiser heeft tegen het eerste besluit op bezwaar, heel kort samengevat, de volgende beroepsgronden ingebracht: 1) de omgevingsvergunning kan voor een groot deel wel worden vergund, 2) de aanbouw is noodzakelijk voor opstelling van technische installaties van de woning en 3) het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu in de directe omgeving wel een vergelijkbare aanbouw is vergund. In zijn reactie op het nieuwe besluit op bezwaar heeft eiser (onder de mededeling dat het nieuwe besluit niet geheel aan zijn beroep tegemoet komt) nog aangevoerd: 4) een erfafscheiding van twee meter hoog en andere bouwwerken van drie meter hoog mogen wel worden gerealiseerd. Ter zitting heeft eiser nog aangevuld: 5) de aanbouw is gesitueerd in het achtererfgebied en 6) het vertrouwensbeginsel is geschonden. Ter zitting heeft eiser voornoemde beroepsgronden 1 en 2 ingetrokken nu verweerder met het nieuwe besluit op bezwaar daaraan is tegemoetgekomen. De overige beroepsgronden zien (ook) op het nieuwe besluit op bezwaar c.q. de daarbij impliciet geweigerde vergunning voor een deel van de aanvraag. In bespreking van die beroepsgronden is voldoende belang gelegen zodat het beroep, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ziet mede betrekking heeft op het nieuwe besluit op bezwaar en wel, zoals onder 11 vastgesteld, op de impliciete weigering daarbij van een deel van de gevraagde omgevingsvergunning.
16. De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden van eiser (nummer 3 tot en met 6 zoals onder 15 weergegeven, maar dan in een andere volgorde) tegen het nieuwe besluit op bezwaar.
Achtererfgebied
17. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de garage bij nader inzien naar de mening van eiser toch is gelegen in het achtererfgebied.
18. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
18.1.
Ligging in het achtererfgebied zou betekenen dat de aanbouw rechtstreeks zou zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder terecht geconcludeerd heeft dat de aanbouw in het zijerfgebied en niet in het achtererfgebied ligt. Het achtererfgebied is in het bestemmingsplan als volgt gedefinieerd: “
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen”. Het zijerfgebied is gedefinieerd als: “
het deel van het voorerfgebied bij een hoekwoning, gelegen langs (het verlengde van) de zijgevel van de hoekwoning, voorzover dit geen deel uitmaakt van het achtererfgebied”. Het openbaar toegankelijke gebied waaraan de woning van eiser ligt, wordt gevormd door de [adres 1] en het verharde pad (met groenvoorziening) tussen de woningen van eiser en de derde-partij: [naam derde-partij 3] (verlengde van het [naam] ). Dit pad is openbaar toegankelijk en heeft ingevolge het bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ een verkeersbestemming. Gelet op de definitie van achtererfgebied en op de ligging van de aanbouw ten opzichte van het openbaar gebied en het hoofdgebouw, is sprake van ligging in het achtererfgebied. Dit is ter zitting overigens ook door de architect van eiser bevestigd.
18.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Andere bouwwerken met vergelijkbare hoogte zijn wel toegestaan
19. Eiser heeft aangevoerd dat op grond van het bestemmingsplan erfafscheidingen, met een hoogte van twee meter, en andere bouwwerken, met een hoogte van drie meter, rechtstreeks zijn toegestaan, ook op of op korte afstand van de perceelsgrens. De derde-partij heeft daarom geen belang bij hun bezwaar tegen een garage achter een dergelijke erfafscheiding, aldus eiser.
20. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
20.1.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 1º,2º of 3º van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan een bevoegdheid van verweerder is, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. Dat betekent dat de rechtbank het besluit terughoudend moet toetsen in die zin dat de rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen en of dit zorgvuldig is voorbereid en voldoende gemotiveerd is.
20.2.
Verweerder heeft bij de afweging of sprake is van een goede ruimtelijke ordening door de aanbouw niet in zijn geheel te vergunnen (omdat niet voldaan wordt aan de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor afwijking) geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen aan het feit dat het bestemmingsplan ter plaatse wel andere bouwwerken toestaat. Deze andere bouwwerken, waaronder een erfafscheiding, hebben een andere ruimtelijke uitstraling dan een aanbouw/garage omdat deze andere afmetingen hebben en geen gebouw zijn. Dat andere bouwwerken wel zijn toegestaan, maakt dus niet dat verweerder de aanbouw volledig had moeten vergunnen. Dat de aanbouw vanuit de derde-partij gezien deels schuil kan gaan achter een erfafscheiding, doet niet af aan de ruimtelijke uitstraling die, ook als een erfafscheiding wordt gerealiseerd, uitgaat van een aanbouw binnen twee meter van de perceelsgrens.
20.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
21. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft in dit kader erop gewezen dat volgens een e-mailbericht van 31 maart 2021 van een ambtenaar van de gemeente vorig jaar in eenzelfde situatie (garage) een oplossing is gevonden via de kruimelgevallenregeling. Dit ziet op de achterburen (aan [adres 3] ) van de derde-partij die ook direct aansluitend aan het groen een garage hebben gebouwd. Op grond hiervan zou eiser ook graag voor een oplossing in aanmerking komen.
22. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
22.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Hoewel het vraagtekens oproept dat door verweerder voor het perceel waarnaar eiser in beroep heeft verwezen wel een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is verleend voor een garage op de perceelsgrens, slaagt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet. De reden daarvoor is dat geen sprake is van gelijke gevallen nu de garage op dat perceel veel verder van de voorgevel van de woning (en van de openbare weg aan de voorzijde van het perceel) af is gelegen. Voorstelbaar is daarom dat verweerder daar een andere afweging heeft gemaakt.
22.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
23. Eiser heeft ter zitting een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft daartoe verwezen naar een e-mailbericht van 8 maart 2021 van een medewerker Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente aan eiser, waarin staat dat de wethouder heeft ingestemd met de afwijking van het bestemmingsplan.
24. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
24.1.
Voor de bespreking van deze beroepsgrond hanteert de rechtbank het stappenplan zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019. [9] De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Die betreft de belangenafweging. In het kader daarvan moet de vraag worden beantwoord of geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan.
24.2.
Los van de vraag of het pas ter zitting naar voren brengen van deze beroepsgrond in strijd is met een goede procesorde, kan deze niet slagen omdat aan de e-mail waarnaar eiser heeft verwezen geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend op verlening van de (volledige) vergunning. In dit e-mailbericht staat onder andere: “
Ik ben nog steeds in afwachting van het advies van de omgevingsdienst en heb vrijdag opnieuw gevraagd naar de stand van zaken. Wethouder (…) heeft ingestemd met de afwijking van het bestemmingsplan”. De rechtbank leidt hieruit, door het voorbehoud van afwachting van het advies van de omgevingsdienst, geen ondubbelzinnige toezegging af op basis waarvan de verwachting van verlening van de (volledige) vergunning gerechtvaardigd is. Bovendien is na de e-mail de gevraagde vergunning daadwerkelijk verleend. Als al sprake was van een toezegging, is die dus nagekomen. De verleende vergunning neemt daarmee als het ware de plaats van een eventuele eerdere toezegging over. Dit neemt echter niet weg dat tegen die vergunning bezwaar openstaat en dat een heroverweging naar aanleiding van dat bezwaar, zoals hier gebeurd is, tot een andere uitkomst kan leiden.
24.3.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

25. Zoals onder 8 aangegeven, verklaart de rechtbank het beroep tegen het eerste besluit op bezwaar niet-ontvankelijk omdat dit besluit is ingetrokken en vervangen door het nieuwe besluit op bezwaar en er geen belang meer bestaat bij beoordeling van het eerste besluit op bezwaar.
26. Zoals onder 13 aangegeven, is het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar gegrond. De rechtbank vernietigt het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit de weigering inhoudt van de aangevraagde omgevingsvergunning (dus wat betreft het (zuid)westelijke deel van de aanbouw).
27. Nu geen van de onder 17 tot en met 24 besproken door eiser tegen het nieuwe besluit op bezwaar ingebrachte beroepsgronden slagen, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het nieuwe besluit op bezwaar, voor zover dat wordt vernietigd, in stand blijven. Dit betekent dat eiser in de positie blijft alsof hij een omgevingsvergunning heeft zoals verleend bij het nieuwe besluit op bezwaar, dus een omgevingsvergunning zonder het (zuid)westelijke deel van de aanbouw. In zoverre krijgt eiser dus geen gelijk: hij heeft nog steeds geen omgevingsvergunning voor dat gedeelte van de aanbouw en dat verweerder hem die niet heeft gegeven is terecht.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
29. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het eerste besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar gegrond;
  • vernietigt het nieuwe besluit op bezwaar voor zover dit een weigering van de omgevingsvergunning inhoudt;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het nieuwe besluit op bezwaar in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 1.674,-
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht ter hoogte van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 mei 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo (zogeheten binnenplanse afwijking).
4.Vastgesteld op 12 november 2020.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
6.Zie hierover ook artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
7.Deels betreft dit een in het kader van het bepalen van de omvang van het geding ambtshalve vaststelling, deels betreft dit een aanvulling van de rechtsgronden voor zover in het beroep ook gesproken wordt over de motivering van het besluit.
8.Artikel 8:72, derde lid onder a, van de Awb.