3.3Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Aan de verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn: degene die stelt slachtoffer te zijn en degene die als dader wordt gezien. Ook in deze zaak is dit het geval.
Dat betekent dat als de verdachte ontkent, er vaak alleen de verklaring van het slachtoffer is als bewijsmateriaal. In de wet, en wel in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat echter dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. Dit wettelijk voorschrift moet ervoor zorgen dat de rechter een goede bewijsbeslissing neemt, door hem te verbieden het bewijs aan te nemen op de verklaring van één enkele getuige, als hetgeen die getuige verklaart niet ondersteund wordt door ander bewijs.
De toets die de rechtbank daarmee moet aanbrengen, houdt dus geen oordeel in over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring(en). Ook al is de verklaring van een aangever nog zo waar, er zal altijd meer dan deze enkele verklaring moeten voorliggen om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, is de vraag of er voldoende steunbewijs is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Toch zijn daarvoor wel enige regels in de jurisprudentie geformuleerd. Zo is het in beginsel niet voldoende dat andere personen ‘van horen zeggen’ verklaren over hetgeen het slachtoffer tegen hen verteld heeft, omdat de bron van de verklaring dan nog steeds alleen het slachtoffer is. In sommige gevallen kan een verklaring van een getuige, die niet ter plaatse aanwezig is geweest terwijl het strafbare feit werd gepleegd, echter wel als steunbewijs worden aangenomen. Dit kan als de getuigenverklaring ook een eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer (vlak) nadat het strafbare feit is gepleegd.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Ten aanzien van het aan de verdachte tenlastegelegde
[slachtoffer] heeft na een informatief gesprek met de politie op 3 februari 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij in de periode van oktober 2013 tot en met juni 2014 een relatie met de verdachte had, die op dat moment haar docent Nederlands was. Toen de relatie begon, was zij zestien jaren oud. Ook heeft zij verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte met haar verricht zou hebben en de omstandigheden waaronder die handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Zij beschrijft dat er veelvuldig werd gemaild en dat zij de verdachte buiten de lesuren in zijn klaslokaal op school in [plaats 1] opzocht, maar ook buiten school in zijn huis in [plaats 2] bezocht. Daar werden de gezamenlijke interesses in literatuur en muziek uitgediept en zou zich de relatie ook op fysiek vlak hebben ontwikkeld. Er werd geknuffeld, gedanst en gezoend. Na verloop van tijd zouden er op initiatief van de verdachte ook seksuele handelingen hebben plaats gevonden. In haar verklaringen is [slachtoffer] open over het feit dat zij de relatie met de verdachte en de daarbij behorende gevoelens als erg ingewikkeld en verwarrend ervaren heeft. Enerzijds voelde ze zich vertrouwd bij verdachte, zag ze hem als een vaderfiguur en waren er gevoelens van verliefdheid die zij nog nooit eerder had ervaren, maar anderzijds was er angst voor de verdachte en zijn emotionele uitbarstingen. Hoewel zij zich niet prettig voelde bij de seksuele handelingen, heeft ze hier nooit iets van durven zeggen uit angst voor de reactie van de verdachte als zij zou weigeren. Daarom heeft zij die seksuele handelingen ook steeds weer ondergaan. Volgens haar verklaring bestonden die seksuele handelingen uit het wederzijds aanraken van de geslachtsdelen, wederzijdse orale seks en penetratie.
De verdachte heeft verklaard dat er inderdaad sprake was van een affectieve relatie met [slachtoffer] en dat hij hevig verliefd op haar was. Ondanks het leeftijdsverschil zagen ze toekomstperspectief. Ook heeft hij toegegeven dat ze elkaar buiten school zagen in zijn woning in [plaats 2] en dat, als zij daar samen waren, er werd geknuffeld, gezoend en dat het ook is voorgekomen dat hij haar borsten heeft gestreeld. Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens het samen dansen. De verdachte ontkent echter dat er verdergaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De fysieke relatie zou zijn achtergebleven omdat de verdachte twijfels had over de relatie vanwege de leeftijd van [slachtoffer] en het feit dat hij haar docent was. Daarnaast was verdachte onzeker. Die onzekerheid betrof zijn eigen lichaam. Ook was er stress en twijfel en waren er gezondheidsproblemen. Wel hebben ze over hun gevoelens gepraat in feuilleton-stijl.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]en van verdachtevast dat er sprake is geweest van een relatie tussen beiden, terwijl [slachtoffer] op dat moment minderjarig was en verdachte haar docent Nederlands was.
Ook acht de rechtbank op basis van de verklaringen van beiden bewezen dat er op meerdere momenten sprake is geweest van fysiek contact dat bestond uit knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten van [slachtoffer] door verdachte. Dit wordt immers niet alleen door [slachtoffer] verklaard, maar ook door de verdachte bevestigd.
Aan de verdachte worden echter verdergaande seksuele handelingen verweten. Hoewel [slachtoffer] hierover verklaart, vinden deze handelingen geen bevestiging in de verklaring van de verdachte. De vraag is dan of de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen.
Indachtig het hierboven beschreven kader, moet de rechtbank vaststellen dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om de verklaring van [slachtoffer] op deze punten naar de maatstaven van de wet te staven.
De rechtbank acht het van belang om op dit punt nog eens te herhalen dat dit uitdrukkelijk geen betrouwbaarheidsoordeel van de verklaringen van [slachtoffer] of de verklaringen van de verdachte betreft. Het doet er niet toe wie de rechtbank wel of niet gelooft, nu de wet simpelweg verankering vereist in een tweede bewijsmiddel en daarvan is in deze zaak geen sprake. De vereiste verankering kan namelijk niet gevonden worden in de verklaringen van de getuigen die naar eigen wetenschap verklaren over de relatie die er tussen verdachte en [slachtoffer] was in de ten laste gelegde periode: zij waren op de hoogte van het feit dat er een relatie was tussen de verdachte en [slachtoffer] en hebben ook zelf de affectie tussen beiden waargenomen, maar zij hebben geen eigen wetenschap van de seksuele handelingen die er volgens [slachtoffer] destijds plaatsgevonden hebben. Hetgeen [getuige] hierover verklaart, heeft zij van [slachtoffer] gehoord. Weliswaar verklaart [getuige] ook over de emoties die zij op dat moment bij [slachtoffer] heeft waargenomen, maar zij plaatst dit moment in een heel andere tijd dan [slachtoffer] zelf. Volgens [getuige] was dit reeds in 2013 nadat zij [slachtoffer] en verdachte op school had zien zoenen, maar [slachtoffer] verklaart hierover stellig dat zij pas in het jaar voorafgaand aan de aangifte mensen in vertrouwen heeft genomen over de seksuele handelingen die de verdachte met haar zou hebben gepleegd. Op dat moment waren er sindsdien reeds meerdere jaren verstreken. Dit verschil in hun verklaringen maakt ook dat de rechtbank geen objectieve steun voor de beschuldigingen van [slachtoffer] kan ontlenen aan de emoties die de [getuige] verklaart bij haar te hebben waargenomen. Het betreft in ieder geval geen waarneming van de emotionele of fysieke toestand van [slachtoffer] vlak nadat de feiten waren gepleegd.
Conclusies
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde zestienjarige leerlinge, bestaande uit het knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten van die leerlinge zijnde [slachtoffer] . De rechtbank moet echter vaststellen dat de door [slachtoffer] geuite beschuldigingen over verdergaande seksuele handelingen op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander objectief bewijsmateriaal om haar beschuldigingen naar de eisen van de wet te staven. Daarbij moet dus bedacht worden dat van hetgeen getuigen verklaren, aangeefster steeds de bron is geweest. Weliswaar heeft een van die getuigen ook verklaard over de emoties die zij op dat moment bij [slachtoffer] waarnam, maar onder de hiervoor beschreven omstandigheden kan ook aan deze verklaring niet het vereiste steunbewijs worden ontleend.
Daarom moet de verdachte van de ontuchtige handelingen anders dan het knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten partieel worden vrijgesproken.