ECLI:NL:RBLIM:2023:2372

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/03/302296 / FA RK 22-697
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging gezag en hoofdverblijf van minderjarige in het kader van een echtscheiding met beschuldigingen van mishandeling en verwaarlozing

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om het gezag over haar minderjarige kind te wijzigen en het hoofdverblijf bij haar te bepalen. De moeder stelde dat de huidige situatie bij de vader, waar het kind sinds augustus 2020 woont, schadelijk is voor het kind. Ze beschuldigde de vader van mishandeling en verwaarlozing, en voerde aan dat het kind in een levensgevaarlijke situatie verkeert. De vader daarentegen betwistte deze beschuldigingen en stelde dat de moeder misbruik maakt van procesrecht door de zaak opnieuw te willen aanvoeren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van het gezag of hoofdverblijf rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de moeder niet in staat was om de negatieve impact van haar houding op het kind te erkennen en dat de vader in staat is om voor het kind te zorgen. De verzoeken van de moeder werden afgewezen, en de omgang met de moeder werd ontzegd voor de duur van het traject bij Yvoor, een organisatie die betrokken is bij de begeleiding van het kind. De rechtbank benadrukte het belang van een onbelaste relatie tussen het kind en beide ouders en de noodzaak voor de moeder om haar negatieve beeld van de vader te herzien.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 18 januari 2023
Zaaknummer: C/03/302296 / FA RK 22-697
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.M.D. de Waele, kantoorhoudend te Amsterdam;
tegen:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E.V.S. van Baarle, kantoorhoudend te Zeewolde.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, gevestigd te Maastricht,
verder te noemen: de raad,
door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verdere verloop van de procedure

Nadat de rechtbank een tussenbeschikking van 4 november 2022 heeft uitgesproken, heeft de vader een akte met producties genomen, gevolgd door een akte met producties door de moeder. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en volhard bij hetgeen in de laatste beschikking is overwogen. De rechtbank heeft om specifieke informatie over [minderjarige] gevraagd en de vader heeft grotendeels aan die opdracht voldaan maar niet volledig.
De vader heeft niet alle verzochte rapporten van de middelbare school [minderjarige] overgelegd en ook niet uitgelegd waarom hij daaraan niet heeft voldaan. Bijlage A bevat een verklaring van de mentor van [minderjarige] met daaraan toegevoegd als bijlagen (afkomstig van de mentor) de rapporten van periode 1 van het huidige schooljaar en van de periode 4 van het vorige schooljaar. Waarom de rapporten van de periode 1 t/m 3 van het vorige schooljaar ontbreken, is niet toegelicht.
Bijlage C betreft de verzochte informatie van de begeleiding door Teach Heuvelland van [minderjarige] . Met Bijlage B heeft de vader, in het licht van hetgeen in de beschikking onder 5.5. is overwogen, kennelijk willen toelichten dat hij aan de medewerkers van Teach heeft duidelijk gemaakt dat en waarom hij de informatie nodig heeft en dat hij er bij hen op heeft aangedrongen om de informatie op schrift te stellen zodat hij aan de opdracht van de rechtbank kan voldoen. Voor zover de vader in bijlage B nog nadere informatie of een nader standpunt over [minderjarige] inneemt, worden die buiten beschouwing gelaten.
Bijlage D betreft de informatie van de huisarts waar ook door de rechtbank om is verzocht.
Bijlage E betreft informatie van de behandelingen door een fysiotherapeut waar niet specifiek om is gevraagd maar welke informatie aansluit op de informatie van de huisarts over de recidiverende knieklachten van [minderjarige] (zie onder 25 juni 2021 start FT, waarna [minderjarige] vanaf 1 juli tot en met 2 september 2021 bij de fysiotherapie is behandeld). Gelet hierop wordt ook bijlage E in de beoordeling van deze zaak meegenomen.
Bijlage F, verklaringen van bepaalde personen die [minderjarige] kennen of iets over hem weten te melden, is buiten de opdracht van de rechtbank door de vader overgelegd en wordt buiten de beoordeling van deze zaak gelaten.
2.2.
Hierna zal de rechtbank op de bedoelde informatie en bijlagen nader ingaan indien en voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken van de moeder en de vader.
2.3.
Op de zitting is aan de ouders voorgehouden hetgeen [minderjarige] bij de kinderrechter op 6 mei 2022 (ook in het kader van de door hem met een brief aan de kinderrechter gestarte informele rechtsingang) heeft verklaard. [minderjarige] heeft verklaard dat hij bij zijn moeder wil wonen en dat hij het bij zijn vader niet leuk heeft onder meer omdat hij moet meewerken in het bedrijf van zijn vader en liever buiten speelt met zijn vrienden. [minderjarige] vertelt dat hij op een fijne school zit. Hij vindt het niet fijn dat hij af en toe gepest wordt door zijn vader met name als hij iets niet goed doet in de ogen van zijn vader. Er zijn geen andere redenen voor [minderjarige] om niet langer bij zijn vader te willen wonen. [minderjarige] weet niet waarom het contact met zijn moeder enige tijd weg is en hij heeft een paar maanden geleden het laatst met haar contact gehad in de weekenden die hij naar haar toe ging. [minderjarige] geeft aan dat hij nog steeds niet weet waarom hij opeens bij zijn vader moest gaan wonen. Hij vertelt dat hij door het vele werken vocht in zijn knieën heeft gekregen en dat de dokter dat gezien heeft: het is een combinatie van groei en overbelasting, zo zei de dokter. [minderjarige] geeft aan dat hij zich tijdens het gesprek met de kinderrechter op zijn gemak voelt omdat zijn vader niet hoort wat hij vertelt. [minderjarige] beleeft plezier aan het voetballen maar ervaart geen plezier bij de andere dingen in zijn leven.
2.4.
Wie zijn (formeel juridisch) belanghebbenden in deze procedure ?
Buiten de moeder en de vader zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen andere belanghebbenden in de zin van artikel 798 Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) die in deze procedure moeten worden
gekend. De rechtbank sluit zich aan bij het gemotiveerde oordeel van de rechtbank gegeven in de artikel 223 Rv procedure en neergelegd in de beschikking van 5 april 2022. Deze procedure hangt samen met en maakt onderdeel uit van deze bodemprocedure. Nu de moeder het gemotiveerde oordeel van de rechtbank in die beschikking niet meer ter discussie heeft gesteld, komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel: uitsluitend de moeder en de vader zijn belanghebbenden in deze procedure.
Het verzoek van de moeder met betrekking tot het gezag over [minderjarige]
2.5.
Met haar verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] te krijgen en hetzij alleen het gezag over [minderjarige] hetzij samen met de vader het gezag te krijgen, beroept de moeder zich op het bepaalde in artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.5.1.
De moeder wil dat de beschikking van 10 juni 2020 van de rechtbank Noord-Holland (verder te noemen: beschikking 1 (bekrachtigd in hoger beroep bij beschikking van 10 november 2020 door het gerechtshof Amsterdam, verder te noemen: beschikking 2), waarbij het hoofdverblijf is gewijzigd naar de vader en het gezamenlijk gezag is gewijzigd in eenhoofdig gezag van de vader, wordt gewijzigd.
2.5.2.
De moeder brengt een groot aantal punten naar voren die erop neerkomen dat het niet in het belang van [minderjarige] is om het eenhoofdig gezag van de vader te handhaven en evenmin om het hoofdverblijf bij de vader te laten.
2.5.3.
De moeder stelt dat [minderjarige] in extreme en acute nood verkeert omdat hij in een dagelijks patroon van intieme terreur leeft waarbij de vader zijn leven controleert, hem isoleert, kleineert, uitscheldt, bedreigt, psychisch verwart, intimideert, pest, saboteert en manipuleert. Achter de voordeur van de vader bestaat (niet zichtbaar voor derden) een levensgevaarlijke situatie van huiselijk geweld voor [minderjarige] waarbij hij voortdurend in stress en alertheid voor zijn veiligheid leeft. [minderjarige] wordt door zijn vader gedwongen te werken in zijn bedrijf waarbij hij zware fysieke arbeid moet verrichten. De moeder stelt dat sprake is van een extreme toestand van mishandeling door degene die juist geacht wordt de beschermer van [minderjarige] te zijn. De vader saboteert het schoolwerk van [minderjarige] waardoor zijn prestaties erg te lijden hebben. De vader vindt scholing niet belangrijk omdat hij vindt dat [minderjarige] een echt kampertje moet worden. De dagelijkse verzorging van [minderjarige] is onder de maat waardoor hij is verworden tot een wit, angstig, in zichzelf gekeerd jongetje zonder vrienden met kapotte knieën die flink in gewicht is aangekomen, en van vermoeidheid school en voetbaltraining heeft moeten laten schieten en erg last heeft van stress tics. De toenemende weerstand bij [minderjarige] voor omgang met zijn vader (voordat [minderjarige] bij zijn vader moest gaan wonen) ligt in het gedrag van zijn vader en zijn psychisch en fysiek geweld tegen [minderjarige] en nergens anders in.
2.5.4.
De eerder door de rechtbank Noord-Holland ingeschakelde bijzonder curator (verder te noemen: BC) heeft de stem van [minderjarige] genegeerd en heeft de rechtbank een advies gegeven [minderjarige] te dwingen bij zijn vader te gaan wonen. Daarbij is deze BC, en in navolging van het gegeven advies, de rechtbank Noord-Holland, ten onrechte er van uitgegaan dat tussen de ouders sprake was van jarenlange strijd waarbij de moeder [minderjarige] in een loyaliteitsconflict heeft gezet. Ten onrechte is ook aangenomen dat sprake was van ouderverstoting of ouderonthechting. De BC en daarop de rechtbank (en ook het gerechtshof Amsterdam) is van een verkeerde voorstelling van zaken uitgegaan en dat is in de tijd dat [minderjarige] bij zijn vader verblijft wel duidelijk geworden. Het experiment waarbij [minderjarige] bij zijn vader moest gaan wonen, had nimmer mogen plaatsvinden en is in strijd met zijn belangen, zoals neergelegd in de wet en verdragen als het IVRK. [minderjarige] is, aldus de moeder, diep ongelukkig en gaat er fysiek en mentaal aan onderdoor.
2.5.5.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is weergegeven, stelt de moeder, in verband met het bepaalde in 1:253o BW, dat:
De rapportage van de BC in de procedure bij de rechtbank Noord-Holland onjuist is en dat deze daarbij is van onvolledige gegevens uitgegaan. De conclusies van de BC zijn niet gebaseerd op de feiten, die zij verzuimd heeft in kaart te brengen en zonder de stem van [minderjarige] te horen, maar op haar eigen verhaal of hypotheses die niet door de wetenschap worden gedragen, waarbij de BC heeft toegewerkt naar een vooringenomen visie en conclusie dat sprake was van ouderonthechting door de moeder. Het verslag en advies van de BC is het fundament onder de beschikking 1 en van de valsheid en ondeugdelijkheid van dit stuk is pas in de loop van 2021 ondubbelzinnig gebleken toen werd bevestigd dat de BC feiten en informatie heeft weggelaten. Een en ander is niet kenbaar geweest voor de rechtbank Noord-Holland die de moeder haar gezag heeft afgenomen en [minderjarige] bij zijn vader heeft laten wonen;
Sedert 10 juni 2020, dan wel 7 augustus 2020 (de dag waarop [minderjarige] naar zijn vader is gebracht en niet langer bij zijn moeder heeft gewoond) blijkt uit de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden dat de totale ontworteling van [minderjarige] ronduit funest is voor hem en dat dat [minderjarige] in een voortdurende situatie van ernstige kindermishandeling en verwaarlozing is geplaatst. Daarmee is gebleken dat ten opzichte van het oordeel van de rechtbank Noord-Holland (deze overwoog “Per saldo steunt de rechtbank de bijzonder curator in de opvatting dat de schade die door de ouderonthechting wordt toegebracht groter is dan de mogelijke schade die het gevolg is van de wijziging van het hoofdverblijf en het gezag.”) de omstandigheden na die beslissing zijn gewijzigd.
2.5.6.
De moeder dringt er op aan een BC te benoemen om in kaart te brengen wat er werkelijk met [minderjarige] aan de hand is zodat de gemaakte misslagen en daardoor ontstane wantoestand kan worden hersteld. De moeder verzoekt om [minderjarige] zelf te horen en naar zijn verhaal te luisteren.
2.6.
De vader weerspreekt de stellingen en standpunten van de moeder en concludeert tot afwijzing van haar verzoeken. Er is niet aan de voorwaarde van artikel 1:253o BW voldaan (geen wijziging van omstandigheden en geen situatie dat bij de beschikkingen 1 en 2 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan) en er zijn geen inhoudelijke gronden om tot een andere beslissing over het gezag en het hoofdverblijf te komen omdat het niet in het belang van [minderjarige] is om aan de beslissing tot eenhoofdig gezag te tornen.
2.6.1.
De vader beroept zich op het gezag van gewijsde van de beschikkingen 1 en 2. De moeder heeft destijds ingestemd met de benoeming van de BC en heeft in een reactie op het rapport van de BC niet kenbaar gemaakt dat zij zich in dat rapport niet kon vinden. Zij heeft niet de tools gebruikt om het tij in die procedures te doen keren en is tegen de uitspraken niet in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Zij geeft er nu blijkt van zich niet te kunnen berusten in de bedoelde beschikkingen welke op het onderzoek van de BC zijn gebaseerd.
2.6.2.
Uit het vervolg van die beschikkingen, na de verhuizing van [minderjarige] naar zijn vader, is volgens de vader gebleken dat van de moeder wordt verwacht dat zij zorgt (met haar familie) voor onbelast contact van [minderjarige] met haar maar de moeder blijkt dat niet te kunnen.
Dat vormt de reden waarom [minderjarige] niet de emotionele toestemming van de moeder heeft gekregen en krijgt om bij zijn vader te mogen wonen en aldaar goed te presteren. [minderjarige] heeft begin januari 2022 een brief op school geschreven over het leven bij zijn vader; gebleken is dat [minderjarige] die brief heeft geschreven na contact met zijn moeder, althans dat hij het als zijn plicht naar zijn moeder heeft ervaren om die brief te schrijven. De instanties als Bureau Jeugdzorg (BJZ), Veilig Thuis (VT), politie en sociale zaken Maastricht en Heuvelland hebben vastgesteld dat [minderjarige] veilig is bij zijn vader. De instanties geven aan dat op [minderjarige] niet de plicht en verantwoordelijkheid moet worden gelegd om te kiezen tussen zijn ouders. De moeder kan alleen negatief spreken over de vader en belast [minderjarige] met haar visie over de vader en over de thuissituatie van [minderjarige] in het zuiden.
Het belang van [minderjarige] is dat hij rust ervaart en emotionele toestemming van zijn moeder krijgt om bij zijn vader te wonen, van zijn gezin aldaar en zijn voetballen te genieten, meer vrienden te maken, op school goed te presteren en vrij te spreken met zijn hulpverleners.
2.6.3.
Samengevat brengt de vader naar voren dat sprake is van communicatieproblemen tussen ouders, een verstoorde verstandhouding en onbegrensde drang van de moeder om belastend tegen [minderjarige] over de vader te spreken. De moeder stapt niet uit de rol van coalitie-ouder, geeft geen emotionele toestemming aan [minderjarige] om zich bij zijn vader te hechten en te aarden en heeft de wens om alle procedures van de voorbije jaren over te doen.
VT heeft, aldus de vader, de moeder met klem verzocht haar procedure in te trekken en aangegeven dat de moeder anders verder van haar doel (contact met [minderjarige] ) verwijderd zal zijn, omdat er aanleiding is de contacten tussen moeder en [minderjarige] te staken. Alles overziende, meent de vader dat aan de zijde van de moeder sprake is van misbruik van procesrecht.
2.6.4.
De vele stukken die de moeder heeft overgelegd, werpen geen nieuw licht op de zaak van [minderjarige] . Uit de standpunten van de moeder en haar gedragingen en inzet kan niet worden geconcludeerd dat zij in plaats van de vader met het eenhoofdig gezag moet worden belast. Ook het herstel van het gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] . Anders dan de vader houdt de moeder het loyaliteitsconflict voor [minderjarige] in stand en zorgt zij er nog steeds voor dat [minderjarige] klem of verloren zit tussen zijn ouders.
Er is geen goede reden om een BC te benoemen en bovendien zou een nieuw onderzoek enorm belastend voor [minderjarige] zijn. [minderjarige] zal zich eerst na een succesvol traject bij Yvoor van systeemtherapie en kindercoaching mogelijk weerbaar kunnen opstellen (waarna hij mogelijk door de kinderrechter kan worden gehoord).
2.7.
Hetgeen partijen tijdens de zitting nog naar voren hebben gebracht, zal voor zover van belang, hierna nog worden meegewogen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.8.
Het meest verstrekkende verweer van de vader is zijn beroep op het gezag van gewijsde van de beslissingen over het gezag vervat in de beschikkingen 1 en 2 welke kracht van gewijsde hebben gekregen omdat tegen deze beschikkingen geen cassatieberoep is ingesteld.
Tevens is in dat verweer vervat dat de moeder misbruik van procesrecht maakt omdat zij met vele stukken en stellingen het in twee feitelijke instanties gevoerde proces wil proberen over te doen.
2.9.
Voorop gesteld wordt dat het gezag van gewijsde van de twee eerdere beslissingen over het gezag van de moeder wordt begrensd door het bepaalde in artikel 1:253o BW. Immers de in die beschikkingen 1 en 2 genomen beslissing over het gezag kan worden gewijzigd op grond dat (a.) nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of (b.) bij het nemen van die beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.10.
Met andere woorden als door de moeder voldoende wordt aangevoerd om te kunnen aannemen dat aan de voorwaarde onder a. en/of b. is voldaan, ligt de weg open naar het onderzoek naar en het antwoord op de vraag of de eerdere beslissing over het gezag dient te worden gewijzigd. In die zin slaagt het beroep van de vader op het gezag van gewijsde niet.
2.11.
Is bij het nemen van de beschikkingen 1 en 2 van onjuiste of onvolledige gegevens uitgegaan of tracht de moeder alsnog in een soort 3e feitelijke instantie haar gelijk te halen en komt zij daarmee niet in strijd met de basisregel van het procesrecht dat haar recht geeft op behandeling van haar zaak in twee feitelijke instanties? Of anders gezegd: is hierbij sprake van misbruik van procesrecht?
2.12.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen de moeder in dit verband heeft aangevoerd misbruik van procesrecht oplevert en motiveert dit oordeel als volgt.
2.12.1.
De moeder heeft in haar verzoekschrift vanaf punt 12 tot en met 17, punt 23, alsmede vanaf I. punt 1 tot en met punt 104 het onderzoek en rapport van de BC, die in de vorige procedures als zodanig heeft opgetreden en een belangrijke rol heeft gespeeld bij de beslissing over het gezag, zoals de moeder ook zelf onderschrijft, uitvoerig en kritisch besproken en van haar commentaar voorzien. Daarbij heeft de moeder de volgens haar ook relevante feiten en omstandigheden uit het verleden van de ouders en [minderjarige] uitvoerig naar voren gebracht en aangegeven dat die ten onrechte niet zijn meegewogen door de BC.
2.12.2.
Met haar uitvoerige betoog tracht de moeder in feite en wel beschouwd het proces, zoals dat bij de rechtbank Noord-Holland en het gerechtshof Amsterdam is gevoerd, in zijn geheel over te doen voor de (huidige) rechtbank. De moeder handelt daarmee in strijd met de rechtsregel dat een zaak in twee feitelijke instanties wordt onderzocht en beslist en niet nog een derde keer in een feitelijke instantie in al zijn merites van voren af aan mag en kan worden onderzocht. De moeder treedt met haar betoog en haar verzoek in zoverre buiten het procesrechtelijke speelveld dat artikel 1:253o BW voor haar opent tegen de door haar centraal gestelde beschikkingen over het gezag over [minderjarige] . De moeder heeft in beide feitelijke instanties alle gelegenheid gehad om verweer te voeren, met name ook tegen het onderzoek en advies van de BC en om al datgene naar voren te brengen wat zij thans uitvoerig naar voren heeft gebracht. Zij heeft dat evenwel niet gedaan en dat realiseert de moeder zich ook. Immers, zij geeft zelf aan dat zij eerst na de beschikking 2 (van 10 november 2020 waarin over het gezag (ook in het dictum) werd beslist) en vlak voor de voortgezette mondelinge behandeling op 19 mei 2021 (bij akte van 9 mei 2021) herroeping van de beschikking van het gerechtshof van 10 november 2020 heeft verzocht. Dat verzoek is door het gerechtshof ter zitting als in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
2.12.3.
Waar de moeder stelt dat de valsheid en verregaande ondeugdelijkheid van het rapport van de BC pas in de loop van 2021 ondubbelzinnig zou zijn bevestigd, heeft zij dat (in de veelheid van stellingen, stukken en haar vele pagina’s tellende betoog) niet op een voor de rechtbank inzichtelijke wijze onderbouwd en gemotiveerd naar voren gebracht, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan. Daarbij komt dat, gelet op hetgeen zij in de vele pagina’s van haar processtukken en tijdens de zitting (met veelal teruggrijpen naar feiten en omstandigheden uit het verleden van [minderjarige] en de ouders tegen het rapport van de BC) naar voren heeft gebracht, aangenomen kan worden dat zij deze argumenten en stellingen al veel eerder kende en dus de mogelijkheid heeft gehad om de juistheid van dat rapport eerder te betwisten.
2.13.
Een en ander betekent dat wel nog moet worden onderzocht of de bedoelde beslissingen over het gezag (beschikkingen 1 en 2) moeten worden gewijzigd vanwege een relevante wijziging van omstandigheden na de beschikking van 10 juni 2020 zoals deze door de moeder uitgebreid naar voren is gebracht.
2.14.
Uit het gevoerde debat en de overgelegde stukken kan het volgende over de situatie van [minderjarige] bij zijn vader (nadat hij daar is komen wonen) worden afgeleid.
[minderjarige] is, zoals voorzien werd door de BC en de rechtbank Noord-Holland en ook is benoemd door het gerechtshof, geconfronteerd met een zeer ingrijpende beslissing omdat hij, na bijna zijn hele leven bij zijn moeder te hebben gewoond, uit zijn vertrouwde woon- en school- en vriendenomgeving is gehaald en honderden kilometers verder in het gezin van zijn vader kwam te wonen. Die ontworteling heeft veel van [minderjarige] gevraagd en gevergd.
Daarbij komt dat [minderjarige] bij de start van zijn hoofdverblijf bij zijn vader (7 augustus 2020) naar groep 8 is gegaan en een jaar later de overstap naar de middelbare school heeft moeten maken, hetgeen voor veel kinderen op zich al een ingrijpende verandering is.
[minderjarige] is in de jaren dat hij bij zijn vader woont niet blijven zitten en inmiddels zit hij in de tweede klas van het VWO. [minderjarige] blijkt ook, zoals zoveel kinderen, in zijn schoolcarrière last te hebben gehad van de maatregelen in verband met het Covid-19 virus, zoals volgt uit de informatie van zijn schoolmentor.
Vanaf januari 2022 heeft [minderjarige] ( [minderjarige] had een brief op school geschreven over de in zijn ogen beroerde leefsituatie bij zijn vader) vrijwel geen contact meer met zijn moeder gehad en in april 2022 heeft de rechtbank de omgangsregeling bepaald door het Hof Amsterdam van 22 juni 2021, verder te noemen: beschikking 3) opgeschort en bepaalt dat die omgang onder professionele begeleiding en regie van de professionele jeugdhulporganisatie Yvoor zal plaatsvinden.
Volgens de mentor (informatie van 10 november 2022) heeft [minderjarige] ten opzichte van het vorige schooljaar op sociaal-emotioneel gebied groei laten zien; hij is vrolijker, heeft meer plezier op school en stoeit met zijn klasgenoten. Hij heeft een leuk contact met zijn docenten. (In de hierna te bespreken tussenevaluatie van Teach wordt in november 2022 een significante vooruitgang gezien wat betreft de sociale inbedding en de relaties met leerkrachten en medeleerlingen). Zijn cijfers zijn bij een aantal vakken onvoldoende en zijn werkattitude laat nog te wensen over: hij stelt geen vragen, toont weinig interesse in de stof, heeft moeite met leren “leren” maar er wordt ook een lichte groei van zijn attitude gezien. De mentor concludeert dat [minderjarige] op de goede weg is.
Teach jeughulp is op verzoek van de school en met instemming van de vader ingezet. Uit de tussenevaluatie van 17 november 2022 blijkt dat wordt ingezet op 3 thema’s: zijn executief functioneren, zijn sociaal-emotioneel welbevinden en de transfer naar huis. Met name de planning van zijn schoolwerk heeft ertoe geleid dat [minderjarige] zijn huiswerk volgens de afgesproken leertijden bij Teach kan maken. Aan het tweede thema is nog niet gewerkt en ook concrete doelen zijn nog niet opgesteld omdat er nog wordt gewerkt aan het opbouwen van een vertrouwensband met [minderjarige] . Ook met betrekking tot de transfer naar huis zijn nog geen concrete doelen opgesteld; wel blijkt dat de vader reageert op terugkoppelingen van Teach en dat hij zegt dat hij [minderjarige] aanspoort als dit van hem wordt gevraagd.
Zowel in juni als november 2022 wordt door de docent gezien dat [minderjarige] zich geregeld ongelukkig, waardeloos of minderwaardig voelt; hij heeft regelmatig het gevoel dat niemand van hem houdt.
In een evaluatiegesprek op 31 oktober 2022 heeft [minderjarige] nog steeds het VWO diploma als doel voor ogen. [minderjarige] moet de schouders er flink onder gaan zetten omdat de kans van slagen voor de brugklas momenteel als “moeilijk” wordt gezien. [minderjarige] geeft in het gesprek aan dat het beter met hem gaat en dat hij zich goed voelt; Teach bevestigt dat beeld en ervaart dat [minderjarige] opener en eerlijker is naar hen.
Uit de gegevens van de huisarts van [minderjarige] blijkt met betrekking tot zijn gezondheid het volgende. Op 17 juni 2020 is de huisarts aanwezig bij een gesprek waarin [minderjarige] wordt verteld dat de rechter heeft besloten dat hij in Maastricht moet gaan wonen; [minderjarige] maakt een “verbijsterde indruk en snapt niet waarom hij bij zijn vader moet wonen terwijl hij dat zelf niet wil”, aldus de aantekeningen van de huisarts.
Op 24 augustus 2020 wil de vader inzage in het dossier van [minderjarige] die dan 2 weken bij hem woont: “moet hier nog erg zijn weg vinden, nieuwe school, groep 8, is al gaan voetballen”, zo tekent de huisarts op.
Op 24 maart 2021 komt [minderjarige] bij de huisarts met knieklachten die tijdens het voetballen zijn ontstaan en teruggekeerd. Hij krijgt het advies om gedurende 4 weken te zorgen voor “geen overbelasting” en geeft een negatief sportadvies. Op 25 juni 2021 komt [minderjarige] terug met recidiverende klachten van pijn in zijn knie links, vooral bij lopen en voetballen; na eerder een maand rust te hebben genomen, waren die klachten verdwenen. De knie blijkt bij onderzoek geen afwijkingen te hebben. [minderjarige] krijgt het advies om te starten met fysiotherapie (t.a.v. training) en om minder intensief te trainen / sporten en terug te komen bij progressieve klachten. Van 1 juli tot 2 september 2021 heeft [minderjarige] bij de fysiotherapeut 6 behandelingen gehad. Op 9 november 2022 schrijft de fysiotherapeut aan de vader over [minderjarige] het volgende: er was sprake van irritatie van de weke delen rond de knieën ten gevolge van overbelasting; vooral de kniepees was aangedaan. Hier was in lichte mate vocht aanwezig. Dit wordt vaker gezien bij jongens op deze leeftijd die meer zijn gaan sporten in een korte periode, met name bij voetbal. Er ontstaat dan irritatie rond de aanhechting van de kniepees hetgeen ook bij [minderjarige] het geval was. De behandeling bestond uit informeren/adviseren met betrekking tot belasting en belastbaarheid en het doen van oefeningen om de belastbaarheid van de pees/spier weer op te bouwen. Op 17 november 2021 belt de vader met de huisarts over 3 dikke opgezette aders die [minderjarige] sinds gisteravond op zijn linkervoet heeft waarbij de pijnklachten inmiddels zijn verdwenen. Naar aanleiding van een door de vader toegestuurde foto van die voet/aders laat de huisarts hem weten: wellicht iets onschuldigs, enkele dagen aankijken en contact opnemen als het erger wordt of weer pijn doet. Tot de opvraag van de gegevens bij de huisarts door de vader op 9 november 2022 zijn er geen contacten meer met de huisarts met/over [minderjarige] geweest.
Over het voetballen van [minderjarige] in Maastricht is het volgende duidelijk geworden. Vrijwel direct na zijn komst naar Maastricht is [minderjarige] op 27 augustus 2020 ingeschreven bij de voetbalclub RKSV Heer door zijn vader. Hij zit in een vast team en traint 2 maal per week op doordeweekse dagen en op zaterdag speelt hij mee met de wedstrijden. Zijn trainer en de assistent-trainer, alsmede de voorzitter van de jeugdafdeling van de club hebben in een schriftelijke verklaring van 8 maart 2022 laten weten: “We hebben [minderjarige] bij ons letterlijk en figuurlijk zien groeien. Hij is van een klein en rustig mannetje, uitgegroeid naar een stevige jongen (een echte puber!) die goed in de groep staat. Hij heeft bij elke training veel plezier en vindt het heerlijk om wedstrijden te spelen. De teamspelers hebben hem goed opgevangen en zelf heeft hij mede door zijn droge humor en vriendelijkheid er voor gezorgd dat hij een stevige plek binnen ons team heeft. Hij heeft echt zijn draai gevonden. Op voetbal gebied komt hij goed mee in de 1e klasse; omdat hij een van de jongste is had hij fysiek nog wel wat uitdagingen maar dat is door zijn groeispurt de afgelopen maanden ook niet meer aan de orde. Wij zijn erg blij met hem als voetballer maar vooral als mens. Hij is een lieve jongen die een positieve inbreng heeft binnen onze groep.”.
2.15.
Naar aanleiding van een brief die [minderjarige] op 11 januari 2022 op school heeft geschreven en waarin hij verontrustende zaken over het verblijf zijn vader kenbaar maakte, is in samenspraak met de vader, school, Veilig Thuis en het jeugdteam van de gemeente Maastricht Yvoor ingeschakeld. Yvoor is gespecialiseerd ten aanzien van loyaliteitsconflicten van kinderen met hun ouder(s) en de gevolgen van complexe scheidingen voor ouders en kinderen. [minderjarige] zal met een coach gesprekken gaan voeren en [minderjarige] en de vader, en inmiddels ook de moeder, zijn bij Yvoor betrokken en er wordt systeemtherapie ingezet.
2.16.
Hetgeen [minderjarige] over het werken in het bedrijf van zijn vader aan de kinderrechter heeft verteld, blijkt niet juist te zijn omdat [minderjarige] zijn knieklachten aan dat werken verbindt, terwijl uit de van de huisarts verkregen informatie blijkt dat die relatie er niet ligt, en ook niet door [minderjarige] iets over het werken bij zijn vader kenbaar is gemaakt of door de arts iets over is vastgesteld. De knieklachten houden verband met het voetballen van [minderjarige] , zoals uit de informatie van de huisarts en de fysiotherapeut kan worden afgeleid.
2.17.
Gelet op de zojuist onder vastgestelde feiten en omstandigheden is er sprake van een totaal ander en wel overwegend positief (met een enkel negatief randje) beeld van het leven en de ontwikkeling van [minderjarige] bij zijn vader dan het beeld dat de moeder in de processtukken over de volgens haar (in één woord) verschrikkelijke leefsituatie van [minderjarige] bij zijn vader heeft gesteld.
2.18.
Hetgeen de moeder op detailniveau ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat er voor [minderjarige] bij zijn vader sprake is van een levensgevaarlijke situatie van huiselijk geweld waarbij sprake is van een voortdurende situatie van ernstige kindermishandeling en verwaarlozing is door haar, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader en gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, onjuist en wordt verworpen.
2.19.
Evenmin is komen vast te staan of zijn er aanwijzingen naar voren gekomen waaruit gerede twijfel kan ontstaan of de vader basale vaardigheden en eigenschappen mist om [minderjarige] op te voeden en te verzorgen. De noodzaak van een onderzoek door een deskundige naar de vader, zoals de moeder heeft bepleit, is dan ook niet aanwezig zodat dat onderzoek niet zal worden gelast. Evenmin is er tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen en geoordeeld over de situatie van [minderjarige] bij zijn vader aanleiding om getuigen te horen over de effecten van het nadelige opvoedklimaat bij de vader.
2.20.
Bovendien wordt daarbij het volgende meegewogen. Aangenomen kan worden, gelet op de eigen verantwoordelijkheid die de bij [minderjarige] betrokken school en hulpverleners hebben, dat als zij sedert hun betrokkenheid bij [minderjarige] (met name ook vanaf begin 2022) aanwijzingen hadden gekregen voor grote zorgen over [minderjarige] in relatie tot zijn vader, zoals deze in deze procedure door de moeder naar voren zijn gebracht, zij deze bij Veilig Thuis zouden hebben gemeld. Indien de vader die zorgen na contact met Veilig Thuis niet afdoende had kunnen wegnemen, had Veilig Thuis een melding bij de raad gedaan, waarna de raad vanuit zijn verantwoordelijkheid actie had ondernomen of had kunnen ondernemen. Tijdens de zitting in oktober 2022 is van de kant van de raad niets opgemerkt dat zou kunnen wijzen op contacten tussen de raad en Veilig Thuis of dat op enig moment door de raad is overwogen of dat sprake was geweest of is van op handen zijnde acties van de kant van de raad gericht op de veiligheid van [minderjarige] bij zijn vader.
2.21.
Dat [minderjarige] bij tijd en wijlen worstelt met de gevolgen van de voor hem abrupte en door hem niet gewilde overgang van het wonen bij zijn moeder (en haar gezin en familie) naar het wonen bij zijn vader (en zijn gezin en familie) is ook duidelijk geworden. Dat de vader, de school, de voetbalclub en de diverse instanties hem (en de vader) daarbij proberen te helpen, is ook duidelijk. Dat [minderjarige] daarbij op school (januari 2022) en bij de kinderrechter (6 mei 2022) verontrustende uitspraken doet, maakt duidelijk dat het verblijf bij zijn vader en het gemis van zijn moeder voor [minderjarige] bij tijd en wijlen heel lastig is.
2.22.
Aangenomen kan worden dat de moeder het verblijf van [minderjarige] bij zijn vader nog altijd niet kan steunen (gezien alleen al de zware en onjuiste beschuldigingen die zij in deze procedure aan het adres van de vader doet) en dat [minderjarige] daardoor (in de regelmatige contacten die hij met zijn moeder tot januari 2022 heeft gehad) nog altijd niet de emotionele toestemming van zijn moeder (voor hem dé steunfiguur in zijn leven tot augustus 2020) heeft gekregen om bij zijn vader te wonen, te aarden en daar zijn (gezins)leven te hebben, zich te ontwikkelen en te genieten.
2.23.
Bij dit oordeel weegt mee dat in de eerder gevoerde procedures (2020 en 2021) is geoordeeld – in zoverre slaagt het beroep op het gezag van gewijsde - dat de moeder gedrag vertoont waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict kan komen, dat de moeder een negatieve mening over de vader heeft en zich niet bewust is van het effect van haar negatieve visie op [minderjarige] , dat de moeder bang en verdrietig is als [minderjarige] bij zijn vader is en dat [minderjarige] bij haar alles maar dan alleen het negatieve zal bespreken en dat de moeder alles van hem wil weten. Verder weegt mee dat in die beschikkingen is geoordeeld dat [minderjarige] in dat loyaliteitsconflict zittend, heeft gereageerd door (destijds) te kiezen voor de moeder en de vader buiten te sluiten, dat de moeder alle ruimte geeft aan [minderjarige] om zelf te kiezen en dat [minderjarige] de reikwijdte van zijn beslissingen niet kan overzien en dat dit tot verergering van het loyaliteitsconflict van [minderjarige] leidt.
2.24.
Niet gesteld of gebleken is dat de moeder in de huidige procedure een ommekeer in denken, beleven of in haar gedrag of opstelling heeft (door)gemaakt. Dat maakt het voor [minderjarige] zo moeilijk om ruim 2 jaar na de verhuizing op alle momenten en plekken waar hij is positief te kunnen spreken over zijn verblijf bij zijn vader.
2.25.
De slotsom luidt dat er geen sprake is van wijziging van omstandigheden zodat het verzoek van de moeder tot wijziging van het eenhoofdig gezag van de vader en daarbij te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, wordt afgewezen.
De overige verzoeken van de moeder
2.26.
In het verlengde van de beslissing over het gezag en het hoofdverblijf is er geen reden of aanleiding één of meer bijzondere curatoren te horen en evenmin om een psycholoog te benoemen om [minderjarige] te begeleiden en herstel te bieden. Daar [minderjarige] in mei 2022 door de kinderrechter is gehoord en er verder met [minderjarige] contacten zijn vanuit Yvoor is er geen reden meer om [minderjarige] nog een keer te horen.
2.27.
Waar de moeder de vaststelling (lees: wijziging, gelet op de door het gerechtshof Amsterdam vastgestelde omgangsregeling) verzoekt waarbij zij als wijziging van omstandigheden de hiervoor door haar gestelde feiten en omstandigheden vanaf juni 2020, althans 7 augustus 2020 heeft aangevoerd, wordt geoordeeld dat die wijziging van omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden, zodat ook dit onderdeel van het verzoek wordt afgewezen.
2.28.
De in het verlengde daarvan verzochte proceskostenveroordeling (vanwege de door vader gepleegd bedrog zowel vóór als na 7 augustus 2020, hetgeen niet aannemelijk is geworden) wordt afgewezen.
Het verzoek van de vader tot het ontzeggen van de omgang aan de moeder met [minderjarige] .
2.29.
Het verzoek van de vader luidt: ontzeggen van de omgang zowel fysiek als per diverse media voor de duur van het traject bij Yvoor, dan wel voor de duur van de voortzetting van een geïndiceerde behandeling door Yvoor bij een andere hulpverlenende instantie, althans voor de duur van 2 jaar dan wel een periode die de rechtbank nader bepaalt.
2.30.
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op de gronden bedoeld in artikel 1:377a lid 3 sub a, b en d. BW. Daarbij wordt gesteld dat de grond sub a zich voordoet omdat door de inzet van de moeder en het voldoen aan de voorwaarden van ouderonthechting van [minderjarige] in relatie tot de vader die ouderonthechting voort duurt. De grond sub b wordt onderbouwd met de stelling dat uit de stelling sub a voortvloeit dat de moeder nu ongeschikt of niet in staat is tot omgang met [minderjarige] waarbij ook de vrees bestaat dat de moeder [minderjarige] niet meer zal terugbrengen. Tot slot wordt door hetgeen de vader in het verband van zijn verzoek heeft gesteld volgens hem ook de grond sub d vervuld.
2.31.
De vader onderbouwt zijn verzoek nader als volgt.
De door de moeder in haar verzoekschrift genoemde punten geven blijk van de ongefundeerde maar zeer dwingende inzet van de moeder. De moeder voelt zich niet gehoord en zet alles in het werk om de vader in een kwaad daglicht te stellen bij derden maar vooral bij [minderjarige] en daardoor duurt de ouderonthechting bij [minderjarige] in relatie tot zijn vader voort. Dat heeft voor de vader de reden gevormd om na overleg en in samenspraak met hulpverlening de omgang met de moeder op te schorten en wel voor de duur van de behandelingen van [minderjarige] en vader bij Yvoor. [minderjarige] moet onbelast zijn therapie kunnen starten en daarbij is de inzet dat hij vrij komt van de gevolgen van de ouderonthechting. [minderjarige] moet inzicht gaan krijgen in zijn eigen handelen, oordelen en veroordelingen (van de moeder naar de vader) die hem parten spelen. Dat alles moet ervoor zorgen dat [minderjarige] beter aardt en zijn hechtingsontwikkeling bij zijn vader kan worden hersteld.
De moeder heeft na zijn verhuizing alles in gang gezet om te zorgen dat [minderjarige] onvoldoende kon aarden en dat hij zich nog steeds naar de moeder en zijn familie moederszijde moest verantwoorden. Die zorgtaken drukken zwaar op [minderjarige] en daarom moet de omgang nu niet worden voortgezet.
2.32.
De bedoeling van de vader is dat de hulpverlening van Yvoor ertoe leidt dat de (eerst in begeleide vorm) omgang met de moeder kan worden hervat. De vader heeft begrepen dat de duur van het traject bij Yvoor (en eventueel van een traject bij een andere professionele jeugdhulporganisatie, de Mutsaersstichting) 2 jaar kan zijn.
De moeder verzet zich gemotiveerd tegen toewijzing van het verzoek van de vader.
2.33.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de met deze zaak samenhangende 223 Rv procedure heeft de kinderrechter bij beschikking van 5 april 2022 (verder te noemen: beschikking 4) (bekrachtigd door het gerechtshof Den Bosch bij beschikking van 18 augustus 2022, verder te noemen: beschikking 5) de omgangsregeling van het gerechtshof Amsterdam (bepaald bij beschikking 3) voorlopig opgeschort en bepaalt dat deze voorlopig zal plaatsvinden onder professionele begeleiding en regie van het ingezette traject bij Yvoor op de door deze hulpverlener aangewezen wijze waarbij toegewerkt dient te worden naar de omgangsregeling zoals die door het gerechtshof Amsterdam was bepaald.
2.34.
De rechtbank is op de zitting van 14 oktober 2022 voor het laatst geïnformeerd door partijen over de stand van zaken van het traject bij Yvoor. Toen bleek dat Yvoor met name doende was om concreet het (met nadruk onbelaste) contact tussen [minderjarige] en zijn moeder onder begeleiding van professionals te herstellen. Daarbij zal de eerste keren dat contact door een externe professionele partij worden begeleid onder regie en gefaciliteerd door Yvoor. Beide ouders en [minderjarige] werken aan het traject van Yvoor mee en beide ouders hebben hun medewerking in het belang van het welzijn van [minderjarige] op de laatste zitting nog eens bevestigd tegenover de rechtbank.
2.35.
Tegen de achtergrond van hetgeen de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen en geoordeeld over de verzoeken van de moeder is voor de rechtbank duidelijk dat de uitkomst van het traject bij Yvoor, waaronder de onder regie van Yvoor op te zetten en uit te voeren (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en zijn moeder, bepalend zal zijn voor de vraag of de geschorste omgangsregeling op enig moment kan worden hervat. Bepalend daarbij zal zijn of de moeder het voor elkaar krijgt om haar negatieve beeld van de vader bij te stellen, althans om [minderjarige] met dat beeld op geen enkele manier te belasten en om [minderjarige] emotioneel toestemming te geven (met name ook als de moeder onbegeleid contact met [minderjarige] heeft) om bij zijn vader te wonen. De moeder heeft dat na de beslissing in juni 2020 tot en met de zitting in oktober 2022 niet kunnen laten zien. De volhardende opstelling van de moeder in zo’n lange periode van meer dan 2 jaar tempert de verwachting of de moeder voldoende beweging kan maken in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] verlangt naar het contact met zijn moeder (en de rest van de familie moederszijde) en wordt onbedoeld benadeeld, ook in zijn ontwikkeling door het uitblijven van dat contact. Te hopen is dat de moeder tot het inzicht komt dat het voort laten duren van de strijd met de vader haar en [minderjarige] niet dichter bij elkaar brengt maar eerder verder van elkaar. Als ouders vervolgens de handen in één zouden kunnen slaan, zou de wereld van [minderjarige] er anders uit kunnen gaan zien.
2.36.
Met het traject bij Yvoor is tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen, geruime tijd gemoeid alvorens kan blijken of de oorspronkelijke omgangsregeling kan worden hersteld. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om tot een andere beslissing te komen dan de rechtbank en het gerechtshof in de 223 Rv procedure. Van beide ouders mag worden verwacht en ook van [minderjarige] , gelet op zijn diepe wens, dat zij aan het traject van Yvoor blijven meewerken. Tussentijds heeft de rechtbank daar ook geen andere berichten van partijen over ontvangen. Bij die stand van zaken is er, mede gezien het door de vader geformuleerde verzoek, geen aanleiding om de zaak nader te onderzoeken of aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen en resultaten van het Yvoor traject.
2.37.
Onverkorte omgang tussen de moeder en [minderjarige] op de wijze als in beschikking 2 bepaald, zou thans ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige] , en daarom moet deze omgang zowel fysiek als via diverse media, worden ontzegd. Tegelijkertijd moet aan het herstel van de omgang worden gewerkt en dienen beide ouders daaraan hun medewerking te verlenen door mee te blijven werken aan het traject van Yvoor. Zo een van de ouders onverhoopt niet langer zou meewerken aan dat traject (terwijl dat traject nog niet met medewerking van ouders en [minderjarige] tot een positieve afronding is gekomen) betekent dat niet dat de omgang conform de beslissing van het gerechtshof Amsterdam kan worden hervat.
2.38.
De rechtbank vertrouwt erop dat ouders in het belang van [minderjarige] evenwel alles op alles zullen zetten om de hervatting van de reguliere omgang op termijn mogelijk te maken door de adviezen van de hulpverleners over te nemen en om te zetten in zodanig gedrag naar [minderjarige] en de andere ouder dat [minderjarige] met beide ouders onbelast contact kan hebben. Daarbij gaat de rechtbank er vanuit dat het traject bij Yvoor leidt tot hervatting van die reguliere omgangsregeling, ook al is de inschatting dat daarmee nog enige tijd gemoeid zal zijn.
Er ligt geen ander concreet verzoek met betrekking tot die omgang meer voor zodat deze procedure op alle punten kan worden afgedaan middels een eindbeschikking.
2.39.
Dan rest nog het verzoek van de vader om de moeder in de werkelijke proceskosten te veroordelen. De vader heeft daartoe gesteld dat de moeder weigert mee te werken aan de eerder gegeven beschikkingen 1 en 2. De moeder blijft de druk opvoeren op [minderjarige] , de vader en zijn gezin. De moeder dient gestopt te worden. Zij procedeert op een toevoeging oeverloos door in de hoop de vader uit te roken. De vader hoopt dat een financiële prikkel haar inzet doet staken zodat ze naar de belangen van [minderjarige] gaat kijken.
De moeder doet onnodig grievende uitlatingen over de vader, onderbouwd haar stellingen onvoldoende en neemt innerlijk tegenstrijdige standpunten in. Zij maakt zich schuldig aan schending van artikel 21 Rv en van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Zij heeft de procedure nodeloos aangevangen en maakt zich schuldig aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen.
De moeder heeft een veroordeling in de proceskosten van de hand gewezen.
2.40.
De rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen.
Dat de moeder ná het feitelijk opschorten van de omgang met [minderjarige] door de vader een procedure is gestart, kan haar niet worden verweten, omdat er voor haar geen zicht was op de situatie van [minderjarige] en ook niet op het spoedige herstel van het contact met [minderjarige] . Dat de moeder daarbij heeft verzocht om de beslissing over het gezag te wijzigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, is haar goed recht. Dat de moeder heeft geprobeerd om de eerdere procedures nog eens over te doen bij deze rechtbank levert weliswaar misbruik van procesrecht op, maar is onvoldoende om, gezien alle verzoeken van de moeder, om tot een proceskostenveroordeling te komen. De moeder heeft kunnen en mogen aanvoeren dat de sedert juni of augustus 2020 voor [minderjarige] bij zijn vader ontstane situatie hem benadeelt en afbreuk doet aan de juistheid van de beslissingen tot wijziging van het hoofdverblijf en het eenhoofdig gezag van de vader. Door de vader is niet duidelijk gesteld en evenmin is gebleken dat de moeder zich in deze procedure heeft schuldig gemaakt aan schending van artikel 21 Rv; wel is gebleken dat de moeder haar stellingen niet voldoende heeft kunnen onderbouwen of aannemelijk heeft kunnen maken. Daarmee is vastgesteld dat de moeder deze procedure niet nodeloos is gestart. Een en ander leidt tot de slotsom dat de proceskosten op de gebruikelijke wijze tussen deze ouders moeten worden gecompenseerd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst alle verzoeken van de moeder af;
3.2.
ontzegt de moeder de omgang en contacten met [minderjarige] , zowel de fysieke als die via diverse media, voor de duur van het traject bij Yvoor en bepaalt dat - tot het traject bij Yvoor op reguliere wijze door Yvoor met de medewerking van ouders en [minderjarige] is afgerond - de contacten tussen de moeder en [minderjarige] onder professionele begeleiding en regie van Yvoor op de door deze aangegeven wijze zal plaatsvinden, waarbij moet worden toegewerkt naar de omgangsregeling zoals deze door het gerechtshof Amsterdam bij beschikking van 22 juni 2021 is bepaald;
3.3.
verklaart deze beschikking wat betreft het toegewezen verzoek uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat elke ouder de eigen kosten draagt en wijst de verzoeken tot proceskostenveroordeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen-Witvliet, griffier op 18 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.