ECLI:NL:RBLIM:2023:2604

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
03.306828.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf wegens ontucht tussen een leraar en zijn minderjarige leerling

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leraar die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige leerling. De verdachte, geboren in 1963, was docent Nederlands en had gedurende ongeveer elf maanden een relatie met een zestienjarige leerlinge. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer op 3 februari 2020. Tijdens de zitting op 4 april 2023 zijn zowel de verdachte als het slachtoffer gehoord, waarbij het slachtoffer werd bijgestaan door haar raadsvrouw. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen, waaronder zoenen, knuffelen en het betasten van de borsten en vagina van het slachtoffer. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging slechts de minder ingrijpende handelingen erkende.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de verdergaande seksuele handelingen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de bewezenverklaring van ontuchtige handelingen, zoals het zoenen, knuffelen en het strelen van de borsten. De rechtbank benadrukte dat de verdachte als docent een zorgplicht had en dat hij de grenzen van het betamelijke had overschreden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 180 uren. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die een bedrag van € 4.418,16 vorderde, wat door de rechtbank werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak onderstreept de ernst van ontucht met minderjarigen en de verantwoordelijkheden van docenten in hun rol als opvoeder. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de impact van de daden van de verdachte op haar ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.306828.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. van der Toorn, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door haar raadsvrouw mr. A. Jansen.
De benadeelde partij is op de zitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte -in zijn hoedanigheid als docent- gedurende ongeveer elf maanden ontucht heeft gepleegd met de destijds zestienjarige leerlinge [slachtoffer] , bestaande uit:
- het zoenen van [slachtoffer] ;
- het knuffelen van [slachtoffer] ;
- het (over de kleding) betasten van de borsten en de vagina van [slachtoffer] ;
- het likken aan de vagina van [slachtoffer] ;
- het duwen of brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en tong en penis in de vagina van [slachtoffer] ;
- het duwen of brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en alle handelingen die in de tenlastelegging verfeitelijkt staan.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de verklaringen die door het [slachtoffer] zijn afgelegd en die hij als consistent en authentiek beoordeelt.
Verder heeft hij verwezen naar bewijsmiddelen die de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunen, indachtig het kader dat de Hoge Raad hier voor heeft geschetst. Zo vindt de door [slachtoffer] beschreven context steun in de e-mails die tussen de verdachte en [slachtoffer] zijn uitgewisseld en wordt deze context ook door de verdachte zelf in de door hem afgelegde verklaringen bevestigd. Naast bevestiging van de context, vormen de verklaringen van de verdachte ook bewijs dat hij in de ten laste gelegde periode met [slachtoffer] heeft gezoend, geknuffeld en haar borsten heeft gestreeld. De verdachte ontkent echter dat er verdergaande seksuele handelingen hebben plaats gevonden.
De officier van justitie ziet voor die verdergaande seksuele handelingen steunbewijs in de verklaring van de [getuige] , die de door haar bij [slachtoffer] waargenomen emoties beschrijft toen [slachtoffer] haar vertelde over wat haar is overkomen. In enkele van de berichten die de verdachte aan [slachtoffer] heeft gestuurd, waarin hij specifiek praat over seksuele handelingen, ziet de officier van justitie verdere bevestiging dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een seksuele relatie zoals die door [slachtoffer] in haar verklaringen wordt beschreven. De officier van justitie acht het namelijk ongeloofwaardig dat dergelijke uitspraken worden gedaan binnen een puur platonische relatie. De officier van justitie ontleent daarnaast de overtuiging dat de ten laste gelegde seksuele handelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden aan de omstandigheid dat de verdachte de seksuele handelingen niet expliciet ontkent, althans in eerste instantie niet heeft ontkend, maar heeft verklaard dat hij hier geen herinnering aan heeft. Dat laatste komt de officier van justitie bijzonder ongeloofwaardig voor.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel het ten laste gelegde zoenen, knuffelen en het strelen van de borsten bewezen kan worden verklaard.
Deze handelingen heeft de verdachte namelijk bekend. De verdachte ontkent echter dat er verdergaande seksuele handelingen hebben plaats gevonden. Het dossier bevat ook geen bewijsmiddelen die de aangifte van [slachtoffer] op dit punt ondersteunen. Nu bewezenverklaring niet gebaseerd kan worden op een en dezelfde bron, moet er bij gebrek aan bewijs en overtuiging partieel vrijspraak volgen van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen anders dan het zoenen, het knuffelen en het strelen van de borsten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Juridisch kader
Aan de verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn: degene die stelt slachtoffer te zijn en degene die als dader wordt gezien. Ook in deze zaak is dit het geval.
Dat betekent dat als de verdachte ontkent, er vaak alleen de verklaring van het slachtoffer is als bewijsmateriaal. In de wet, en wel in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat echter dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. Dit wettelijk voorschrift moet ervoor zorgen dat de rechter een goede bewijsbeslissing neemt, door hem te verbieden het bewijs aan te nemen op de verklaring van één enkele getuige, als hetgeen die getuige verklaart niet ondersteund wordt door ander bewijs.
De toets die de rechtbank daarmee moet aanbrengen, houdt dus geen oordeel in over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring(en). Ook al is de verklaring van een aangever nog zo waar, er zal altijd meer dan deze enkele verklaring moeten voorliggen om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren.
Indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, is de vraag of er voldoende steunbewijs is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Toch zijn daarvoor wel enige regels in de jurisprudentie geformuleerd. Zo is het in beginsel niet voldoende dat andere personen ‘van horen zeggen’ verklaren over hetgeen het slachtoffer tegen hen verteld heeft, omdat de bron van de verklaring dan nog steeds alleen het slachtoffer is. In sommige gevallen kan een verklaring van een getuige, die niet ter plaatse aanwezig is geweest terwijl het strafbare feit werd gepleegd, echter wel als steunbewijs worden aangenomen. Dit kan als de getuigenverklaring ook een eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer (vlak) nadat het strafbare feit is gepleegd.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Ten aanzien van het aan de verdachte tenlastegelegde
[slachtoffer] heeft na een informatief gesprek met de politie op 3 februari 2020 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij in de periode van oktober 2013 tot en met juni 2014 een relatie met de verdachte had, die op dat moment haar docent Nederlands was. Toen de relatie begon, was zij zestien jaren oud [2] . Ook heeft zij verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte met haar verricht zou hebben en de omstandigheden waaronder die handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Zij beschrijft dat er veelvuldig werd gemaild en dat zij de verdachte buiten de lesuren in zijn klaslokaal op school in [plaats 1] opzocht, maar ook buiten school in zijn huis in [plaats 2] bezocht. Daar werden de gezamenlijke interesses in literatuur en muziek uitgediept en zou zich de relatie ook op fysiek vlak hebben ontwikkeld. Er werd geknuffeld, gedanst en gezoend. Na verloop van tijd zouden er op initiatief van de verdachte ook seksuele handelingen hebben plaats gevonden. In haar verklaringen is [slachtoffer] open over het feit dat zij de relatie met de verdachte en de daarbij behorende gevoelens als erg ingewikkeld en verwarrend ervaren heeft. Enerzijds voelde ze zich vertrouwd bij verdachte, zag ze hem als een vaderfiguur en waren er gevoelens van verliefdheid die zij nog nooit eerder had ervaren, maar anderzijds was er angst voor de verdachte en zijn emotionele uitbarstingen. Hoewel zij zich niet prettig voelde bij de seksuele handelingen, heeft ze hier nooit iets van durven zeggen uit angst voor de reactie van de verdachte als zij zou weigeren. Daarom heeft zij die seksuele handelingen ook steeds weer ondergaan. Volgens haar verklaring bestonden die seksuele handelingen uit het wederzijds aanraken van de geslachtsdelen, wederzijdse orale seks en penetratie.
De verdachte heeft verklaard dat er inderdaad sprake was van een affectieve relatie met [slachtoffer] en dat hij hevig verliefd op haar was. Ondanks het leeftijdsverschil zagen ze toekomstperspectief. Ook heeft hij toegegeven dat ze elkaar buiten school zagen in zijn woning in [plaats 2] en dat, als zij daar samen waren, er werd geknuffeld, gezoend en dat het ook is voorgekomen dat hij haar borsten heeft gestreeld. Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens het samen dansen. De verdachte ontkent echter dat er verdergaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De fysieke relatie zou zijn achtergebleven omdat de verdachte twijfels had over de relatie vanwege de leeftijd van [slachtoffer] en het feit dat hij haar docent was. Daarnaast was verdachte onzeker. Die onzekerheid betrof zijn eigen lichaam. Ook was er stress en twijfel en waren er gezondheidsproblemen. Wel hebben ze over hun gevoelens gepraat in feuilleton-stijl.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] [3] en van verdachte [4] vast dat er sprake is geweest van een relatie tussen beiden, terwijl [slachtoffer] op dat moment minderjarig was en verdachte haar docent Nederlands was.
Ook acht de rechtbank op basis van de verklaringen van beiden bewezen dat er op meerdere momenten sprake is geweest van fysiek contact dat bestond uit knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten van [slachtoffer] door verdachte. Dit wordt immers niet alleen door [slachtoffer] verklaard, maar ook door de verdachte bevestigd.
Aan de verdachte worden echter verdergaande seksuele handelingen verweten. Hoewel [slachtoffer] hierover verklaart, vinden deze handelingen geen bevestiging in de verklaring van de verdachte. De vraag is dan of de verklaring van [slachtoffer] steun vindt in andere wettige bewijsmiddelen.
Indachtig het hierboven beschreven kader, moet de rechtbank vaststellen dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om de verklaring van [slachtoffer] op deze punten naar de maatstaven van de wet te staven.
De rechtbank acht het van belang om op dit punt nog eens te herhalen dat dit uitdrukkelijk geen betrouwbaarheidsoordeel van de verklaringen van [slachtoffer] of de verklaringen van de verdachte betreft. Het doet er niet toe wie de rechtbank wel of niet gelooft, nu de wet simpelweg verankering vereist in een tweede bewijsmiddel en daarvan is in deze zaak geen sprake. De vereiste verankering kan namelijk niet gevonden worden in de verklaringen van de getuigen die naar eigen wetenschap verklaren over de relatie die er tussen verdachte en [slachtoffer] was in de ten laste gelegde periode: zij waren op de hoogte van het feit dat er een relatie was tussen de verdachte en [slachtoffer] en hebben ook zelf de affectie tussen beiden waargenomen, maar zij hebben geen eigen wetenschap van de seksuele handelingen die er volgens [slachtoffer] destijds plaatsgevonden hebben. Hetgeen [getuige] hierover verklaart, heeft zij van [slachtoffer] gehoord. Weliswaar verklaart [getuige] ook over de emoties die zij op dat moment bij [slachtoffer] heeft waargenomen, maar zij plaatst dit moment in een heel andere tijd dan [slachtoffer] zelf. Volgens [getuige] was dit reeds in 2013 nadat zij [slachtoffer] en verdachte op school had zien zoenen, maar [slachtoffer] verklaart hierover stellig dat zij pas in het jaar voorafgaand aan de aangifte mensen in vertrouwen heeft genomen over de seksuele handelingen die de verdachte met haar zou hebben gepleegd. Op dat moment waren er sindsdien reeds meerdere jaren verstreken. Dit verschil in hun verklaringen maakt ook dat de rechtbank geen objectieve steun voor de beschuldigingen van [slachtoffer] kan ontlenen aan de emoties die de [getuige] verklaart bij haar te hebben waargenomen. Het betreft in ieder geval geen waarneming van de emotionele of fysieke toestand van [slachtoffer] vlak nadat de feiten waren gepleegd.
Conclusies
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde zestienjarige leerlinge, bestaande uit het knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten van die leerlinge zijnde [slachtoffer] . De rechtbank moet echter vaststellen dat de door [slachtoffer] geuite beschuldigingen over verdergaande seksuele handelingen op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander objectief bewijsmateriaal om haar beschuldigingen naar de eisen van de wet te staven. Daarbij moet dus bedacht worden dat van hetgeen getuigen verklaren, aangeefster steeds de bron is geweest. Weliswaar heeft een van die getuigen ook verklaard over de emoties die zij op dat moment bij [slachtoffer] waarnam, maar onder de hiervoor beschreven omstandigheden kan ook aan deze verklaring niet het vereiste steunbewijs worden ontleend.
Daarom moet de verdachte van de ontuchtige handelingen anders dan het knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten partieel worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
In de periode van 1 september 2013 tot en met 30 juli 2014 te [plaats 2] , , en/of in de gemeente [plaats 1] , meermalen, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op 1 maart 1997, immers heeft hij, verdachte, (telkens) in zijn functie van docent ontucht gepleegd met een leerling, te weten eerdergenoemde [slachtoffer] en bestaande die ontucht uit
- het zoenen van die [slachtoffer] en
- het knuffelen van die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Ter onderbouwing van zijn strafeis heeft de officier van justitie de ernst van het feit uitgelicht: de verdachte heeft een zestienjarige leerlinge seksueel misbruikt en haar daarmee onherroepelijk een normale seksuele ontwikkeling ontnomen.
Daarnaast rekent hij de verdachte zwaar aan dat hij geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt door de seksuele handelingen te ontkennen. Met het oog op generale preventie en vergelding van het leed van het slachtoffer, acht de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend. Gelet op het door de reclassering als laag ingeschatte recidiverisico, is een voorwaardelijk strafdeel niet nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de nadruk gelegd op het ontbreken van een feitelijke afhankelijkheidsrelatie. Er was sprake van een wederkerige affectieve relatie waarbinnen er geen sprake was van enige dwang vanuit de verdachte. Integendeel, het initiatief tot contact kwam vrijwel altijd van [slachtoffer] . Voor de bewezenverklaring van ontucht is deze omstandigheid irrelevant, maar de verdediging acht het ontbreken van dwang of een uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht wel van belang bij het bepalen van de strafmaat.
Verder heeft de verdediging er op gewezen dat de verdachte geen justitiële documentatie heeft en dat de reclassering het recidivegevaar laag inschat. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte mantelzorger is van zijn bejaarde moeder en dat zij volledig afhankelijk is van zijn zorg.
De verdediging pleit dan ook voor een volledig voorwaardelijke straf waarbij aansluiting gezocht kan worden bij categorie 2 van de richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte, destijds docent Nederlands op een middelbare school, heeft gedurende zo’n elf maanden een affectieve relatie onderhouden met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde zestienjarige leerlinge. Hij deelde de interesse voor literatuur en muziek met deze leerlinge, genaamd [slachtoffer] en zij zou kort na aanvang van het schooljaar toenadering hebben gezocht via e-mail. De inhoud van haar e-mails raakte verdachte naar eigen zeggen als een cupidopijl in zijn hart en hij werd hevig verliefd op haar. Deze verliefdheid maakte dat hij de grenzen uit het oog verloor die hij als leraar van een minderjarige leerling had moeten bewaken. De verliefdheid uitte zich onder meer in fysiek contact dat gekwalificeerd kan worden als ontuchtig. De ontuchtige handelingen bestonden uit het knuffelen en zoenen van [slachtoffer] en ook is het voorgekomen dat hij haar borsten over of onder de kleding streelde. Er is onvoldoende bewijs dat er verdergaande seksuele handelingen hebben plaats gevonden.
Hoewel dus niet bewezen is dat de verdachte verdergaande seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht, staat buiten kijf dat de verdachte de grenzen van het betamelijke en ook van het strafrecht heeft overschreden. Het wetsartikel dat ontucht met minderjarigen strafbaar stelt, is in het leven geroepen om minderjarigen te beschermen en dat ook tegen zichzelf. Met reden, zo blijkt ook weer uit deze zaak.
[slachtoffer] beschrijft in haar politieverhoor en in het verhoor bij de rechter-commissaris hoe ingewikkeld en verwarrend de relatie en de daarbij behorende gevoelens voor haar destijds waren. Zij doelt dan op de gevoelens van verliefdheid die zij nog nooit eerder had ervaren en het tegelijkertijd bang zijn voor verdachte. Het dansen, knuffelen en naar muziek luisteren met hem vond ze fijn en daar voelde ze zich veilig bij. Ze vertrouwde de verdachte. Hij liet haar zien dat hij haar heel bijzonder vond en gaf haar veel aandacht, hetgeen ze thuis juist miste. Terugkijkend op die periode, noemt ze hem zelfs de fijnste persoon op dat moment in haar leven. Ze was echter ook bang voor hem vanwege zijn emotionele uitbarstingen, wilde hem niet teleurstellen en durfde daardoor de ontuchtige handelingen niet te weigeren. Ze denkt dat ze niet goed heeft laten merken dat ze een ander beeld had van de relatie dan de verdachte. De rechtbank leest hierin dat er sprake was van een kwetsbaar minderjarig meisje, op zoek naar aandacht en bevestiging, dat enorm worstelde met tegenstrijdige gevoelens. Dat had ook de verdachte als ervaren docent moeten herkennen en hij had onder geen enkele omstandigheid toe mogen geven aan gevoelens van genegenheid en verliefdheid.
Inmiddels ervaart en beschouwt [slachtoffer] de relatie die zij met de verdachte had als misbruik van een minderjarig meisje door een volwassen man en kampt zij na al die jaren nog steeds met de psychische gevolgen hiervan. Het is ook om die reden dat zij jaren na dato aangifte heeft gedaan. Zij wil hiermee alsnog voor zichzelf op komen, hoopt op erkenning van wat haar is aangedaan en hoopt andere meisjes hiervoor te behoeden.
Erkenning komt [slachtoffer] na dit strafproces helaas slechts ten dele toe: de verdachte heeft een deel van de beschuldigingen van [slachtoffer] ontkend en de rechtbank heeft verdergaande handelingen dan knuffelen, zoenen en het strelen van de borsten niet kunnen bewijzen. Wel is bewezen dat de verdachte ontucht met haar heeft gepleegd en dat hij degene was die op de rem had moeten trappen. Daarvoor verdient de verdachte ook straf. Moeilijker is de vraag hoe hoog die straf moet zijn.
Daarbij spelen verschillende factoren een rol. Deze factoren zijn te herleiden tot de drie doelen die met strafoplegging gediend zijn. Voorop staat de vergelding van het leed dat [slachtoffer] is aangedaan door het door verdachte begane misdrijf. In dat kader zijn de specifieke omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan van belang en de gevolgen die het bewezen verklaarde handelen voor [slachtoffer] hebben gehad. Daarvan is bekend dat [slachtoffer] nog altijd enorm met de gebeurtenissen worstelt en dat deze haar in haar verdere ontwikkeling hebben beïnvloed. Ze probeert in therapie een manier te vinden om hiermee om te gaan. Zonder afbreuk te doen aan de gevolgen die de gebeurtenissen voor [slachtoffer] hebben gehad, speelt bij de strafoplegging ook een rol dat de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen objectief bezien van relatief geringe ernst zijn wanneer deze in verhouding met andere misbruikzaken worden beschouwd.
Verder dient de rechtbank oog te hebben voor de generale preventie die van een straf uit gaat. Van de strafoplegging dient het maatschappelijk signaal uit te gaan dat dit soort gedrag niet onbestraft blijft.
Ook moet de straf voorkomen dat de verdachte opnieuw de fout in gaat en dat hij doordrongen raakt van de laakbaarheid van zijn handelen. Dit laatstgenoemde strafdoel is ook een wens van [slachtoffer] en een van de drijfveren achter haar aangifte. Hoewel uit het reclasseringsadvies blijkt dat de kans op recidive laag wordt ingeschat, wil de rechtbank aan deze wens van [slachtoffer] tegemoet komen door een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het opleggen van een gevangenisstraf dient daarnaast de ernst van het feit te benadrukken. Kijkend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad en de relatief geringe ernst van de uiteindelijk bewezen verklaarde handelingen, ziet de rechtbank evenwel onvoldoende grond om de verdachte een onvoorwaardelijkegevangenisstraf op te leggen. Hierbij verdient nog opmerking dat de rechtbank het taakstrafverbod niet van toepassing acht, omdat er vanwege de aard van de bewezen verklaarde handelingen (knuffelen, zoenen en strelen) geen sprake is van een (bewijsbare) ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Wel is de rechtbank op basis van de hiervoor besproken strafdoelen van oordeel dat een deel van de opgelegde straf gevoeld mag worden. Daarom legt zij naast de voorwaardelijke gevangenisstraf ook een taakstraf aan de verdachte op.
Alles afwegende, veroordeelt de rechtbank verdachte vanwege het bewezen verklaarde feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Deze straf wijkt substantieel af van de eis van de officier van justitie, aangezien de rechtbank tot een wezenlijk andere bewezenverklaring is gekomen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert primair een schadevergoeding van € 11.918,16 ter zake van het ten laste gelegde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2014. Het bedrag bestaat uit € 1.918,16 wegens geleden materiële schade en € 10.000,00 smartengeld.
Subsidiair wordt de rechtbank verzocht de tot dusver geleden materiële schade, alsmede een
bedrag aan smartengeld op grond van artikel 6:106 BW ex aequo et bono in goede
justitie vast te stellen, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2014.
Tevens wordt de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering genoegzaam is onderbouwd en daarmee voor toewijzing gereed ligt. De vordering dient dan ook geheel te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdachte erkent dat hij schadeplichtig is, omdat hij schuldig kan worden geacht aan het plegen van ontucht met een minderjarige leerling.
Hij ontkent echter dat hij op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] in de mate zoals door [slachtoffer] wordt gesteld, omdat er sprake was van een wederkerige affectieve relatie zonder enige dwang.
Nu [slachtoffer] de hoogte van immateriële schade juist koppelt aan de ongelijkwaardigheid van de relatie, pleit de raadsman voor matiging van het gevorderde bedrag.
Verder wordt het gestelde causale verband betwist tussen het handelen van de verdachte en de psychische klachten van [slachtoffer] en de daaruit voortvloeiende medische kosten. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd om tot toewijzing over te gaan. Ten slotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen wettelijke grondslag is voor het toekennen van wettelijke rente dan wel dat de gevorderde ingangsdatum niet is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat door [slachtoffer] schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Nu de verdachte wegens dit feit ook een straf opgelegd krijgt, is aan de formele voorwaarden voor ontvankelijkheid van de vordering voldaan.
Materiële schade
Uit de onderbouwing die [slachtoffer] heeft gegeven, blijkt dat sprake is van materiële schade bestaande uit medische kosten voor de therapie die zij volgt voor de behandeling van de psychische klachten die zich als gevolg van het seksueel misbruik bij haar hebben ontwikkeld.
De rechtbank acht deze kosten voldoende onderbouwd en daarmee voor toewijzing gereed.
Uit de overgelegde stukken volgt dat [slachtoffer] psychische hulp heeft gezocht naar aanleiding van het door haar ervaren seksueel misbruik en dat vervolgens in behandeling meer problematiek aan de orde is gekomen. Ter zake het op dit punt door de verdediging gevoerde verweer, wijst de rechtbank op de vaste lijn in de jurisprudentie dat een dader zich niet achter reeds bestaande problematiek van zijn slachtoffer kan verschuilen om de eigen schadeplicht als gevolg van zijn handelen te omzeilen.
Immateriële schade
De Nederlandse wet kent een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van vergoedingen voor ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
a. wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
b. bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
c. bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die [slachtoffer] blijkens de onderbouwing stelt te hebben geleden, valt onder de aantasting van de persoon op andere wijze. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van een persoon op andere wijze, is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen is niet genoeg; het zal moeten gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Door de benadeelde zullen voldoende concrete gegevens aangevoerd moeten worden, waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan. Nodig is daartoe dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de bijzondere ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Het strafbare feit vormt dan een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze moet worden beschouwd. Dan kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
Uit de medische gegevens, die [slachtoffer] bij haar vordering heeft gevoegd, blijkt dat het strafbare feit in ieder geval heeft bijgedragen aan de verslechtering van haar mentale gezondheidstoestand. Ook ter zake de veroorzaakte immateriële schade, geldt dat een dader zich niet achter reeds bestaande problematiek van zijn slachtoffer kan verschuilen om de eigen schadeplicht als gevolg van zijn handelen te omzeilen.
Uit de onderbouwing van het gevorderde bedrag aan smartengeld blijkt wel dat wordt uit gegaan van verdergaande seksuele handelingen dan de handelingen die de rechtbank bewezen acht. Vanuit dat oogpunt acht de rechtbank matiging van het bedrag redelijk en billijk. Om te bepalen welk bedrag recht doet aan de uiteindelijk bewezenverklaarde handelingen van de verdachte, die [slachtoffer] schade hebben berokkend, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij categorie 2 van de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De rechtbank stelt naar de eisen van redelijkheid en billijkheid de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,00 vast en wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 4.418,16 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 30 juli 2014 zijnde de datum waarop de periode van ontucht is beëindigd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , te betalen € 4.418,16, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 30 juli 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering voor het meerdere af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] , van € 4.418,16, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 30 juli 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.J. Noelmans-Verbong, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 30 juli 2014 te [plaats 2] , in elk geval in België, en/of in de gemeente [plaats 1] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op 1 maart 1997, immers heeft hij, verdachte, (telkens) in zijn functie van docent ontucht gepleegd met een leerling, te weten eerdergenoemde [slachtoffer] en bestaande die ontucht uit
- het zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het knuffelen van die [slachtoffer] en/of
- het (over de kleding) betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het likken aan de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] ;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, PL2300-2020005515, gesloten d.d. 9 november 2021 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 148.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 3 februari 2020, pagina 9.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 3 februari 2020, pagina’s 10 en 11.
4.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 april 2023.