ECLI:NL:RBLIM:2023:2308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/03/314788 HA RK 23-33
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

Op 30 maart 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. J.C. Halk, rechter in een civiele procedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. van Veen, diende op 15 februari 2023 een wrakingsverzoek in, na een tussenvonnis van de rechter op 1 februari 2023. Verzoekster stelde dat de rechter in dat tussenvonnis een eindbeslissing had genomen zonder haar voldoende gelegenheid te geven om zich uit te laten, wat volgens haar duidde op vooringenomenheid. De rechter betwistte deze claim en voerde aan dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien er twaalf of dertien dagen waren verstreken tussen het bekend worden met het tussenvonnis en de indiening van het verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2023 werd het standpunt van verzoekster verder toegelicht, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer stelde vast dat verzoekster op 2 of 3 februari 2023 op de hoogte was van het tussenvonnis en dat de tijd die zij nam om het verzoek voor te bereiden niet als een 'korte tijd voor beraad' kon worden beschouwd. De wrakingskamer verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking, omdat niet was voldaan aan de eisen van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, waarbij de rechters G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, A.M. Schutte en W.F.J. Aalderink betrokken waren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel, maar dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen vanwege de niet-tijdige indiening.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 314788 / HA RK 23-33
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 30 maart 2023
op het verzoek van:
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. M. van Veen, advocaat te Maastricht,
dat strekt tot wraking van mr. J.C. Halk, rechter van de inloopkamer ten behoeve van de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Bij het team Burgerlijk recht, kanton, van deze rechtbank, locatie Maastricht is onder zaaknummer 9826884 CV EXPL 22-1928 een procedure aanhangig tussen verzoekster als eiseres en [naam gedaagde] , wonende te [woonplaats] , als gedaagde, met als gemachtigde mr. T.E.J. Devens, advocaat te Maastricht. In deze procedure heeft de rechter op 1 februari 2023 een tussenvonnis gewezen.
1.2.
Namens verzoekster is op 15 februari 2023 een verzoekschrift tot wraking van de rechter bij de rechtbank ingediend.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 6 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Verzoekster heeft hiervan een afschrift ontvangen.
1.4.
Mr. Devens heeft namens [naam gedaagde] bij brief van 16 maart 2023 gereageerd op het ingediende verzoek tot wraking van de rechter.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 20 maart 2023, waarbij zijn verschenen:
  • verzoekster, vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] , bijgestaan door haar gemachtigde en mr. N.P.F.E. van der Peet, advocaat te Maastricht;
  • de rechter (via Teams-verbinding).
1.6.
Namens verzoekster is tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
1.7.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk op 3 april 2023 uitspraak zal doen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoekster is aangevoerd dat de rechter in het tussenvonnis van 1 februari 2023 in de procedure met zaaknummer 9826884 CV EXPL 22-1928 een (verrassings)eindbeslissing heeft genomen, buiten de rechtsstrijd is getreden en een nieuw partijdebat is gestart, zonder dat verzoekster in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld daarop een (voldragen) partijdebat te voeren. Verzoekster is weliswaar in de gelegenheid gesteld om zich bij akte nog uit te laten, echter de eindbeslissing staat al vast -aldus verzoekster-. Dat was anders geweest als de rechter partijen eerst zou hebben bevraagd over het openen van het partijdebat (bijvoorbeeld via een akte uitlaten) en dan pas een eindbeslissing had genomen. Omdat de rechter al een eindbeslissing heeft genomen, staat de vooringenomenheid van de rechter vast, althans is de vrees daartoe gerechtvaardigd.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft aangevoerd dat het wrakingsverzoek té laat is ingediend, omdat twaalf of dertien dagen zijn verstreken tussen het bekend worden met het tussenvonnis en de indiening van het verzoek tot wraking. Verder heeft de rechter aangevoerd dat het wrakingsverzoek ongegrond is. De rechter heeft, omdat het een consumentenzaak betreft, ambtshalve de voor consumenten beschermende bepalingen toegepast, waartoe de rechter gehouden is ook als partijen hiertoe niets aanvoeren. Bovendien kan verzoekster nog een akte nemen, zodat geen sprake is van een onvoldragen partijdebat.
3.2.
De rechter verzoekt de wrakingskamer te bepalen dat een volgend verzoek van verzoekster op grond van artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet in behandeling wordt genomen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Artikel 36 Rv houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een dergelijk verzoek moet op grond van artikel 37 lid 1 Rv tijdig worden gedaan, namelijk zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten of omstandigheden (…) bekend zijn geworden” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
4.2.
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek is gebaseerd op de stelling van verzoekster dat de vooringenomenheid van de rechter uit het tussenvonnis van 1 februari 2023 volgt. De rechter heeft aangevoerd dat omdat het tussenvonnis 1 februari 2023 is gewezen, verzoekster op 2 of 3 februari 2023 bekend is geworden met de inhoud van het tussenvonnis. Verzoekster heeft dit niet weersproken, zodat de wrakingskamer hier vanuit zal gaan. Van het onmiddellijk indienen van het verzoek na het bekend worden met het tussenvonnis, is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens verzoekster aangevoerd dat het verzoek tóch tijdig is ingediend, omdat er eerst een weloverwogen analyse is gemaakt van het vonnis, de toepasselijke wrakingsrechtspraak en -literatuur en na een afweging door verzoekster met meerdere advocaten of het indienen van een wrakingsverzoek gepast en geïndiceerd is. Direct na die analyse is het wrakingsverzoek ingediend. Verder is namens verzoekster tijdens de mondelinge behandeling ook aangevoerd dat de indiening van het wrakingsverzoek iets meer tijd dan gebruikelijk heeft ingenomen, doordat de bindende eindbeslissing verdekt in het tussenvonnis is opgenomen en dit eerst bij het opstellen van de akte is gebleken.
4.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de namens verzoekster aangevoerde argumenten geen bijzondere omstandigheden op die het tijdsverloop tussen het bekend worden met het tussenvonnis op 2 of 3 februari 2023 en de indiening van het wrakingsverzoek op 15 februari 2023 kunnen rechtvaardigen. Dat het maken van een analyse twaalf of dertien dagen in beslag heeft genomen, kan, naar het oordeel van de wrakingskamer, in het licht van artikel 37 lid 1 Rv, niet worden aangemerkt als een “korte tijd voor beraad”. Ook de omstandigheid dat verzoekster pas bij het opstellen van de naar aanleiding van het tussenvonnis te nemen akte voor de rolzitting van 1 maart 2023, de overweging 2.1. in het tussenvonnis, waarop verzoekster de vooringenomenheid van de rechter heeft gebaseerd, heeft opgemerkt, dan wel dat op dat moment pas de betekenis van de strekking van die overweging - die naar haar inzicht aan deze overweging moet worden toegekend - doordrong, levert geen rechtvaardiging op van het tijdsverloop.
4.5.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar wrakingsverzoek.
4.6.
Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer om die reden niet toe.
4.7.
Op grond van artikel 39 lid 4 Rv kan de wrakingskamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer ziet echter geen aanleiding om aan te nemen dat in deze kwestie sprake is van het maken van misbruik van het wrakingsmiddel.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. A.M. Schutte en
mr. W.F.J. Aalderink, bijgestaan door mr. M.A.W. Graus, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.