ECLI:NL:RBLIM:2023:2419

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/03/313185 / HA ZA 23-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident ex art. 223 Rv. Vordering afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, hebben eisers in de hoofdzaak en het incident een vordering ingediend tegen gedaagde in de hoofdzaak en het incident. De eisers zijn sinds 25 april 2019 eigenaar van een woning en stellen dat zij en hun rechtsvoorgangers sinds de jaren '80 een deel van het perceel van gedaagde als tuin hebben gebruikt. Gedaagde heeft in september 2020 een betonnen muur geplaatst die de toegang tot deze tuin blokkeert, wat heeft geleid tot een geschil over het gebruik van het perceel. Eisers vorderen in het incident een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat er geen spoedeisend belang is. De rechtbank wijst de vordering af, omdat eisers niet kunnen aantonen dat zij niet kunnen wachten op de uitkomst van de hoofdzaak. De rechtbank concludeert dat de tuin hoofdzakelijk voor recreatief gebruik is en dat het niet kunnen gebruiken van de tuin niet zo ernstig is dat eisers de uitkomst van de hoofdzaak niet kunnen afwachten. De rechtbank veroordeelt eisers in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/313185 / HA ZA 23-18
Vonnis in incident van 22 maart 2023
in de zaak van

1.[eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2.[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident,
advocaat: mr. R.T.L.J. Jongen,
tegen:
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
advocaat: mr. A.A. Mukuchian.
Partijen zullen hierna “ [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] ” en “ [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] ” genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties 1 t/m 23;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 19.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] zijn sedert 25 april 2019 eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding 1] . [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is sedert 24 juni 2004 (onder meer) eigenaar van het daaraan grenzende perceel aan de [adres 2] te [plaats 2] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 2] .
2.2.
Aan de zijkant van de woning van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] ligt een steegje, dat door hen wordt gebruikt om de achterzijde van hun woning te bereiken, alsmede het daarnaast gelegen perceel [kadastrale aanduiding 2] (het in deze procedure relevante deel daarvan wordt door [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] aangeduid als: “de tuin”; de rechtbank zal dat perceel daar waar dat de duidelijkheid ten goede komt ook als tuin aanduiden), met daarin een oude grafkelder. Het steegje en de tuin zijn gelegen op het perceel [kadastrale aanduiding 2] , waarvan [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] eigenaar is. In september 2020 heeft [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] een betonnen muur geplaatst tussen het steegje en de tuin. Vanaf dat moment konden [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] de tuin enkel nog bereiken door om de betonnen muur heen te lopen. In september 2022 heeft [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] de tuin volledig afgezet en is de toegang voor [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] stellen dat zij en hun rechtsvoorgangers het omstreden gedeelte van perceel [kadastrale aanduiding 2] (de vroegere grafkelder) sedert het midden van jaren 80 van de vorige eeuw als tuin hebben gebruikt. Dat gebruik bestond volgens hen – onder andere – in het onderhoud van de tuin (het verwijderen van onkruid en het opruimen van de tuin), het plaatsen van tuinmeubelen en planten, het plaatsen van een afdak, het gebruik als tuinterras, het drogen van de was, het vieren van feestjes, het spelen door de kinderen van een rechtsvoorganger, alsmede het stallen van fietsen van de kinderen van die rechtsvoorganger. De tuin was daarnaast volgens hen omheind met een groene erfafscheiding.
3.2.
Door een deur in de achterzijde van hun woning aan te brengen, die rechtstreeks toegang geeft tot het bedoelde deel van het perceel [kadastrale aanduiding 2] en door het gedeelte af te scheiden en als privétuin in te richten, hebben [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] en hun rechtsvoorgangers, naar [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] stellen, duidelijk te kennen gegeven het gebruik van de strook grond exclusief voor zichzelf te willen behouden.
3.3.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] onderbouwen dat met de stelling, dat zij na de aankoop van hun woning in 2019 het gebruik dat door hun rechtsvoorgangers van de tuin werd gemaakt, hebben voortgezet tot september 2022, toen [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] de toegang tot de tuin heeft afgesloten door de betonnen muur op te richten en een hekwerk te plaatsen.
3.4.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] stellen dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] hun rechten met betrekking tot het bedoelde deel van perceel [kadastrale aanduiding 2] niet respecteert. Zij stellen door verkrijgende verjaring een recht van erfdienstbaarheid te hebben verkregen om exclusief gebruik te mogen maken van het stuk grond als tuin. Het voor de verkrijgende verjaring benodigde bezit is volgens hen aangevangen op 1 januari 1992, althans in 1996. De verjaring is op 1 januari 2012, althans in 2016, voltooid.
3.5.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] betogen dat zij en hun bedoelde rechtsvoorgangers sedert die respectievelijke data met uitsluiting van anderen de feitelijke macht hebben gehad over het bedoelde deel van perceel [kadastrale aanduiding 2] .
3.6.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] belemmert volgens [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] hun de onvoorwaardelijke toegang tot de tuin en houdt deze zonder toestemming van hen bezet. Er is daardoor sprake van een voortdurende inbreuk op hun rechten.
3.7.
Verder voeren [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] aan dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] er om bekend staat dat hij zeer ruim de tijd neemt om panden te verbouwen. In de tussentijd gebruikt hij te verbouwen panden als opslagplaats voor materiaal. Thans doet [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat ook het pand aan de [adres 2] : het heeft zestien jaar geduurd voordat hij aan de slag ging met dat pand. Dat maakt volgens [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] dat zij recht op en een spoedeisend belang hebben bij een voorlopige voorziening.
3.8.
Op grond van het vorenstaande vorderen [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] in het kader van het incident dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] veroordeelt tot het verwijderen en verwijderd houden van het hekwerk, een en ander binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
II. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verbiedt de strook grond, als weergegeven onder randnummer 2.3 van de dagvaarding, te (laten) gebruiken op welke wijze dan ook, totdat de bodemrechter in eerste aanleg een eindbeslissing heeft genomen omtrent het recht van erfdienstbaarheid over de strook grond, dan wel partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
3.9.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] weerspreekt de vordering in het incident en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.10.
Op de (overige) stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] luidt dat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] geen spoedeisend belang bij hun vordering in het incident hebben.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Voorop moet worden gesteld dat voor toewijzing van een provisionele vordering, zoals die in het incident is ingesteld, is vereist dat deze verband houdt met de inhoud van de hoofdvordering en dat de eisende partij een zodanig belang bij de vordering moet hebben dat van hem of haar niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst in de hoofdzaak afwacht, dan wel dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is.
4.3.
Getoetst aan dat criterium is de rechtbank van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Hetgeen [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun incidentele vordering, kan die vordering niet dragen. Immers, uit die onderbouwing volgt niet dat van hen niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in de hoofdzaak afwachten. Evenmin kan worden geoordeeld dat een deel van hetgeen in de hoofdzaak wordt gevorderd al toewijsbaar is.
4.4.
De vordering in het incident heeft enkel betrekking op de tuin. Die tuin dient, zo volgt uit de eigen stellingen van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] en weergegeven onder rechtsoverweging 3.1 van dit vonnis, hoofdzakelijk voor recreatief gebruik. Op basis van het enkele feit dat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] de tuin thans niet op die manier kunnen gebruiken tot, in ieder geval, de eindbeslissing in de hoofdzaak is genomen, kan niet geoordeeld worden dat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] zo ernstig in hun belangen worden geschaad als zij dat gebruik niet kunnen voortzetten, dat zij de uitkomst in de hoofdzaak niet zouden kunnen afwachten.
4.5.
Ten slotte is evenmin gesteld of gebleken dat een deel van de hoofdvordering al toewijsbaar is.
4.6.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
In het incident
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 598,00;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 mei 2023voor conclusie van antwoord;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT