ECLI:NL:RBLIM:2023:283

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
ROE 22/919
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor keermuren in Simpelveld

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 12 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning aan zijn buren beoordeeld. Eiser, eigenaar van een perceel aan de Gillissenstraat 8 in Simpelveld, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 14 oktober 2021 aan zijn buren is verleend voor de bouw van keermuren. De rechtbank oordeelt dat de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen bouwvoorschriften niet zijn bedoeld ter bescherming van de belangen van eigenaren van naastgelegen panden, zoals eiser. Hierdoor kan de beroepsgrond van eiser, die zich baseert op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten, aangezien hij zonder gemachtigde heeft geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld(verweerder)
(gemachtigde: mr. M.H.L. Crins).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan zijn buren verleende omgevingsvergunning.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning van eisers buren met het besluit van 14 oktober 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 17 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is eigenaar van het perceel gelegen aan Gillissenstraat 8 in Simpelveld.
2. De buren van eiser zijn woonachtig op [adres] (hierna: vergunninghouder). Het perceel van vergunninghouder heeft op grond van het bestemmingsplan “Kernen gemeente Simpelveld” (bestemmingsplan) (deels) de bestemmingen ‘Tuin’, ‘Wonen’ en ‘Waarde-Archeologie’
Ten behoeve van de renovatie van hun woning heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd op 16 april 2020. Op 10 juli 2020 is daarvoor voor de eerste keer een omgevingsvergunning verleend. Eiser was het daar niet mee eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van bezwaren van eiser, heeft vergunninghouder op 29 september 2020 een gewijzigde aanvraag ingediend. Dit heeft geleid tot een tweede (primair) besluit van 9 oktober 2020 waarbij aan de buren een omgevingsvergunning is verleend.
3. Op 22 maart 2021 en 6 mei 2021 heeft eiser handhavingsverzoeken ingediend tegen respectievelijk de hoogte van de keermuur in het voorerf en de dakhoogte. Als gevolg daarvan heeft vergunninghouder, ter legalisering van de wijzigingen ten opzichte van de op 9 oktober 2020 verleende omgevingsvergunning, op 9 juli 2021 een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Op deze aanvraag heeft verweerder beslist met het (derde) (primaire) besluit van 14 oktober 2021. In dat besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van een bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, ten behoeve van respectievelijk onder meer de keermuren die het terras omzomen en een luifel (met pilaar) en dakranden, gelegen in de bestemming ‘Tuin’. Tijdens de welstandsvergadering van 13 oktober 2021 is het bouwplan getoetst aan de welstandseisen en akkoord bevonden.
4. Bij het bestreden besluit van 17 maart 2022 heeft verweerder de omgevingsvergunning van 14 oktober 2021 gehandhaafd. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld en daarover gaat deze procedure.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
5. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor de keerwanden die het terras omzomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden inhoudende dat geen besluit is genomen op zijn bezwaar tegen de vergunning van 10 juli 2020 en hem nooit is medegedeeld dat die vergunning is ingetrokken, laten vallen. Ook heeft eiser zijn beroepsgronden met betrekking tot de dak- en goothoogte ingetrokken. Dit betekent dat deze gronden niet (meer) ter beoordeling voorliggen.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inhoudelijke beoordeling
8. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het realiseren van de keermuur die het terras omzoomt een vergunning is vereist. Ook na ambtshalve onderzoek ter zitting is de rechtbank van het tegendeel niet gebleken.
Bouwbesluit 2012
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de keermuur van 1,60 m in strijd is met de artikelen 2.16, eerste lid en 2.17, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, omdat het terras niet voorzien is van een niet beweegbare afscheiding. Hierdoor wordt een gevaarlijke situatie vergund. Volgens eiser moet het bestreden besluit daarom worden vernietigd.
10. De rechtbank verstaat het beroep van eiser aldus dat volgens eiser sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zodat geen vergunning had mogen worden verleend.
11. De rechtbank zal deze beroepsgrond niet inhoudelijk behandelen, omdat het in de wet opgenomen relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen vanwege schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die zich daarop beroept. Hiermee heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank strekken de in afdeling 2.3 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen bouwvoorschriften over ‘Afscheiding van vloer, trap en hellingbaan’ tot bescherming van de veiligheid (valbescherming) van toekomstige eigenaren en gebruikers van de gebouwen en het terras waarvoor die eisen gelden. Deze artikelen beogen kennelijk niet het belang van een eigenaar van een naastgelegen pand, zoals dat van eiser te beschermen. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser op grond van artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Kruimelgevallenregeling en goede ruimtelijke ordening
12. Eiser stelt verder dat artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor betrekking heeft op het gebruik en niet op bouwen, waardoor geweld wordt aangedaan aan de motivatie om de omgevingsvergunning, betrekking hebbende op bouwactiviteiten, te verlenen. Volgens eiser is verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor de keermuur, omdat dit een categorie betreft waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning kan worden verleend, terwijl sprake is van bouwactiviteiten.
13. De rechtbank verstaat het beroep van eiser aldus dat hij in feite stelt dat de kruimelgevallenregeling niet kan worden toegepast omdat deze regeling enkel ziet op de activiteit “gebruik”(ook wel “de c-activiteit”, neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo) terwijl de strijdigheid met het bestemmingsplan ziet op de activiteit “bouwen” (ook wel de “a-activiteit” neergelegd in artikel 2.1. eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo). De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt en heeft daartoe het volgende overwogen.
13.1.
De rechtbank stelt voorop dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een project is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Als verweerder een aanvraag voor een dergelijk project ontvangt, moet verweerder het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel en moet verweerder beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. De aangevraagde omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bij de aanvraag overgelegde gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegde gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (a) of de bouwverordening (b) en als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan (c) of redelijke eisen van welstand (d). Als zich geen van de hiervoor genoemde weigeringsgronden voordoet, moet de gevraagde vergunning worden verleend voor de activiteit bouwen.
13.2.
Indien sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan (weigeringsgrond c) dan komt op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º van de Wabo aan verweerder -onder voorwaarden- de bevoegdheid toe om in de bij het Bor aangewezen gevallen van het bestemmingsplan af te wijken. Het gaat dan om omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruiken” (c-activiteit zoals neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo). Hoewel in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo wordt verwezen naar de c-activiteit, volgt daaruit ook dat mag worden afgeweken van het geldende planologisch regime en dat het daarbij kan gaan om strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan, maar ook om strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan -waarin bijvoorbeeld de maximaal toelaatbare hoogte van bouwwerken is vastgelegd. Anders dan eiser heeft betoogd, kan de door eiser gestelde beperking dus niet uit artikel 2.12 van de Wabo noch uit artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor worden afgeleid. De beroepsgrond faalt daarom.
14. Eiser heeft voorts betoogd dat de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt zich daartoe op het standpunt dat de strijdigheid met het bestemmingsplan door de keermuur vergroot wordt, omdat met de omgevingsvergunning een keermuur is vergund die 160 cm grond keert, terwijl de (tweede) omgevingsvergunning van 9 oktober 2020 maar een keermuur van 100 cm toestond. Bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden met de vergunningvrije bouwwerken die reeds aanwezig waren, te weten de andere vergunningvrije keermuren. Doordat verweerder omgevingsvergunning verleend voor het bouwen binnen de bestemming ‘Tuin’ draagt zij bij aan een enorme verstening binnen deze bestemming, hetgeen stedenbouwkundig onaanvaardbaar is. Dit blijkt volgens eiser ook uit het rapport van [naam] ( [naam] ) van december 2021.
15. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond evenmin slaagt en daarvoor is het volgende van belang.
15.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De bevoegdheid van verweerder om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen betreft een discretionaire bevoegdheid. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
15.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de (tweede) omgevingsvergunning van 9 oktober 2020 reeds een keermuur is vergund op dezelfde locatie als onderhavige omgevingsvergunning. Bij de onderhavige omgevingsvergunning is wederom een keermuur vergund, omdat de eerder gerealiseerde keermuur scheuren en vochtvorming vertoonde. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een verhoging van de keermuur van 60 cm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vergunningverlening voor een keermuur met een verhoging van 60 cm, maar van een verlaging. Uit bijlage 6 ‘foto’s met toelichting wijzigingen’ behorende bij de omgevingsvergunning blijkt dat de hoogte van de afgewerkte keerwand lager wordt dan de origineel vergunde keerwand, omdat het 48 cm hoge muurtje vervalt waardoor de keermuur op het nulpeil uitkomt, zijnde de bovenkant van de vloer van de woning. In de tekening van bijlage 4 en 6 van de omgevingsvergunning van 9 oktober 2020 is te zien dat de ronde keerwand een hoogte heeft van 48 cm (480+P) ten opzichte van het nulpeil, terwijl in bijlage 2 en 4 van onderhavige omgevingsvergunning 480+P is doorgestreept en vermeld is dat het muurtje van 48 cm verwijderd is. In het bestreden besluit heeft verweerder dan ook terecht gesteld dat de enige wijziging is het vervallen van het muurtje dat het terras omzoomt, waardoor de keermuur 48 cm lager komt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het terras daardoor een open karakter heeft en sprake is van minder verstening.
15.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft daarvoor van belang kunnen achten dat door het bouwplan de woning als het ware doorloopt in het terras, waardoor het stedenbouwkundig, qua vorm, afwerking en uitstraling één geheel wordt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet heeft gekeken naar de vergunningvrije keermuren, omdat deze reeds aanwezig waren en uit het besluitvorming volgt dat verweerder het bouwplan in zijn geheel heeft beoordeeld. Verweerder heeft zich bovendien op het standpunt kunnen stellen dat het rapport van [naam] niet maakt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Immers, doordat het muurtje van 48 cm verdwijnt, verkleint de verstening in de voortuin waar [naam] juist voorstander van is. Bovendien gaat [naam] in het geheel niet in op de juridische gevolgen van het vergunningvrij zijn van de keermuren met een hoogte van minder dan 1 m. Verweerder mag deze keermuren niet weigeren, zodat verweerder niet bevoegd is ten aanzien van deze muurtjes een planologische afweging te maken. Met andere woorden: de door [naam] genoemde ‘stedenbouwkundige aantasting’ mag verweerder niet toetsen voor deze keermuren. Tot slot gaat [naam] eraan voorbij dat de tuin nog moet worden ingericht met beplanting die vervolgens nog verder moet groeien.
15.3.1.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
16. Eiser voert tot slot aan dat het in strijd met het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel is dat in deze zaak ten aanzien van de buren de ene afwijking op de andere afwijking van het bestemmingsplan wordt toegepast, terwijl ten aanzien van een door eiser gebouwd tuinhuis/berging (van 40 m2) geen enkele afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan en handhavend wordt opgetreden.
17. De rechtbank stelt voorop dat zij eisers beroepsgrond aldus verstaat dat eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, inhoudende dat verweerder gelijke gevallen gelijk behandelt en dat hij er ook op moet kunnen vertrouwen dat verweerder gelijke gevallen gelijk behandelt.
17.1.
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat het bestuursorgaan gelijke gevallen, gelijk behandelt. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gelijk geval, omdat met onderhavige omgevingsvergunning wijzigingen aan een woning -te weten keermuur, aangepaste gevelopeningen, verlengen luifel en terras- zijn vergund, terwijl het in eisers geval ging om een nieuw gebouwd vrijstaand tuinhuis/berging (een bijbehorend bouwwerk van 40 m2) in de achtertuin waardoor een maximaal toegestaan bebouwingsoppervlakte wordt overschreden en dat in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning van 14 oktober 2021 in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten, nu het beroep ongegrond is en hij bovendien zonder gemachtigde heeft geprocedeerd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 januari 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.