ECLI:NL:RBLIM:2023:2379

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
03.186204.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en poging zware mishandeling met bijl in Susteren

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 juli 2022 in Susteren met een bijl dreigde en een andere persoon, [slachtoffer 1], heeft verwond. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met de dood van drie minderjarige kinderen en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] met de bijl heeft geslagen, wat resulteerde in een huidwond en blauwe plekken, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en verplichte behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Polikliniek. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis, en de impact van zijn gedrag op de slachtoffers. De benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], kregen schadevergoeding toegewezen voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.186204.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 april 2023 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.J.M. Mertens, advocaat kantoorhoudende te Weert.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2023. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De gemachtigde van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] is op de zitting gehoord. De minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 2] is niet verschenen. Namens hem is op de zitting [slachtoffer 3] verschenen.
De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met de dood en/of zware mishandeling.
Feit 2:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden dan wel heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn. Ten aanzien van feit 1 wijst zij op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte door [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 2] , de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] en de beschrijving van de camerabeelden. Ten aanzien van feit 2 primair wijst de officier van justitie op het letsel van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [slachtoffer 3] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 6] en [getuige 10] . Voorts wijst zij op de verklaring van de verdachte. Hieruit volgt dat vaststaat dat de verdachte meermalen met de bijl naar [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dat het letsel van [slachtoffer 1] niet ernstiger was, is geen verdienste van de verdachte. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , door met een potentieel dodelijk wapen, al roepend dat anderen dood moeten, te slaan naar het slachtoffer.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter zake van de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ter zake van feit 2 primair heeft de raadsvrouw de vrijspraak van de verdachte bepleit, nu er wellicht wettig bewijsmateriaal voor het verweten feit is maar geen overtuigend bewijsmateriaal. De verdachte had immers niet het opzet of het voorwaardelijk opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte heeft namelijk met een kleine bijl geslagen met een onderhandse zwaaiende beweging vanuit een gebukte positie, waarin hij bij de nek en schouder werd vastgegrepen en hij naar beneden werd gedrukt. Volgens de raadsvrouw volgt dit uit de verklaringen van de verdachte, aangever [slachtoffer 1] en de getuigen [slachtoffer 3] , [getuige 6] en [getuige 8] . Hij heeft hiermee niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] aanvaard.
Ter zake van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte niet het opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsvrouw heeft zich ter zake van de bewezenverklaring van het voorwaardelijk opzet daartoe gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting; [2]
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ; [3]
- de aanvullende verklaring van aangever [slachtoffer 1] ; [4]
- de verklaring van getuige [slachtoffer 3] ; [5]
- de verklaring van getuige [getuige 11] ; [6]
- de verklaring van getuige [getuige 12] ; [7]
- de uitgelezen camerabeelden van 23 juli 2022. [8]
Ten aanzien van feit 2:
Bewijsmiddelenoverzicht
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling dan wel poging doodslag, gepleegd op 23 juli 2022 te Susteren. De aangever heeft verklaard dat een man met een bijl op de openbare weg stond. Aangever stond voor de ingang van het terras. Aangever wilde de man die dreigend met een bijl voor hem stond onder controle brengen. Hij heeft toen in een keer de man vastgepakt bij zijn rechterschouder en nek en heeft hem toen aan zijn kleding getrokken om hem naar de grond te krijgen. Doordat aangever werd weggetrokken bij de man, is het hem niet gelukt om de man naar de grond te krijgen. Hierdoor kon die man weer omhoog komen. Aangever zag dat hij met zijn linkerhand met de bijl een slaande beweging maakte richting hem. Hij voelde dat hij werd geraakt aan zijn rechterbeen onder zijn knie. Op enig moment voelde hij dat zijn been warm werd en zag hij dat er veel bloed stroomde uit de verwonding. Hij zag later dat er ook een lap vlees onder zijn rechter knie los hing. Toen aangever op een stoel zat te wachten op de ambulance, wilde hij zijn telefoon aan zijn vrouw geven. Hij had een telefoon in zijn rechterbroekzak zitten. Het was een korte workerbroek met zijvakken. Hij zag dat deze telefoon helemaal beschadigd was. Toen hij zijn rechter broekspijp omhoog schoof, zag hij dat er een bult zat en nu is er duidelijk een grote blauwe plek op die plaats te zien. Hij is dus twee keer door die bijl geraakt, echter heeft die telefoon in zijn broekzak die eerste slag opgevangen. Aangever heeft voorts verklaard dat hij in het ziekenhuis is behandeld aan zijn verwonding. Hij heeft negen hechtingen onder zijn knie. Er waren geen spieren of bot geraakt. [9]
In een aanvullend verhoor heeft de aangever [slachtoffer 1] verklaard dat hij de verdachte met een hand bij zijn rechterschouder pakte en met de andere hand achter in zijn nek. Met die hand duwde hij het hoofd van de verdachte naar beneden. Op het moment dat hij voorover gebukt stond, zag hij dat de man met de bijl in zijn linkerhand sloeg richting zijn benen. Aangever voelde op dat moment niet dat hij hem met de bijl raakte. Achteraf zag en voelde hij dat de man hem met de bijl had geraakt op het rechterbovenbeen, net boven de knie. Op die plek zat ook een flinke bloeduitstorting. De gsm in zijn rechterbroekzak heeft de klap met de bijl opgevangen. [10]
Uit medische informatie van GGD Limburg-Noord blijkt dat de aangever op 23 juli 2022 werd onderzocht. De forensisch deskundige heeft verklaard dat er een wond in het onderbeen werd geconstateerd (winkelhaak) van 5 x 5 centimeter. De wondflap lag los, er was enkel huid geraakt, de spieren en pezen waren intact. Er was geen verwachting van blijvend letsel. De ontstane wond werd gehecht middels 9 hechtingen. De verwachte genezingsduur betrof 2 weken. [11]
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat haar man [
de rechtbank: [slachtoffer 1]] de verdachte vast had aan zijn nek of hoofd. Zij zag dat haar man tegenover de verdachte met de bijl stond. Zij zag dat de man met de bijl een slaande beweging maakte. Daarna zag zij alleen bloed. De afstand tussen haar man en de verdachte was heel kort. De verdachte maakte korte hakbewegingen met de bijl. [slachtoffer 3] weet niet hoe vaak de verdachte heeft geslagen, maar het was meer dan eenmaal. Hij raakte haar man op zijn been, aan de rechterbuitenzijde van zijn been ter hoogte van zijn rechterknie. [12]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar de vader van de jongen liep. De vader liep naar hem. Van het een kwam het ander. De vader greep hem bij de nek. De verdachte sloeg toen met de bijl tegen zijn benen aan. Omdat de vader hem bij zijn nek vast had, stond verdachte gebogen en toen sloeg hij gewoon meerdere malen. De verdachte sloeg in het rond. Hij had zijn benen niet gezien. [13]
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij met een bijl in de richting van die man heeft geslagen. Hij heeft slaande onderhandse bewegingen met de bijl in zijn linkerhand gemaakt (
opmerking rechter-
commissaris: de man doet voor hoe hij dat deed; de beweging die de man maakt kwalificeert de rechter-commissaris als een onderhandse zwaaiende beweging en niet als een slaande beweging). De verdachte stond zelf gebukt naar voren. De verdachte weet alleen dat hij heeft geslagen, geslagen en geslagen. [14]
De bijl is door de politie inbeslaggenomen en gemeten. Uit dit onderzoek volgt dat de bijl 231 mm lang is, 130 mm breed is en 565 gram weegt. Uit de foto, gevoegd bij dit onderzoek, volgt dat het lemmet van de bijl op het breedste punt circa 65 mm breed is. [15]
Overwegingen van de rechtbank
Uit het bewijsmiddelenoverzicht volgt dat de aangever [slachtoffer 1] de verdachte bij zijn nek dan wel schouder heeft vastgepakt en in een gebukte houding heeft gebracht, toen de verdachte met een kleine bijl verscheen bij een terras in Susteren op 23 juli 2022, terwijl hij met die bijl kinderen achtervolgde. Terwijl de verdachte gebukt stond heeft hij een paar korte slaande (onderhandse) bewegingen gemaakt met de bijl in diens linkerhand. De verdachte en de aangever stonden op dat moment dicht bij elkaar. De verdachte heeft de aangever [slachtoffer 1] daarbij eenmaal geraakt boven diens knie, waardoor de telefoon van de aangever is vernield en hij een blauwe plek boven zijn bovenbeen had. De tweede maal heeft hij de aangever onder zijn knie een huidwond toegebracht van circa 5 x 5 centimeter. Deze wond is gehecht en hierbij zijn geen spieren of pezen geraakt.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair verweten feit, te weten poging tot doodslag op de aangever [slachtoffer 1] .
De rechtbank constateert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal is om te komen tot het bewijs dat de verdachte het bloot opzet had op de dood van de aangever [slachtoffer 1] .
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er zijdens de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat de aangever boven en onder zijn knie aan de buitenzijde van het been is geraakt door de korte slaande bewegingen van de verdachte met de bijl. Dit betreft geen deel van het lichaam waar zich vitale organen of slagaders bevinden. Het is daarom niet aannemelijk dat de verdachte de aangever had kunnen doden door hem op deze plekken van het lichaam te raken. Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte de aangever, terwijl zij gebukt stonden, met de bijl op een andere plek van het lichaam had kunnen raken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 subsidiair verweten feit, te weten poging tot zware mishandeling van aangever [slachtoffer 1] .
Ook ter zake van feit 2 subsidiair geldt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het bloot opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever [slachtoffer 1] . Dat brengt met zich dat de rechtbank ook ten aanzien van dit feit de vraag dient te beantwoorden of er sprake was van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt dat de verdachte de aangever boven en onder zijn knie heeft geraakt door korte slaande bewegingen met diens bijl. Hierdoor heeft de verdachte onder zijn knie een vleeswond opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich rondom de knie de aanhechtingen van diverse spieren en pezen bevinden. Door met een bijl in deze regionen van het lichaam te slaan, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij spieren en pezen rondom het kniegewricht, dan wel het kniegewricht zelf, ernstig had kunnen beschadigen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen door hem meermalen met een bijl in zijn benen te slaan. De rechtbank acht het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 23 juli 2022 te Susteren, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een bijl in zijn, verdachtes, hand achter die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] aan te rennen/lopen en daarbij meermalen te roepen "Ik maak hem kapot" en "Hij gaat eraan" en “Iedereen gaat eraan” en “Ze gaan allemaal dood” en “Ik sla ze allemaal kapot” en “Jullie/ze gaan er allemaal aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
op 23 juli 2022 te Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een bijl in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer 1] meermalen, op diens knie en/of bovenbeen is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. F.M. Vuister heeft over de geestvermogens van de verdachte op 5 december 2022 een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft gerapporteerd, zakelijk weergegeven:

Betrokkene is lijdende aan een autismespectrumstoornis, niveau 1.[…]
De gediagnosticeerde autismespectrumstoornis werkte ten tijde van het tenlastegelegde
in aanzienlijke mate door en beïnvloedde de gedragskeuzes van betrokkene in een
overeenkomstige mate.[…]
Betrokkene bekent de hem thans ten laste gelegde feiten deels.[…]
De autismespectrumstoornis maakte dat betrokkene het probleem van de aanbellende kinderen slechts van één zijde wist te benaderen, namelijk die van de bedreiging die er voor betrokkene van uitging. Meer genuanceerde interpretaties van het probleem waren voor betrokkene onmogelijk: zijn gedachten konden als het ware slechts één spoor vormen. Reeds veel eerder schafte betrokkene zich een bijltje aan waarvan betrokkene zegt niet zeker te weten of hij al in dat stadium van plan was om het wapen daadwerkelijk te gaan gebruiken. Maar een zich door de jaren heen voortzettend pestgedrag vanuit zijn omgeving maakte het gebruiken van dit wapen door de tijd heen voor betrokkene steeds waarschijnlijker. Op de dag dat het huidige tenlastegelegde plaatsvond werd voor betrokkene uiteindelijk een kritische grens overschreden en pakte hij het wapen nadat opnieuw bij hem was aangebeld.
[…]
Toen een vader van een der kinderen tussenbeide kwam manifesteerde zich bij betrokkene opnieuw het probleem dat hij vanuit zijn autismespectrumstoornis zaken op een moment van optimale stress slechts van één kant kan bezien en niet kan schakelen tussen verschillende gedragsalternatieven die hem op zo n moment in principe ten dienste staan. Betrokkene bleef zich primair bedreigd voelen, zeker nadat hij door de aangever was vastgegrepen en sloeg in letterlijke zin in de mate van het voor hem op dat moment mogelijke van zich af. Betrokkene was op dat moment op de hoogte van de strafbaarheid van zijn gedragingen maar was in onvoldoende mate in staat om zich anders te gedragen dan hij deed.[…]
Wanneer uw Rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht dient er naar de mening van de onderzoeker rekening mee te worden gehouden dat
autismespectrumstoornis het functioneren en de denkwijzen van betrokkene aanzienlijk beïnvloedde. Deze redenering in overweging nemend adviseert ondergetekende uw Rechtbank om betrokkene het hem thans tenlastegelegdein verminderde mate toe te rekenen.”
De rechtbank komt op basis van de in voornoemd rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, en met oplegging van bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Polikliniek. Zij heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het reclasseringstoezicht gevorderd. Ten slotte heeft de officier van justitie de oplegging van de maatregel ex artikel 38z Sr gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, uitgaande van de oriëntatiepunten van het LOVS voor de categorie ‘bedreiging met een slagwapen’ en ‘opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel’, een onvoorwaardelijke straf aan de orde is die korter is dan de tijd die de verdachte thans in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte bereid is om zich te houden aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, indien deze aan een voorwaardelijk strafdeel zullen worden verbonden. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en diens problematiek.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van drie minderjarige kinderen en aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Toen er op 23 juli 2022 voor de tweede keer werd belletje getrokken bij de woning van de verdachte, heeft hij een kleine bijl ter hand genomen, heeft hij zijn woning verlaten en is hij achter de belletje trekkende kinderen aan gegaan, terwijl hij hen bedreigingen met de dood toeschreeuwde. De kinderen vluchtten hierop naar hun ouders, die zich verderop op het terras van een café bevonden. De verdachte is de kinderen met de bijl gevolgd tot aan het terras, waarna [slachtoffer 1] (de vader van een van voornoemde kinderen) hem tot rede probeerde te brengen. Dit ontaardde in een schermutseling, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] met de bijl aan diens been heeft geraakt. Dat [slachtoffer 1] hierbij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is, maar betreft een gelukkig toeval. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten ernstig aan. Niet alleen heeft de verdachte geen respect getoond voor de lichamelijk integriteit van [slachtoffer 1] , maar hij heeft tevens een zeer angstige en bedreigende situatie gecreëerd voor de kinderen die hij achtervolgde, hun ouders en voor de overige bezoekers van het terras. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] , moeder van een van de bedreigde kinderen en echtgenote van [slachtoffer 1] .
Gelet op de ernst van de feiten en de grote impact daarvan op de slachtoffers acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden, mede als erkenning van hun slachtofferschap. In beginsel acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend.
De rechtbank heeft er acht op geslagen dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Wel blijkt uit het dossier dat verdachte eerder, en in ernst toenemende mate, heftig reageerde op kinderen die belletje trokken bij zijn woning.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de NIFP-rapportage van de psycholoog d.d. 5 december 2022 en het reclasseringsadvies d.d. 10 maart 2023, waaruit volgt dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en dat zijn intelligentie als beneden gemiddeld wordt geschat. De rechtbank zal rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Vanwege zijn psychische problematiek, zijn beperkte zelfinzicht en zorgmijdende houding in het verleden, wordt het risico op recidive geschat op gemiddeld. De reclassering heeft aangesloten bij het advies van het NIFP en adviseert om aan de verdachte een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling op te leggen teneinde meer zelfinzicht te krijgen en strategische oplossings- en copingsvaardigheden aan te leren.
De rechtbank acht het van groot belang verdere escalaties in de toekomst te beperken en acht het daarvoor noodzakelijk dat de verdachte zal worden behandeld. De rechtbank zal om deze reden een gedeelte van de straf in voorwaardelijke zin opleggen, zodat de verdachte niet alleen een forse stok achter de deur heeft, maar ook om aan de proeftijd de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden te verbinden. De verdachte kampt al lange tijd met de problemen die zijn autismespectrumstoornis met zich meebrengen. Gebleken is dat hij steeds minder in staat was adequaat te reageren maar zocht daarvoor geen hulp. Ter terechtzitting heeft de verdachte blijk gegeven van het gebrek aan probleembesef en van de moeite die hij heeft zich in te leven in de gevoelens die zijn handelen bij anderen oproepen. Gelet op de blijvende aard van de stoornis van de verdachte zal er zonder verplichte behandeling en begeleiding, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om langdurige hulp en begeleiding mogelijk te maken maar ook verdachte te verplichten hieraan langdurig zijn medewerking te verlenen zal de rechtbank de maximale proeftijd van 10 jaren verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel.
Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren, en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van de meldplicht en verplichte ambulante behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Polikliniek. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee het recidivegevaar voldoende is ingeperkt en ziet daarom, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
7.1.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.993,05 ter zake van de feiten 1 en 2, onder vermeerdering met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Van de gevorderde schadevergoeding ziet € 1.933,05 op materiële schade en € 4.000,00 op smartengeld. Tevens heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten conform het geldende liquidatietarief gevorderd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de navolgende posten:
  • € 75,00 voor de post ‘schade broek’;
  • € 889,00 voor de post ‘schade mobiele telefoon’;
  • € 63,95 voor de post ‘schade schoenen’;
  • € 824,70 voor de post ‘medische kosten’;
  • € 140,40 voor de post ‘mobiliteitschade’.
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij is daarnaast van mening dat de gevorderde proceskosten conform het heersende liquidatietarief dienen te worden toegewezen.
7.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het niet eenvoudig is om de omvang van de schade te bepalen. De vordering is daarmee te belastend voor onderhavige procedure, vooral vanwege de gevorderde smartengeld. De raadsvrouw wijst er tevens op dat de benadeelde partij, blijkens de overgelegde stukken, reeds onder behandeling was bij de HSK-groep voordat het incident plaatsvond. Volgens de raadsvrouw is het ten slotte onduidelijk in welke mate het incident aan de reeds bestaande psychische toestand en behandeling van de benadeelde heeft bijgedragen.
7.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde [slachtoffer 1] gevorderde posten aan materiële schade in rechtstreeks verband staan tot de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 subsidiair. Tevens zijn deze posten voldoende onderbouwd. De posten ‘schade broek’ ad
€ 75,00, ‘schade mobiele telefoon’ ad € 889,00, ‘schade schoenen’ ad € 63,95 en ‘medische kosten’ ad € 824,70 zullen daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het recht daarop slechts bestaat voor zover artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek hierop een aanspraak geeft. Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Er is evident sprake van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Dat [slachtoffer 1] reeds onder behandeling stond voor psychische problematiek, doet hier niets aan af. Zijdens de benadeelde is geen vergelijkbare casus aangedragen uit de ANWB-Smartengeldgids. Gelet op de aard van de zaak acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog. Zij zal de schade om deze reden ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 2.500,00. Ter zake van het meer of anders verzochte zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in totaal een schadevergoeding van
€ 4.433,05 aan de benadeelde [slachtoffer 1] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022. Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Als de verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, zal aan hem 54 dagen gijzeling worden opgelegd.
Ter zake van de gevorderde proceskosten zal de rechtbank ambtshalve aansluiting zoeken bij het liquidatietarief kantonzaken (geïndexeerd d.d. 1 februari 2023) voor vorderingen tussen € 3.750,- en € 5.000,-. Voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting in eerste aanleg zal de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 464,00 (zijnde 2 punten vermenigvuldigd met het toepasselijke liquidatietarief van € 232,00).
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
7.2.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.085,20 ter zake van de feiten 1 en 2, onder vermeerdering met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Van de gevorderde schadevergoeding ziet € 83,05 op materiële schade (mobiliteitsschade) en € 3.000,00 op smartengeld. Tevens heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten conform het geldende liquidatietarief gevorderd.
7.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij is daarnaast van mening dat de gevorderde proceskosten conform het geldende liquidatietarief dienen te worden toegewezen.
7.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het niet eenvoudig is om de omvang van de schade te bepalen. De vordering is daarmee te belastend voor onderhavige procedure, met name vanwege de gevorderde smartengeld. Volgens de raadsvrouw heeft het handelen van de benadeelde partij daarbij ook een rol heeft gespeeld. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering gematigd moet worden, aangezien de benadeelde partij tijdig uit de situatie werd weggehaald.
7.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde [slachtoffer 2] gevorderde mobiliteitsschade in rechtstreeks verband staan tot de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 subsidiair. Tevens zijn deze posten voldoende onderbouwd. Voornoemde post ad € 83,05 zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het recht daarop slechts bestaat voor zover artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek hierop een aanspraak geeft. Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, in het bijzonder de aard en de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Er is evident sprake van aantasting in de persoon, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Zijdens de benadeelde is geen vergelijkbare casus aangedragen uit de ANWB-Smartengeldgids. Gelet op de aard van de zaak acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog. Zij zal de schade om deze reden ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 2.000,00. Ter zake van het meer of anders verzochte zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in totaal een schadevergoeding van
€ 2.085,80 aan de benadeelde [slachtoffer 2] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022. Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Als de verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, zal aan hem 30 dagen gijzeling worden opgelegd.
Ter zake van de gevorderde proceskosten zal de rechtbank ambtshalve aansluiting zoeken bij het liquidatietarief kantonzaken (geïndexeerd d.d. 1 februari 2023) voor vorderingen tussen € 1.250,- en € 2.500,-. Voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting in eerste aanleg zal de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 264,00 (zijnde 2 punten vermenigvuldigd met het toepasselijke liquidatietarief van € 132,00).
7.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
7.3.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 2.855,68 ter zake van de feiten 1 en 2, onder vermeerdering met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Van de gevorderde schadevergoeding ziet € 355,68 op materiële schade (mobiliteitsschade) en € 2.500,00 op smartengeld (schokschade). Tevens heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten conform het geldende liquidatietarief gevorderd.
7.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij is daarnaast van mening dat de gevorderde proceskosten conform het geldende liquidatietarief dienen te worden toegewezen.
7.3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het niet eenvoudig is om de omvang van de schade te bepalen. De vordering is daarmee te belastend voor onderhavige procedure, met name vanwege de gevorderde schokschade. De raadsvrouw wijst er tevens op dat de benadeelde partij, blijkens de overgelegde stukken, reeds onder behandeling was voordat het incident plaatsvond. Als het incident niet had plaatsgevonden, was de benadeelde partij volgens de raadsvrouw beslist niet alweer volledig aan het werk geweest. Volgens de raadsvrouw is het daarnaast onduidelijk in welke mate het incident aan de reeds bestaande psychische toestand en behandeling van de benadeelde heeft bijgedragen.
7.3.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde [slachtoffer 3] gevorderde mobiliteitsschade in rechtstreeks verband staan tot de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 subsidiair. Tevens zijn deze posten voldoende onderbouwd. Voornoemde post ad € 355,68 zal daarom worden toegewezen.
Schokschade (immateriële schade)
Voor wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het tenlastegelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich in het bijzonder kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde [slachtoffer 3] kan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid, ten gevolge waarvan de benadeelde ook EMDR-therapie heeft gevolgd. Dat [slachtoffer 3] reeds onder behandeling stond voor psychische problematiek, doet hier niets aan af.
Zijdens de benadeelde partij is geen vergelijkbare casus aangedragen uit de ANWB-Smartengeldgids. Gelet op de aard van de zaak acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding enigszins te hoog. Zij zal de schade om deze reden ex aequo et bono begroten op een bedrag van € 1.500,00. Ter zake van het meer of anders verzochte zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in totaal een schadevergoeding van
€ 1.855,68 aan de benadeelde [slachtoffer 3] zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022. Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Als de verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, zal aan hem 28 dagen gijzeling worden opgelegd.
Ter zake van de gevorderde proceskosten zal de rechtbank ambtshalve aansluiting zoeken bij het liquidatietarief kantonzaken (geïndexeerd d.d. 1 februari 2023) voor vorderingen tussen € 1.250,- en € 2.500,-. Voor het opstellen van de vordering en het bijwonen van de zitting in eerste aanleg zal de rechtbank de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 264,00 (zijnde 2 punten vermenigvuldigd met het toepasselijke liquidatietarief van € 132,00).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 302 van het Wetboek van Strafrecht. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 2 primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 subsidiair tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 10 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na ingang van zijn voorwaardelijk strafdeel meldt bij Reclassering Nederland op het adres Slachthuisstraat 31, 6041 CB te Roermond. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 10 jaren laat behandelen en begeleiden door een Forensisch Psychiatrische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra het voorwaardelijke strafdeel ingaat. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 1.933,05 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op €
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 85,20 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van
€ 355,68 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. van de Ven, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 07 april 2023.
Buiten staat
mr. V.P. van Deventer is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging (na wijziging)
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te Susteren, gemeente Echt-Susteren
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een bijl in zijn, verdachtes, hand achter die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] aan te rennen/lopen en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal, te roepen "Ik maak hem kapot" en/of "Hij gaat eraan" en/of “Iedereen gaat eraan” en/of “Ze gaan allemaal dood” en/of “Ik sla ze allemaal kapot” en/of “Jullie/ze gaan er allemaal aan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te Susteren, gemeente Echt-Susteren
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een bijl, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, op diens knie en/of bovenbeen is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te Susteren, gemeente Echt-Susteren
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal, met een bijl, in elk geval een scherp en/of hard voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, op diens knie en/of bovenbeen is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, proces-verbaalnummer PL233R-2022113479, gesloten d.d. 26 september 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 143.
2.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2023.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 24 juli 2022, p. 46 tot en met 49.
4.Proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 8 augustus 2022, p. 56 tot en met 58.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] d.d. 24 juli 2022, p. 64 tot en met 69.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] d.d. 7 juli 2022, p. 109 tot en met 111.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] d.d. 27 juli 2022, p. 112 tot en met 114.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2022, p. 78 tot en met 88.
9.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 29 juli 2022, p. 46 tot en met 49.
10.Proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 1] d.d. 8 augustus 2022, p. 56 tot en met 58.
11.Medische informatie GGD Noord-Limburg d.d. 23 september 2022, p. 63.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 24 juli 2022, p. 64 tot en met 69.
13.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 24 juli 2022, p. 35 tot en met 42.
14.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 26 jul 2022, zonder doornummering, blad 1 tot en met 3.
15.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 23 juli 2022, p. 89 en 90.