Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1)
1. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de
periode als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, te delen door de referentie-omzet. De
uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.
2. De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is
a. de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier, indien er sprake is van een werkgever
waarvan de bedrijfsuitoefening uiterlijk op 1 januari 2019 is aangevangen; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, de omzet, gerealiseerd in de periode vanaf de eerste
kalendermaand na de dag van aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020,
gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
3. Voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon.
4. Indien de rechtspersoon of vennootschap onderdeel is van een groep als bedoeld in artikel 24b
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, in afwijking van het derde lid, uitgegaan van de
omzetdaling van de groep zoals deze op 1 maart 2020 bestond. Indien de rechtspersoon een
dochtermaatschappij is van een ander als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, worden de dochtermaatschappij en de rechtspersoon voor de werking van deze regeling
behandeld als waren zij een groep. Voor de bepaling van de omzetdaling als bedoeld in de eerste
zin worden de Nederlandse rechtspersonen en vennootschappen in aanmerking genomen,
alsmede buitenlandse rechtspersonen en vennootschappen met loon in Nederland.
5. Subsidies en baten die betrekking hebben op een langere periode dan de periode, bedoeld in
artikel 8, vierde lid, onderdeel c, en de periode, bedoeld in het tweede lid, worden naar rato aan de
betreffende perioden toegerekend voor de bepaling van de omzetdaling, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 7. Hoogte van de subsidie
1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10, met dien verstande dat:
a. de loonsom wordt verminderd met de uitkeringen die het UWV over het gehanteerde
aangiftetijdvak door tussenkomst van de werkgever heeft uitbetaald, voor zover die uitkeringen
in de loonsom zijn inbegrepen;
b. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen
bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag
door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in
artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor
de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen; en
d. de maximering van het loon per werknemer tot € 9.538 per tijdvak van een maand, bedoeld in
artikel 10, plaatsvindt na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
2. Indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld
onder de constante B in het eerste lid, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het
bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in
aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van
een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak
van het jaar 2020 zijn.
3. Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen,
wordt de loonsom, bedoeld in het tweede lid, constante C, verhoogd met 8,33 procent. Artikel 10,
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de
bepaling van de constante C worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk
op 19 juli 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben
plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld,
kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling
van de loonsom, bedoeld in het tweede lid, constante C.
5. Indien de werkgever na 17 maart 2020 een verzoek om toestemming heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de subsidie verlaagd met: D x 1,5 x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat D voor het loon dat de werknemers, bedoeld in de eerste zin, hebben ontvangen, berekend overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, constante B.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing voor zover de werkgever het verzoek om toestemming heeft ingetrokken binnen vijf werkdagen:
a. na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, indien het verzoek om toestemming
voor dat tijdstip is gedaan; of
b. nadat het verzoek is ingediend.
Artikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de
werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met
dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan
€ 9.538.
2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt
uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat
indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt
verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van
het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak
van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019,
waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per
werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de
bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de
loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die
uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
Artikel 13. Verplichtingen
Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de werkgever is verplicht de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden;
b. de werkgever doet na 18 maart 2020 geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst
op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, gedurende het tijdvak waarover subsidie is verleend;
c. de werkgever is verplicht de subsidie uitsluitend aan te wenden voor de betaling van de loonkosten;
d. de werkgever is verplicht de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in de
Wet op de ondernemingsraden, of bij het ontbreken daarvan, de werknemers te informeren over
de subsidieverlening;
e. de werkgever voert een zodanig controleerbare administratie dat alle voor de vaststelling van de
subsidie van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan en verleent desgevraagd tot vijf
jaar na de datum van vaststelling van de subsidie inzage in deze administratie;
f. de werkgever doet de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten;
g. de werkgever meldt onverwijld en schriftelijk aan de Minister indien zich andere omstandigheden
voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling
van de subsidie;
h. de werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve
opgave van de omzetdaling met daarbij een accountantsverklaring van een accountant als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep;
i. indien aan de werkgever loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is
verleend, informeert de werkgever het college van burgemeester en wethouders dat de loonkostensubsidie heeft verleend, over de subsidieverlening op grond van deze regeling;
j. de werkgever werkt tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het
verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of
namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen
die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de
vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister.
Artikel 14. Subsidievaststelling
1. De werkgever vraagt binnen 24 weken na afloop van de aaneengesloten periode van drie
maanden, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, de vaststelling van de subsidie aan door
middel van een door de Minister vast te stellen formulier. Artikel 8, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling worden in ieder geval meegezonden:
a. de definitieve gegevens over de omzetdaling in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid,
onderdeel c, alsmede documentatie en informatie waaruit dit blijkt;
b. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 13, onderdeel h; en
c. een verklaring dat voldaan is aan de in artikel 13, onderdelen a en c tot en met j, genoemde
3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 7.
4. De Minister stelt de subsidie vast binnen 22 weken na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in
Artikel 15. Terugvordering
Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot
geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of
voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is
voldaan.