Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- verzoekster, vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] , bijgestaan door haar gemachtigde en mr. N.P.F.E. van der Peet, advocaat te Maastricht;
- de rechter (via Teams-verbinding).
Rechtbank Limburg
Op 30 maart 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. J.C. Halk, rechter in een civiele procedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. van Veen, diende op 15 februari 2023 een wrakingsverzoek in, na een tussenvonnis van de rechter op 1 februari 2023. Verzoekster stelde dat de rechter in dat tussenvonnis een eindbeslissing had genomen zonder haar voldoende gelegenheid te geven om zich uit te laten, wat volgens haar duidde op vooringenomenheid. De rechter betwistte deze claim en voerde aan dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien er twaalf of dertien dagen waren verstreken tussen het bekend worden met het tussenvonnis en de indiening van het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2023 werd het standpunt van verzoekster verder toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer stelde vast dat verzoekster op 2 of 3 februari 2023 op de hoogte was van het tussenvonnis en dat de tijd die zij nam om het verzoek voor te bereiden niet als een 'korte tijd voor beraad' kon worden beschouwd. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking, omdat niet was voldaan aan de eisen van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, waarbij de rechters G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, A.M. Schutte en W.F.J. Aalderink betrokken waren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel, maar dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen vanwege de niet-tijdige indiening.