ECLI:NL:RBLIM:2023:255

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
312677 12012023
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van conservatoir beslag na veroordeling tot schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Limburg, betreft het een executiegeschil waarin eisers, Vrebamelkvee B.V. en Vreba Vastgoed B.V., de opheffing van conservatoir beslag vorderen dat door gedaagden is gelegd. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere uitspraak van de rechtbank van 13 april 2016, waarin Vrebamelkvee B.V. c.s. werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan gedaagden, die voortkwam uit een tekortkoming in de nakoming van een samenwerkingsovereenkomst. Gedaagden hebben conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken en fosfaatrechten van Vrebamelkvee B.V. in afwachting van de schadevergoeding die nog nader moet worden vastgesteld.

Eisers stellen dat het beslag ondeugdelijk is en dat het hen onterecht belemmert in hun bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beslag conservatoir van aard is, omdat het geldelijk beloop van de vordering nog niet bekend is. De rechter benadrukt dat voor de opheffing van het beslag aansluiting moet worden gezocht bij artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van gedaagden niet summierlijk ondeugdelijk is en dat het beslag niet disproportioneel is, maar biedt de mogelijkheid voor opheffing van het beslag indien Vrebamelkvee B.V. een bankgarantie van € 4.000.000,- stelt. De vordering van eisers 2 tot en met 7 wordt afgewezen, en Vrebamelkvee B.V. c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/312677 / KG ZA 22-474
Vonnis in kort geding van 12 januari 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VREBAMELKVEE B.V.,
gevestigd te Vredepeel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 3] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VREBA VASTGOED B.V.,
gevestigd te De Rips,
eisers,
advocaat mr. M.C.G. Nijssen te Heerlen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.M.H.C. Coppens te Deurne.
Eisers 1 tot en met 7 zullen hierna gezamenlijk Vrebamelkvee B.V. c.s. genoemd worden. Eiseres sub 8 zal worden aangehaald als Vreba Vastgoed. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van eisers.
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 april 2016 heeft deze rechtbank vonnis gewezen in een procedure tussen Vrebamelkvee B.V. c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. Bij dat vonnis is, voor zover in deze procedure van belang, voor recht verklaard dat Vrebamelkvee B.V. c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst van 19 oktober 2007. Verder is Vrebamelkvee B.V. c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde sub 1] c.s. als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Vrebamelkvee B.V. c.s. geleden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis heeft het gerechtshof in hoger beroep bij arrest van 11 december 2018 bekrachtigd. Het tegen dat arrest door Vrebamelkvee B.V. c.s. ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 26 juni 2020 verworpen.
2.2.
Voor het wijzen van het arrest door de Hoge Raad heeft [gedaagde sub 1] c.s. voor zover voor deze procedure van belang op 18 maart 2020 verlof verzocht voor het leggen van conservatoir beslag op diverse aan Vrebamelkvee BV (hierna: “Vrebamelkvee”) in eigendom toebehorende onroerende zaken, op diverse door Vrebamelkvee in erfpacht gehouden percelen en beslag onder de Staat op aan Vrebamelkvee toegekende fosfaatrechten en op 29 april 2020 voor het leggen van conservatoir beslag op fosfaatrechten onder Vrebamelk zelf. Aan de verzoeken heeft [gedaagde sub 1] c.s. ten grondslag gelegd dat zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben vastgesteld dat Vrebamelkvee B.V. c.s. ten onrechte een bedrag van € 1.500.000,-- op de kapitaalrekening van [gedaagde sub 1] c.s. in mindering heeft gebracht.
2.3.
Bij beschikkingen van 19 maart 2020 en 30 april 2020 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank het verlof verleend als verzocht en de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. inclusief rente en kosten overeenkomstig het verzoek begroot op € 1.800.000,--.
2.4.
Met gebruikmaking van het verlof heeft [gedaagde sub 1] c.s. op 27 maart 2020 conservatoir beslag laten leggen op de aan Vrebamelkvee in eigendom toebehorende onroerende zaken, de in erfpacht gehouden percelen en op 4 mei 2020 op de fosfaatrechten.
2.5.
Op 28 april 2020 heeft Vrebamelkvee een deel van de door [gedaagde sub 1] c.s. beslagen percelen verkocht en geleverd aan Dutch Dairy Genetics BV, met handhaving van de gelegde beslagen.
2.6.
Op 13 juli 2020 heeft Vrebamelkvee een ander deel van de door [gedaagde sub 1] c.s. beslagen percelen verkocht en geleverd aan Vreba Vastgoed, eveneens met handhaving van de door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde beslagen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers willen opheffing van de door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde beslagen.
Eisers zijn van mening dat de door [gedaagde sub 1] c.s. aan het beslag ten grondslag gelegde vordering ondeugdelijk is. Volgens eisers houdt [gedaagde sub 1] c.s. hen door handhaving van het beslag onnodig gegijzeld en is sprake van misbruik van bevoegdheid. Verder is het beslag volgens eisers disproportioneel omdat door het beslag vermogensbestanddelen worden gegijzeld die een veelvoud aan waarde hebben van de vordering waarvoor ze als zekerheid dienen. Eisers hebben een zwaarwegend belang bij de opheffing van de beslagen omdat zij in de weg staan aan het voltooien van een tussen Vreba Vastgoed en Dutch Dairy Genetics gesloten overeenkomst tot terugkoop van door [gedaagde sub 1] c.s. beslagen onroerende zaken.
3.2.
Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. opheffing van alle door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde beslagen, althans opheffing van de beslagen op de percelen zoals gespecificeerd in het beslagexploot van 27 maart 2020 (productie 9 bij de dagvaarding)
subsidiair
2. op te heffen alle door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde beslagen, althans op te heffen de beslagen op de percelen zoals gespecificeerd in het beslagexploot van 27 maart 2020 (productie 9 bij de dagvaarding) onder de voorwaarde dat Vrebamelkvee aan [gedaagde sub 1] c.s. een genoegzame bankgarantie verstrekt van in totaal € 1,8 miljoen;
meer subsidiair
3. op te heffen alle door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde beslagen onder de voorwaarde dat Vrebamelkvee aan [gedaagde sub 1] c.s. een genoegzame bankgarantie verstrekt van in totaal € 1,8 miljoen, althans elke andere voorlopige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht en die recht doet aan de belangen van eisers;
primair en subsidiair
[gedaagde sub 1] c.s. te gebieden de uitvoeringshandelingen in verband met de opheffing van het beslag waaronder doorhaling bij het kadaster binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis op kosten van [gedaagde sub 1] c.s. te effectueren en op straffe van een aan eisers te verbeuren dwangsom van € 500.000,-- per overtreding en/of per (gedeelte van de) dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet aan dit gebod voldoet;
[gedaagde sub 1] c.s. te verbieden om voor de door haar gepretendeerde vordering, althans op voornoemd goed en/of onder voornoemde derde, opnieuw beslag te leggen op straffe van een aan eisers te verbeuren dwangsom van € 500.000,-- per overtreding en/of per (gedeelte van de) dag dat [gedaagde sub 1] c.s. niet aan dit verbod voldoet;
[gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten en nakosten met de wettelijke rente daarover.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslagen in geschil zijn gelegd op vermogen van Vrebamelkvee en na gedeeltelijke eigendomsoverdracht inmiddels rusten op onroerende zaken die eigendom zijn van Dutch Dairy Genetics BV en Vreba Vastgoed. Bij gebreke van een voldoende (gesteld) belang bij opheffing van de beslagen voor eisers sub 2 tot en met 7 zullen zij in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Met betrekking tot de vorderingen van Vrebamelkvee en Vreba Vastgoed dient allereerst te worden beoordeeld welk wettelijk kader moet worden gehanteerd voor de in dit kort geding gevorderde opheffing van de beslagen. Partijen zijn het namelijk eens en ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [gedaagde sub 1] c.s. gelegde conservatoire beslagen nu hebben te gelden als executoriale beslagen. Executoriaal beslag kan namelijk worden gelegd voor een vordering waarvoor een schadestaatprocedure, waarin het geldelijk beloop van de vordering nog moet worden bepaald, aanhangig is of nog aanhangig moet worden gemaakt. Voor het leggen van het executoriale beslag is het voldoende dat de vordering te zijner tijd bepaalbaar is. Het executoriale beslag kan nog niet ten uitvoer worden gelegd en heeft daardoor het karakter van een conservatoir beslag omdat het geldelijk beloop van de vordering nog niet bekend is.
4.3.
Hoewel de onderhavige procedure formeel dus moet worden aangemerkt als een executiegeschil is, gelet op het conservatoire karakter van het executoriale beslag in deze zaak, feitelijk nog geen sprake van tenuitvoerlegging van de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding. Het conservatoire karakter van het executoriale beslag heeft daarom tot gevolg dat voor het beoordelingskader ten aanzien van de gevorderde opheffing aansluiting moet worden gezocht bij artikel 705 Rv en niet artikel 438 Rv. Dat neemt echter niet weg dat de overwegingen en beslissingen van de rechtbank (door het gerechtshof bekrachtigd) die ten grondslag liggen aan de veroordeling tot betaling van de schade nader op te maken bij staat gewicht in de schaal leggen bij de weging in het kader van de toepassing van artikel 705 Rv.
4.4.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of de onnodigheid van het beslag blijkt of voldoende zekerheid wordt gesteld
Ondeugdelijke grond
4.5.
Vrebamelkvee en Vreba Vastgoed (hierna gezamenlijk en in enkelvoud aan te halen als “Vreba”) stellen dat de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. ondeugdelijk is althans dat [gedaagde sub 1] c.s. geen vordering heeft op Vrebamelkvee B.V. c.s.. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Vreba deze stelling, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 1] c.s., onvoldoende summierlijk aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten.
4.6.
Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd of de vordering inderdaad ondeugdelijk is. Zoals hiervoor al is overwogen moet voor een executoriaal beslag als het onderhavige, voor de onderbouwing van de vordering waarvoor het beslag tot zekerheid dient mede worden gekeken naar de overwegingen in het veroordelend vonnis van de rechtbank (dat door het gerechtshof is bekrachtigd). Dit betekent dat voor de deugdelijkheid van de vordering niet alleen gekeken moet worden naar de door [gedaagde sub 1] c.s. in het beslagrekest aangevoerde gronden.
4.7.
Uit het vonnis van de rechtbank van 13 april 2016 volgt dat Vrebamelkvee B.V. c.s. tegenover [gedaagde sub 1] c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, door met name het melkquotum in strijd met artikel 5 van de samenwerkingsovereenkomst zonder toestemming van [gedaagde sub 1] c.s. aan de maatschap te onttrekken. De door Vrebamelkvee B.V. c.s. te betalen schadevergoeding ziet hierop en niet zozeer op de onterechte verrekening op de kapitaalrekening ter hoogte van € 1.500.000,-- die in het beslagrekest als schadecomponent wordt genoemd. Het standpunt van Vreba dat het vonnis van de rechtbank geen grondslag biedt voor meer of andere schadevergoeding wordt dan ook verworpen.
4.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft tijdens de zitting gemotiveerd als verweer aangevoerd dat zij nadeel heeft ondervonden door de onregelmatige verkoop van het melkquotum door Vrebamelkvee B.V. c.s. omdat zij de waarde van het melkquotum (op basis van de overeengekomen prijs € 5.399,940) niet volledig vergoed heeft gekregen (er is slechts een bedrag van € 2.495.000,-- aan voorschotten ontvangen) en evenmin de volledige (overeengekomen) gebruiksvergoeding van 4,5% per jaar over de waarde van het ingebrachte melkquotum heeft ontvangen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft gelet hierop de schade voorlopig begroot op een bedrag van € 4.000.000,--.
disproportioneel/gedeeltelijke opheffing
4.9.
Vreba heeft aangevoerd dat het beslag disproportioneel is omdat de waarde van de beslagen goederen een veelvoud is van de vordering waartoe de beslagen goederen als zekerheid dienen. Vreba heeft zich daarbij beroepen op taxatiewaarden van de beslagen registergoederen van ruim 50 miljoen euro.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Vreba haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Het taxatieverslag geeft alleen een indicatie van de waarde van de betreffende registergoederen. Vreba heeft echter niet inzichtelijk gemaakt of en tot welk bedrag de betreffende registergoederen zijn belast met een hypotheek. Bovendien is het taxatieverslag niet in het geding gebracht. Gelet hierop bestaat onvoldoende grond voor de conclusie dat het beslag disproportioneel is.
4.11.
In het verlengde daarvan bestaat evenmin voldoende grond voor het opheffen van een deel van de beslagen zoals door Vreba voorgesteld. De omstandigheid dat Vreba Vastgoed door de beslagen wordt belemmerd in de aankoop van percelen van Dutch Dairy Genetics BV maakt het niet anders. Vreba heeft zich zelf in deze positie gemanoeuvreerd door registergoederen met beslag te (ver)kopen.
Te stellen zekerheid
4.12.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv worden beslagen opgeheven wanneer voor de geldvordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Vrebamelkvee heeft aangeboden in ruil voor de opheffing van de beslagen vervangende zekerheid te stellen in de vorm van een bankgarantie van € 1.800.000,--.
4.13.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:51 lid 2 BW stelt de voorzieningenrechter aan de aangeboden zekerheid de eis dat deze zodanig moet zijn dat de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. en de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat [gedaagde sub 1] c.s. daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.
4.14.
Zoals hiervoor bij de deugdelijkheid van de vordering al is overwogen dient voor de vordering waarvoor het beslag tot zekerheid strekt niet te worden uitgegaan van het in het beslagrekest genoemde bedrag van € 1.800.000,-- maar van de in het vonnis van de rechtbank van 13 april 2016 bedoelde schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en de bijkomende kosten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat deze schade, die in een op korte termijn te starten schadestaatprocedure zal worden opgemaakt, ongeveer € 4.000.000,-- bedraagt. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om de hoogte van de te stellen zekerheid te bepalen op dat bedrag. [gedaagde sub 1] c.s. heeft tijdens de zitting ook te kennen gegeven in te kunnen stemmen met een opheffing van alle beslagen tegen het stellen van een bankgarantie volgens het NVB-model beslaggarantie voor het genoemde bedrag van € 4.000.000,--.
slotsom
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de meer subsidiaire vordering van Vreba toewijsbaar is in die zin dat de door [gedaagde sub 1] c.s. ten laste van Vrebamelkvee gelegde beslagen zullen worden opgeheven indien en voor zover Vrebamelkvee ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie volgens het NVB-model beslaggarantie voor een bedrag van € 4.000.000,--.
4.16.
Aangezien eisers 2 tot en met 7 niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en nagenoeg alle vorderingen van Vreba worden afgewezen waarbij het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. voor wat betreft de hoogte van de zekerheidstelling wordt gevolgd zal Vrebamelkvee B.V. c.s. in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart eisers 2 tot en met 7 niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
bepaalt dat de door [gedaagde sub 1] c.s. met verlof van de voorzieningenrechter van 19 maart 2020 (zaaknummer 275851/ KGRK 20-206) en verlof van 30 april 2020 (zaaknummer 277398/ KGRK 20-291) ten laste van Vrebamelkvee B.V. gelegde beslagen worden opgeheven indien en voor zover Vrebamelkvee B.V. ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie volgens het NVB-model beslaggarantie voor een bedrag van € 4.000.000,-,
5.3.
veroordeelt Vrebamelkvee B.V. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: CB