ECLI:NL:RBLIM:2023:2710

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
10086241 CV 22-4200
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid in executiegeschil tussen eiser en gemeente

In deze zaak, die zich afspeelt in Roermond, heeft de kantonrechter op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een executiegeschil tussen [eiser] en de gemeente Nederweert. De procedure is gestart door [eiser], die in conventie vorderingen heeft ingesteld tegen de gemeente, die in reconventie ook vorderingen heeft ingediend. De kern van het geschil draait om de vraag of de kamer voor kantonzaken bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen. De gemeente stelt dat er sprake is van een executiegeschil, omdat het vonnis van 5 september 2019 door de kamer voor andere zaken dan kantonzaken is gewezen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] voortvloeien uit het kort geding vonnis en de op 24 november 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, en dat deze vorderingen als een executiegeschil moeten worden aangemerkt. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Limburg, locatie Roermond. De beslissing houdt ook in dat partijen in het vervolg van de procedure alleen kunnen procederen bij advocaat, en dat er griffierechten verschuldigd zijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van juridische vertegenwoordiging in dit soort geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10086241 \ CV EXPL 22-4200
Vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2023
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
procederende in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE NEDERWEERT,
gevestigd te Nederweert,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. F. van de Pol.
Partijen worden hierna [eiser] en De Gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de exceptie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord en eis in reconventie
  • de schriftelijke reactie van [eiser] op de exceptie van onbevoegdheid en de conclusie van eis in reconventie
  • het verzoek van [eiser] om een mondelinge behandeling te bepalen
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte houdende wijziging van eis in reconventie van De Gemeente
  • de op 8 maart 2023 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Hierna is vonnis in het incident tot onbevoegdheid bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis in kort geding van 5 september 2019 van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de locatie Roermond van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter [eiser] – samengevat – een aantal verboden opgelegd. De verboden hebben allen – kortweg gezegd – betrekking op een tussen [eiser] en De Gemeente bestaand arbeidsconflict en/of bejegeningsonderzoek en/of andere procedures tussen [eiser] en De Gemeente. Aan die verboden heeft de voorzieningenrechter een termijn van twee jaren verbonden en aan de diverse verboden is telkens een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 100.000,00, verbonden.
2.2.
De Gemeente heeft tegen voormeld kort geding vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en [eiser] heeft tegen dat vonnis incidenteel hoger beroep ingesteld,
2.3.
Op 24 november 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat partijen berusten in het kort geding vonnis van
5 september 2019, dat [eiser] in mei 2021 een persoonlijk gesprek zal hebben met de burgemeester of een door hem aangewezen bestuurder, dat in de periode tot aan het gesprek [eiser] geen brieven, e-mails of andere communicatie aan De Gemeente zal richten en dat er gedurende deze afkoelingsperiode radiostilte is van de kant van [eiser] , dat De Gemeente de - volgens De Gemeente verbeurde en nog niet geïnde - dwangsommen ter hoogte van € 7.000,00 tot de datum van het gesprek niet zal innen, dat als [eiser] zich heeft gehouden aan de radiostilte die dwangsommen niet worden geïnd en het eerste gedeelte van de reeds volgens De Gemeente verbeurde en geïnde dwangsommen van € 17.000,00 aan [eiser] worden terugbetaald, dat de in het kort geding vonnis van 5 september 2019 verbonden termijn van twee jaren zal worden verlengd in die zin dat die termijn vanaf 24 november 2020 opnieuw voor een termijn van twee jaren zal lopen en dat als [eiser] zich gedurende die twee jaren aan de verboden heeft gehouden ook het tweede gedeelte van de volgens De Gemeente reeds verbeurde en geïnde dwangsommen ter hoogte van € 17.000,00 zullen worden terugbetaald.
2.4.
Bij brief van 24 januari 2022 heeft De Gemeente aan [eiser] meegedeeld, onder andere, dat zij sinds 1 juni 2021 weer verschillende brieven van [eiser] heeft ontvangen, dat [eiser] daardoor de in het vonnis opgelegde verboden heeft overtreden en De Gemeente daarom de tweede helft van de eerder geïnde dwangsommen ter hoogte van
€ 17.000,00 niet zal terugbetalen. Voorts heeft De Gemeente [eiser] gesommeerd om uiterlijk op 31 januari 2022 om 13.00 uur een bedrag van € 5.000,00 aan nieuw verbeurde dwangsommen te betalen.
2.5.
Bij brief van 22 april 2022 heeft (de gemachtigde van) De Gemeente aan [eiser] meegedeeld, onder andere, dat zij sinds 24 januari 2021 weer verschillende brieven van [eiser] heeft ontvangen, dat [eiser] daardoor de in het vonnis opgelegde verboden heeft overtreden en heeft [eiser] gesommeerd om uiterlijk op 29 april 2022 om 13.00 uur een bedrag van € 2.000,00 aan nieuw verbeurde dwangsommen te betalen.
2.6.
[eiser] heeft aan De Gemeente een bedrag van € 7.000,00 betaald.

3.De geschillen

In de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat De Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en zich onrechtvaardig heeft verrijkt en dat sprake is van onverschuldigde betaling van € 7.000,00 en dat dit bedrag aan hem zo spoedig mogelijk terugbetaald dient te worden conform de op 24 november 2020 bij het gerechtshof Den Bosch overeengekomen vaststellingsovereenkomst,
  • te verklaren voor recht dat bij toewijzing van de vordering onder 1 De Gemeente verplicht is, direct na afloop op 24 november 2022 van het vonnis van de voorzieningenrechter, uitbetaling te doen van € 17.000,00 aan dwangsommen conform de vaststellingsovereenkomst van 24 november 2020 tussen De Gemeente en [eiser] en
  • De Gemeente te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De Gemeente heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] .
3.3.
De Gemeente vordert – samengevat – primair [eiser] te veroordelen tot betaling van € 3.000,00 aan dwangsommen en subsidiair te verklaren voor recht dat [eiser] door het laten uitbrengen van de dagvaarding en het sturen van de daaropvolgende brieven van 19 september 2022 en 28 september 2022 aan De Gemeente het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 september 2019, althans de nadien gesloten vaststellingsovereenkomst, niet heeft nageleefd en voorts [eiser] – samengevat - te verbieden om gedurende een periode van primair 7 jaar, subsidiair 5 jaar en meer subsidiair na 3 jaar na betekening van het vonnis door middel van brieven, e-mails of andere communicatiemiddelen verzoeken en/of klachten en/of meldingen enzovoorts naar De Gemeente te sturen, dit telkens onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 100,000,00 en [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van De Gemeente.
In het incident tot onbevoegdheid
3.5.
De Gemeente vordert dat de kamer voor kantonzaken zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen en [eiser] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[eiser] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

In het incident tot onbevoegdheid
4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de kamer voor kantonzaken bevoegd is om van de onderhavige vorderingen van [eiser] kennis te nemen. De Gemeente stelt dat sprake is van een executiegeschil. Omdat het vonnis van 5 september 2019 is gewezen door de kamer voor andere zaken dan kantonzaken, is die andere kamer bevoegd. Volgens [eiser] is geen sprake van een executiegeschil omdat geen executie heeft plaatsgevonden van het vonnis van 5 september 2019 door een deurwaarder.
4.2.
De vorderingen van [eiser] vloeien naar het oordeel van de kantonrechter voort uit het kort geding vonnis van 5 september 2019 en de op 24 november 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst. Uit die vaststellingsovereenkomst blijkt dat zowel [eiser] als De Gemeente heeft berust in het kort geding vonnis van 5 september 2019 en dat partijen nadere afspraken hebben gemaakt over de voorwaarden waaronder De Gemeente reeds verbeurde dwangsommen niet zal innen, het al dan niet terugbetalen van reeds verbeurde dwangsommen door De Gemeente en het verlengen van de in dat kort geding vonnis verbonden termijn waarbinnen [eiser] zich aan de in dat vonnis opgelegde verboden dient te houden.
4.3.
De door [eiser] ingestelde vorderingen zijn naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Immers, in geschil zijn de vragen of [eiser] de veroordelingen in het kort geding vonnis van
5 september 2019 in samenhang met de op 24 november 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst, is nagekomen en wat de reikwijdte van de in dat vonnis en de vaststellingsovereenkomst opgelegde verboden is. De omstandigheid dat De Gemeente nog geen opdracht aan een deurwaarder heeft gegeven om het vonnis van 5 september 2019 ten uitvoer te leggen, is niet van belang. Dat betekent dat dit geschil op grond van artikel 438 Rv behandeld dient te worden door de rechtbank die volgens de gewone regels bevoegd zou zijn. In lid 1 van voormeld artikel is bepaald dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van dergelijke geschillen. Dat daaronder volgens [eiser] tevens de kantonrechter moet worden begrepen is een onjuiste veronderstelling aangezien uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de herziening van het burgerlijk procesrecht kan worden afgeleid dat de herziening van artikel 438 Rv (slechts) een terminologische en geen inhoudelijke aanpassing betrof. De kantonrechter is daarom van oordeel dat hij zich onbevoegd moet verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] . De zaak zal in de stand waarin zij zich bevindt worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, locatie Roermond.
4.4.
Een deel van de vorderingen van De Gemeente kan eveneens aangemerkt worden als een executiegeschil, terwijl de overige vorderingen van De Gemeente nauw samenhangen met de vorderingen van [eiser] . Naar het oordeel van de rechtbank verzet de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zich dan ook tegen een afzonderlijke behandeling. Dat betekent dat ook de vorderingen van De Gemeente zullen worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, locatie Roermond.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de onderhavige geschillen en
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingslocatie Roermond,
5.2.
deelt mede dat partijen in het vervolg van deze procedure alleen kunnen procederen bij advocaat,
5.3.
bepaalt dat de door elk van partijen te stellen advocaat zich bij akte, uiterlijk in te dienen op de schriftelijke rol van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van deze rechtbank zittingslocatie Roermond d.d. 3 mei 2023 om 10.00 uur, dient uit te laten over de wijze waarop men wenst voort te procederen,
5.4.
wijst partijen erop dat de kamer voor andere zaken dan kantonzaken zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 244,00 voor [eiser] ,
5.5.
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort,
5.6.
wijst De Gemeente erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort,
5.7.
wijst [eiser] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org; bij meerdere gedaagden: wijst gedaagden erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: