ECLI:NL:RBLIM:2023:23

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/03/309376 / HA ZA 22-413
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door de gemeente Venlo voor de aanleg van een spoorwegonderdoorgang met geschil over minnelijke verwerving en toepasselijke wetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 januari 2023 uitspraak gedaan over de vervroegde onteigening door de gemeente Venlo voor de aanleg van een spoorwegonderdoorgang. De onteigening is noodzakelijk voor de realisatie van de spoorwegonderdoorgang Vierpaardjes, waarbij meerdere woningen gesloopt moeten worden. De eigenaren van de onteigenende percelen, waaronder [de eigenaar], hebben zich verzet tegen de onteigening en twee verweren ingediend. Het eerste verweer betrof de stelling dat de gemeente onvoldoende heeft geprobeerd om de onteigende percelen bij minnelijke overeenkomst te verwerven, zoals vereist door artikel 17 van de Onteigeningswet. Het tweede verweer stelde dat de gemeente in strijd met de Onteigeningswet Titel IIa had toegepast in plaats van Titel IV, wat volgens de eigenaar niet correct was.

De rechtbank heeft beide verweren verworpen. Ten aanzien van het eerste verweer oordeelde de rechtbank dat de gemeente voldoende pogingen heeft ondernomen om tot een minnelijke overeenkomst te komen, ondanks dat de onderhandelingen niet tot overeenstemming hebben geleid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar vorderingen, omdat er geen sprake was van schending van artikel 17 van de Onteigeningswet.

Wat betreft het tweede verweer oordeelde de rechtbank dat de keuze voor Titel IIa rechtmatig was, omdat de onteigening ook bovengemeentelijke belangen diende. De rechtbank sprak de onteigening uit en bepaalde het voorschot op de schadeloosstelling voor de eigenaar op € 308.915,00, en voor de huurder op € 18.000,00. De rechtbank droeg deskundigen op om de schade te begroten die door de onteigening zal worden toegebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van de onteigening voor de verbetering van de infrastructuur en de veiligheid van het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/309376 / HA ZA 22-413
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. B.S. ten Kate,
tegen
[X] , in zijn hoedanigheid van derde ex artikel 20 Ow voor
[de eigenaar] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars.
Eiseres wordt hierna de gemeente Venlo genoemd. Hoewel de procedure formeel tegen [X] wordt gevoerd, zal de gedaagde partij hierna [de eigenaar] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte depot van 7 september 2022 (aktenummer 3/2022), waarbij de stukken als bedoeld in artikel 23 van de Onteigeningswet (Ow) zijn gedeponeerd;
  • de dagvaarding met twee producties;
  • het overbetekeningsexploot gericht aan [huurder] (hierna de huurder);
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 14 van de gemeente Venlo;
  • de akte overlegging productie 9 van [de eigenaar]
  • de pleitnota van [de eigenaar] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De gemeente Venlo vraagt de rechtbank vervroegd uit te spreken de onteigening ten name van de gemeente Venlo en ten algemenen nutte van:
Het gehele perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , zoals met grondplannummer [nummer] aangeduid op de ter visie gelegde grond(plan)tekening.
Tevens vraagt de gemeente Venlo het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling te bepalen en, indien het aanbod niet wordt aanvaard, de bij beschikking (geregistreerd onder zaaknummer C/03/303699/HA RK 22-107) benoemde deskundigen op te dragen de schadeloosstelling te begroten.
2.2.
Bij Koninklijk Besluit van 14 juni 2022, nummer 2022001278, gepubliceerd in de Staatcourant van 2022, nr. 16904 (verder: het KB), heeft de Kroon voor de aanleg van de spoorwegonderdoorgang Vierpaardjes ter vervanging van de gelijkvloerse spoorwegovergang Vierpaardjes-Broekestraat-Guliksebaan over de sporen ten zuiden van het station te Venlo, met bijkomende werken besloten tot aanwijzing ter onteigening van de onroerende zaak als vermeld onder rechtsoverweging (rov.) 2.1., aangeduid op de desbetreffende grondtekening(en) zoals die ter inzage hebben gelegen.
2.3.
De gemeente Venlo heeft aan [de eigenaar] bij brief van 27 juli 2022 een laatste aanbieding gedaan ter voorkoming van onteigening, welk aanbod was gebaseerd op aankoop in verhuurde staat. Naar aanleiding van een reactie daarop zijdens [de eigenaar] (brief van 24 augustus 2022) heeft de gemeente Venlo bij brief van 6 september 2022 een aanbod van € 349.169,00 gedaan, gebaseerd op een waarde van zijn woning in onverhuurde staat. Dit aanbod is niet aanvaard. In de dagvaarding is een schadeloosstelling van € 308.915,00 aangeboden voor de ontneming van het te onteigenen, in verhuurde staat maar overigens vrij van lasten en rechten, omdat [de eigenaar] weliswaar aangaf dat uit moest worden gegaan van onverhuurde staat, maar tegelijkertijd werd aangegeven dat nog niet zeker was of met de huurder tot een vergelijk kon worden gekomen.
2.4.
Voor de beëindiging van de huur heeft de gemeente Venlo aan de huurder een bedrag van € 18.000,00 aangeboden.
Verweer tegen de onteigening
2.5.
[de eigenaar] heeft twee verweren aangevoerd tegen de gevorderde onteigening, die kort samengevat op het volgende neerkomen.
Het eerste verweer houdt in dat de gemeente niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen omdat niet is voldaan aan het in artikel 17 Onteigeningswet (hierna: Ow) neergelegde vereiste, inhoudende dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden probeert bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. Volgens [de eigenaar] is er geen sprake van een serieuze verwervingspoging.
Het tweede verweer houdt in dat de vorderingen van de gemeente moeten worden afgewezen omdat in strijd met het wettelijk stelsel toepassing is gegeven aan Titel IIa in plaats van Titel IV van de Onteigeningswet. Volgens [de eigenaar] dient Titel IV te worden toegepast indien sprake is van de realisatie van een bestemmingsplan waarmee alleen een gemeentelijk belang is gediend, wat hier volgens [de eigenaar] het geval is.
De gemeente meent dat zij heeft voldaan aan haar verplichtingen als bedoeld in artikel 17 Ow en dat terecht titel IIa is toegepast.
Toetsingskader
2.6.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de opgeworpen verweren het volgende voorop.
2.7.
Ingevolge de taakverdeling tussen de Kroon en de onteigeningsrechter, zoals deze is vormgegeven in de Onteigeningswet en is uitgelegd in de – mede tegen de achtergrond van art. 6 EVRM gevormde – rechtspraak, komt de onteigeningsrechter geen oordeel toe over de doelmatigheid van de voorgenomen onteigening, maar dient hij op een daartoe strekkend verweer wel de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit te toetsen. Deze rechtmatigheidstoets brengt mee dat de onteigeningsrechter, voor zover de stellingen van de te onteigenen partij daartoe aanleiding geven, dient te beoordelen of het desbetreffende besluit overeenkomstig de wet en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Ten aanzien van vragen die betrekking hebben op de noodzaak tot onteigening (waaronder de vraag of een zelfrealisatieverweer kan slagen) en de afweging van de betrokken belangen, dient de onteigeningsrechter te beoordelen of de Kroon in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. In beginsel dient de rechter bij de beantwoording van laatstbedoelde vragen alleen acht te slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht.
2.8.
Voor een zelfstandige beoordeling door de onteigeningsrechter van de noodzaak tot onteigening is echter wel plaats - en in dat geval: naar het tijdstip van zijn uitspraak - indien hetgeen de te onteigenen partij aanvoert over de noodzaak van onteigening, zo dat juist wordt bevonden, meebrengt dat de onteigening, in het licht van na (de goedkeuring van) het onteigeningsbesluit gewijzigde of aan het licht gekomen omstandigheden aan de zijde van de onteigenende partij, in strijd is met het recht omdat de onteigening niet (meer) geschiedt ten behoeve van het doel waarvoor volgens het onteigeningsbesluit onteigend wordt of omdat ten gevolge van gewijzigde inzichten over de uitvoering van een bestemmingsplan of enig ander aan de onteigening ten grondslag liggend besluit of plan niet (meer) kan worden gezegd dat de onteigening geschiedt ter uitvoering van dat plan. Dit toetsingskader is recentelijk omschreven in het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2018 (rov. 3.4.4; ECLI:NL:HR:2018:7).
Beoordeling eerste verweer
2.9.
Het eerste verweer houdt in dat de gemeente in onvoldoende mate heeft getracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen als bedoeld in artikel 17 OW. Volgens de gemeente is wel aan deze bepaling voldaan.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van artikel 17 OW en heeft daartoe als volgt overwogen.
2.11.
Artikel 17 Ow bepaalt dat de onteigenende partij moet trachten hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen en dat die pogingen moeten worden ondernomen in de periode tussen het onteigeningsbesluit en het uitbrengen van de dagvaarding. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure, niet op de administratieve fase. Voor de beoordeling van de vraag of er voldoende serieus is onderhandeld mag wel mede acht worden geslagen op hetgeen zich met betrekking tot verkrijging in der minne voorafgaand aan het onteigeningsbesluit tussen partijen heeft afgespeeld en op het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar. Bij de beoordeling van de vraag of er voldoende serieus is onderhandeld moet bovendien acht worden geslagen op de strekking van artikel 17 Ow dat is gericht op het zo mogelijk vermijden van een rechtsgeding.
2.12.
De context en het verloop van de onderhandelingen kan als volgt worden geschetst.
De gevorderde onteigening strekt ertoe de aanleg mogelijk te maken van de spoorwegonderdoorgang Vierpaardjes. De aanleg van dit werk noodzaakt tot de sloop van de achttien woningen gelegen aan de Vierpaardjes in het eerste gedeelte van die straat gezien vanaf de aansluiting op de Kaldenkerkerweg tot aan de huidige spoorwegovergang. De gemeente heeft enkele van deze woningen in het minnelijk traject verworven, maar niet alle. Veertien eigenaren hebben zich in het kader van het minnelijke (en het administratieve) traject laten bijstaan door een en dezelfde deskundige, te weten de heer [X] van [naam BV] (hierna: de partijdeskundige). Doordat deze groep eigenaren zich feitelijk door dezelfde partijdeskundige heeft laten bijstaan dan wel heeft laten vertegenwoordigen, is ten aanzien van de onderhandelingen met betrekking tot elke eigenaar afzonderlijk mede relevant wat heeft plaatsgevonden in de onderhandelingen van andere eigenaren, met name doordat het debat over de te hanteren uitgangspunten in elke afzonderlijke zaak op hoofdlijnen hetzelfde is. De onderhandelingen hebben feitelijk plaatsgevonden tussen – telkens – dezelfde personen aan zowel de zijde van de gemeente als aan de zijde van de eigenaren. Rechtstreekse betrokkenheid van de eigenaren is niet of nauwelijks aan de orde geweest; namens hen trad op de genoemde partijdeskundige en – veel later - de advocaten mr. Hagelaars en mr. Termaat - die eveneens alle eigenaren van vorenbedoelde groep hebben bijgestaan en bijstaan.
Met deze schets van de context van de onderhandelingen, komt de rechtbank toe aan het verloop daarvan. De gemeente heeft eind 2019 (november) contact gezocht met [de eigenaar] . Rond de jaarwisseling 2019/2020 zijn drie ter onteigening aangewezen woningen getaxeerd in opdracht van de gemeente door makelaars van VeTeBe (het gaat om de huisnummers [huisnummer sub 1] , [huisnummer sub 2] en [huisnummer sub 3] ). Deze taxaties vormden in de ogen van de partijdeskundige geen serieuze basis voor onderhandelingen. VeTeBe heeft vervolgens geen andere woningen meer getaxeerd, met name omdat hen de daartoe benodigde medewerking werd geweigerd door de partijdeskundige dan wel de betrokken eigenaar. In dezelfde periode is in twee gevallen op basis van een taxatie van VeTeBe minnelijke overeenstemming bereikt tussen de gemeente en de betrokken eigenaren, die zich niet lieten bijstaan door voornoemde partijdeskundige.
Partijen zijn vervolgens in gesprek geweest over de ontstane situatie (als gevolg van de afwijzing van betrokkenheid van VeTeBe), maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen over hoe verder te handelen. De gemeente heeft daarop in augustus 2020 gezocht naar andere deskundigen om taxaties uit te voeren, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in taxaties door de heren [taxateur sub 1] en [taxateur sub 2] . De door deze deskundigen uitgevoerde taxaties werden echter door de partijdeskundige eveneens ontoereikend en beneden de maat geacht. Uit door de gemeente overgelegde e-mailberichten van de partijdeskundige (uit december 2020) blijkt dat deze de betrokken taxaties en taxateurs in stevige bewoordingen heeft gediskwalificeerd. In de e-mail wordt bijvoorbeeld geschreven dat de betrokken taxateurs als deskundige hebben afgedaan. E-mails van eenzelfde toon en strekking zijn ook verzonden in de eerste helft van 2021.
In november 2021 heeft nog een ontmoeting tussen partijen plaatsgevonden, waarbij onder andere is voorgesteld om een onafhankelijke taxateur naar de waarde van de woningen te laten kijken. Over dit voorstel zijn partij het echter niet eens geworden.
De partijdeskundige heeft later in een aantal e-mails - onder andere een e-mail van 3 maart 2022 – te kennen gegeven niet meer te willen onderhandelen met [taxateur sub 1] . De gemeente was niet bereid om – nadat zij naar aanleiding van de opstelling van de partijdeskundige de eerst ingeschakelde taxateur VeTeBe al had vervangen door [taxateur sub 1] en [taxateur sub 2] – andermaal andere taxateurs aan te trekken en heeft gekozen om een verzoek tot het houden van de vervroegde descente in te dienen, mede in de hoop dat de ontstane patstelling zou kunnen worden doorbroken door een voorlopig advies van de door de rechtbank te benoemen deskundigen. Nadat aan de zijde van de eigenaren ook advocaten op het toneel zijn verschenen (mrs. Hagelaars en Termaat voornoemd), hebben (de advocaten van) partijen getracht de inhoudelijke besprekingen alsnog op te starten. Dat is evenwel niet gelukt.
Inhoudelijk hebben beide partijen zorggedragen voor één of meer taxaties, die echter (telkens) vrij ruim uit elkaar lagen. Over die verschillen is niet of nauwelijks inhoudelijk gesproken, wat partijen elkaar over en weer verwijten. Partijen zijn het er wel over eens dat in wezen niet of nauwelijks inhoudelijk is onderhandeld en zij kwalificeren de ontstane situatie - in uiteenlopende bewoordingen - als onwerkbaar.
2.13.
De omstandigheid dat partijen inhoudelijk niet of nauwelijks inhoudelijk en hebben onderhandeld, neemt niet weg dat de gemeente meermalen een formeel schriftelijk bod heeft uitgebracht. Uit het KB en het logboek van de gemeentelijke grondverwerver blijkt dat de gemeente in de minnelijke fase aan [de eigenaar] een aanbod heeft gedaan op 27 november 2020, 22 februari 2021 (inhoudelijk een herhaling van het eerder gedane bod) en op 12 mei 2021 (inhoudelijk een verhoogd bod).
2.14.
De omstandigheid dat partijen inhoudelijk niet of nauwelijks hebben onderhandeld, neemt evenmin weg dat tussen partijen wel veelvuldig is gecommuniceerd (maar dan met name over de wijze waarop de onderhandelingen zouden moeten worden gevoerd en daaraan te stellen voorwaarden). Partijen (althans hun deskundigen en/of advocaten) hebben in de loop van de jaren vele e-mails met elkaar gewisseld, maar hebben slechts een handjevol gelegenheden daadwerkelijk met elkaar gesproken. Die gesprekken hebben nooit de fase van daadwerkelijke inhoudelijke onderhandelingen bereikt. De sfeer is daarbij uiteindelijk verziekt geraakt.
Dit laatste is niet alleen de conclusie van de rechtbank, maar in eerdere instantie ook al die van de Kroon.
2.15.
Het KB dateert van 14 juni 2022 en is gepubliceerd op 7 juli 2022. In het KB is met betrekking tot het minnelijk overleg geconcludeerd, dat dit niet op gang is gekomen omdat partijen het niet eens waren over de uitgangspunten die moeten worden gehanteerd bij de berekening van de hoogte van de schadeloosstelling en/of de interpretatie en de systematiek van de Ow en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Daarnaast heeft de Kroon overwogen dat er tussen de gemeente en de partijdeskundige sprake is geweest van een uitgebreide (e-mail)correspondentie die volgens de Kroon “
qua toonzetting de sfeer om tot een gesprek te komen niet ten goede” is gekomen en dat sprake is van zodanig verslechterde verhoudingen dat partijen niet aan een inhoudelijk overleg zijn toegekomen.
2.16.
De vervroegde descente heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Ter descente hebben partijen onder meer kort aangestipt dat de verhoudingen tussen hen niet goed zijn. Verder heeft de gemeente daar de hoop uitgesproken dat de bemoeienis van de rechtbank en (vooral) de rechtbankdeskundigen (door een door hen uit te brengen voorlopig oordeel/conceptadvies) de onderhandelingen tussen partijen weer zouden kunnen vlottrekken.
2.17.
Verder moet nog worden genoemd, dat de gemeente – na voornoemde eerdere biedingen en na het slaan van het KB - op 27 juli 2022 een formeel (laatste) bod heeft uitgebracht. [de eigenaar] heeft daar op gereageerd bij brief van 24 augustus 2022, waarop de gemeente heeft gereageerd bij schrijven van 6 september 2022. De dagvaarding is uitgebracht op 9 september 2022.
2.18.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het hierboven geschetste verloop van de onderhandelingen kan worden geconcludeerd dat artikel 17 OW niet is geschonden. De gemeente heeft vanaf de winter 2019/2020 tot het uitbrengen van de dagvaarding, meerdere pogingen gedaan om tot minnelijke overeenstemming te komen. In dat kader heeft de gemeente een taxatierapport laten opstellen en zijn verspreid over de tijd meerdere schriftelijke biedingen uitgebracht. [de eigenaar] lijkt de gemeente te verwijten dat de termijnen rond het laatste formele bod aan de krappe kant zijn, maar dat verwijt vindt de rechtbank onterecht: de wet schrijft immers voor in artikel 54g Ow dat moet worden gedagvaard binnen twee maanden na de descente. Duidelijk is dat partijen aan inhoudelijke besprekingen nauwelijks zijn toegekomen, maar in de gegeven situatie kan niet worden gezegd dat dit in overwegende mate voor rekening van de gemeente moet komen. De rechtbank wijst in dat verband op de omstandigheid dat de partijdeskundige niet alleen de taxaties maar ook de taxateurs zelf heeft weggezet als zijnde beneden de maat. Dat heeft uiteraard niet het onderhandelingsklimaat bevorderd. Wat daar ook van zij, uit de standpuntenwisseling tussen partijen is in ieder geval wel duidelijk naar voren gekomen dat zij in belangrijke mate van inzicht verschillen over de bij de schadeloosstelling te hanteren uitgangspunten en dat de door hen genoemde bedragen in belangrijke mate uit elkaar liggen. De door partijen gevolgde berekeningen zijn voor kritiek vatbaar. Zo is de door de gemeente voorgestane beperking van vergelijkingstransacties tot alleen de Vierpaardjes niet meteen overtuigend en datzelfde geldt voor de wijze waarop de partijdeskundige de vergoeding voor gederfd woongenot heeft benaderd. Wat daar ook van zij: van de biedingen van de gemeente en de daaraan ten grondslag gelegde begrotingsmethode kan in ieder geval niet worden gezegd dat deze evident onredelijk is. Op praktische gronden kan worden betwijfeld of erg handig is geweest de weigering van de (taxateur van de) gemeente om nader uit de doeken te doen hoe men is gekomen van de bedragen van de gehanteerde vergelijkingstransacties tot de getaxeerde waarde van de betrokken woning, maar er is geen rechtsregel die ertoe verplicht om intern (dat wil zeggen: in de sfeer van de gemeente) gebruikte taxatierapporten aan de wederpartij te overleggen, laat staan om op verzoek van die wederpartij over te gaan tot een nadere onderbouwing van die taxatierapporten. Evenmin bestaat een rechtens verplichtende regel, die wordt overtreden door de door de taxateurs van de gemeente gehanteerde werkwijze, waarbij een in het najaar van 2020 uitgevoerde taxatie nadien enkele malen is geïndexeerd zonder daarbij over te gaan tot een nieuwe taxatie.
Gegeven de fundamentele verschillen in de benadering van de begroting van de schadeloosstelling en gegeven het verschil in de gehanteerde bedragen, mag bovendien worden betwijfeld of een nadere toelichting of nieuwe taxatie door (de taxateur van) de gemeente binnen een redelijke termijn wel tot overeenstemming zou hebben geleid, want de fundamentele verschillen in benadering zouden daarbij niet zijn weggenomen. Dat is relevant omdat de strekking van artikel 17 Ow is het zoveel mogelijk vermijden van een rechtsgeding en in de gegeven situatie is niet meteen in te zien dat en hoe op enige wijze een rechtsgeding voorkomen had kunnen worden door enig doen of nalaten alleen in de sfeer van de gemeente.
2.19.
[de eigenaar] heeft ter onderbouwing van zijn verweer meer in het bijzonder aangevoerd dat taxateur [taxateur sub 1] niet heeft gehandeld conform de regels van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) hoewel hij wel bij deze organisatie is aangesloten. Hierbij heeft [de eigenaar] onder meer erop gewezen dat – anders dan de Praktijkhandreiking van de NRVT voorschrijft – hij geen kantoor houdt op minder dan 20 km afstand van het te taxeren object, terwijl hij niet heeft uitgelegd waarom dat niet bezwaarlijk zou zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om alle in dit verband aangevoerde bezwaren hier te bespreken, omdat deze reeds moeten worden gepasseerd op de grond dat er geen regel van onteigeningsrecht aanwijsbaar is die verplicht tot het volgen van regels van enige beroepsgroep waarbij een door de onteigenende partij in te schakelen deskundige is aangesloten.
2.20.
Kortom: de gang van zaken in het algemeen en ook de handelwijze van de beide partijen zijn voor kritiek vatbaar, maar de kritiek op de gemeente is niet zodanig ernstig of fundamenteel dat moet worden geoordeeld dat sprake is van zodanig onvoldoende pogingen tot minnelijke verwerving dat dit tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de gemeente zou moeten leiden. De rechtbank is verder van oordeel dat niet kan worden gezegd dat onteigening niet noodzakelijk zou zijn nu is gebleken dat ondanks de voldoende pogingen tot minnelijke verwerving deze niet tot overeenstemming hebben geleid terwijl - gegeven de mate waarin partijen van mening over de schadeloosstelling verschillen - ook niet te verwachten is dat op korte termijn alsnog overeenstemming bereikt zou kunnen worden.
Beoordeling tweede verweer
2.21.
Het tweede verweer komt er op neer dat in strijd met het stelsel van de Onteigeningswet toepassing is gegeven aan Titel IIa in plaats van Titel IV. Volgens [de eigenaar] dient Titel IV te worden toegepast indien sprake is van de realisatie van een bestemmingsplan waarmee alleen een gemeentelijk belang is gediend, wat hier volgens [de eigenaar] het geval is. De gemeente meent dat de keuze voor Titel IIa wet- en rechtmatig is.
2.22.
De rechtbank stelt voorop dat het verweer raakt aan de rechtmatigheid van het onteigeningsbesluit en derhalve door de rechtbank vol moet worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen en heeft daartoe als volgt overwogen.
2.23.
Het in Titel IIa geplaatste artikel 72a Ow luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

1 Onteigening van wegen, bruggen, bermen, bermslooten en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten als in artikel 4 bedoeld, en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken, kanalen, – waaronder begrepen onteigening voor aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet – havenwerken, werken ten behoeve van de bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren en terreinen en werken ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren kan geschieden uit kracht van een door Ons, den Raad van State gehoord, genomen besluit.
2 Onder de onteigening, bedoeld in het eerste lid, wordt mede begrepen de onteigening voor de aanleg en verbetering van de in dat lid bedoelde werken en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van:
a.
een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
(…)”
2.24.
De rechtbank is van oordeel, dat deze bepaling aldus moet worden gelezen dat een bestemmingsplan kan dienen als basis voor zowel de aanleg van infrastructurele werken als van rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen. De rechtbank leest dit artikel niet zo, dat alleen bijkomende voorzieningen gebaseerd zouden mogen zijn op een bestemmingsplan en niet ook de werken zelf. Reeds daaruit volgt de wetmatigheid van het op Titel IIa gebaseerde onteigeningsbesluit.
2.25.
Anders dan [de eigenaar] – die stelt dat hier sprake is van de uitvoering van een (bestemmings)plan waarmee alleen een gemeentelijk belang is gediend – is de rechtbank bovendien van oordeel dat met het plan eveneens bovengemeentelijke belangen zijn gediend. Dit blijkt onder andere uit meerdere passages in het KB. In het KB is overwogen dat de grondslag voor de planologische uitvoerbaarheid van het werk waarin de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn gelegen, wordt gevormd door het bestemmingsplan Spoorwegonderdoorgang Vierpaardjes van de gemeente Venlo. Over de aanleiding om de bedoelde spoorwegonderdoorgang aan te leggen, wordt overwogen dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de spoorwegovergang Vierpaardjes heeft aangemerkt als een onveilige spoorwegovergang en dat de gemeente, de provincie, het rijk en ProRail al een aantal jaren de wens hebben om ter plaatse een spoorwegonderdoorgang aan te leggen ter vervanging van de huidige gelijkvloerse spoorwegovergang. Deze spoorwegonderdoorgang is opgenomen in het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen, waarvan de uitvoering beoogt om overwegen veiliger en bereikbaarder te maken met een veilige en vlotte doorstroming van het verkeer. Met de term “verkeer” wordt bedoeld het wegverkeer en het treinverkeer (dat - zo merkt de rechtbank op - evident niet van alleen gemeentelijk belang is), wat onder meer in het KB wordt onderstreept met de overweging dat het opheffen van de gelijkvloerse overgang het spoor minder kwetsbaar zal maken en dat de veiligheid rond het vervoer van reizigers en goederen (waarmee kennelijk bedoeld is: over het spoor) en dat van het wegverkeer zal toenemen. Hierbij wordt onder andere gewezen op het belang van een betrouwbaardere dienstregeling. In het KB staat verder de afrondende overweging: “
Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het (spoor)verkeer en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht dat de gemeente Venlo de vrije eigendom van de door ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.”
In de toelichting op het bestemmingsplan worden – in min of meer gelijke bewoordingen – dezelfde overwegingen genoemd als in het KB.
De rechtbank leidt uit een en ander af, dat geen sprake is van een plan waarmee uitsluitend gemeentelijke belangen zijn gediend: de veiligheid van het verkeer over het spoor alsmede de betrouwbaarheid van de dienstregeling van het spoor worden eveneens gediend en dit betreft duidelijk bovengemeentelijke belangen.
2.26.
De rechtbank is verder van oordeel, dat – zo al sprake zou zijn van toepassing van de verkeerde titel – [de eigenaar] daardoor niet is benadeeld als bedoeld in artikel 6:22 Awb.
2.27.
De slotsom is dat het door [de eigenaar] aangevoerde verweer omtrent de toegepaste titel moet worden gepasseerd om de genoemde drie redenen, die elk reeds op zichzelf deze conclusie kunnen dragen.
2.28.
Nu geen van de verweren tegen de onteigening slagen en overigens is gebleken dat is voldaan aan alle bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten en verder geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de Kroon bij de afweging van de bij het onteigeningsbesluit betrokken belangen niet in redelijkheid tot de slotsom heeft kunnen komen dat de onderhavige onteigening noodzakelijk was voor de verwezenlijking van het betrokken bestemmingsplan, zal de rechtbank de gevorderde vervroegde onteigening uitspreken.
Voorschot
2.29.
De rechtbank zal op grond van artikel 54i Ow het door de gemeente te betalen voorschot op de schadeloosstelling:
- ten behoeve van [de eigenaar] conform het daartoe strekkende aanbod van de gemeente, bepalen op 100% van het door de gemeente daartoe aangeboden bedrag, derhalve op
€ 308.915,00;
- ten behoeve van de huurder conform het daartoe strekkende aanbod van de gemeente Venlo, bepalen op 100% van het door de gemeente daartoe aangeboden bedrag, derhalve op
€ 18.000,00.
2.30.
De rechtbank baseert zich op het aanbod van de gemeente in de dagvaarding, derhalve op een waarde van de woning in verhuurde staat. Weliswaar is door [de eigenaar] aangegeven dat – hoewel nog geen overeenstemming was bereikt met de huurder - uit moet worden gegaan van onverhuurde staat maar tegelijkertijd heeft [de eigenaar] geen duidelijkheid verschaft over de vraag of hij daadwerkelijk afspraken met de huurder heeft kunnen maken.
2.31.
Tevens zal worden bepaald dat de gemeente het bijkomend aanbod van voortgezet gebruik van de te onteigenen onroerende zaak tot 1 maart 2023 gestand doet, zoals mondeling aangeboden tijdens het pleidooi op 30 november 2022.
Algemeen
2.32.
Bij beschikking van 1 juni 2022 (C/03/303699/HA RK 22-107) zijn op grond van artikel 54a Ow reeds een rechter-commissaris en drie deskundigen benoemd. De vervroegde plaatsopneming heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022.
2.33.
Ingevolge het bepaalde in artikel 54j Ow zal de rechtbank de reeds bij beschikking van 1 juni 2022 benoemde deskundigen de opdracht geven tot het begroten van de schade welke door de onteigening zal worden toegebracht. Ter gelegenheid van de vervroegde plaatsopneming zijn afspraken gemaakt over de wijze en termijn van rapporteren door de deskundigen. Gelet op die afspraken zal worden bepaald dat partijen (in plaats van de bezwaar- en verweerschriftprocedure) in staat zullen worden gesteld om te reageren op het door de deskundigen aan partijen te verstrekken concept-rapport, welke reactie met het commentaar van de deskundigen daarop zal worden opgenomen in het definitieve rapport, en dat het definitieve rapport van de deskundigen aan de rechtbank dient te worden gedeponeerd op [nummer] april 2023.
2.34.
Ten slotte zal een nieuws- en advertentieblad worden aangewezen (artikelen 54t jo. 54 Ow).
2.35.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
spreekt uit ten name van de gemeente Venlo en ten algemenen nutte de vervroegde onteigening, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende, van:
het gehele perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] , zoals met grondplannummer [nummer] aangeduid op de ter visie gelegde grond(plan)tekening.
3.2.
bepaalt het door de gemeente Venlo aan [de eigenaar] te betalen voorschot op de schadeloosstelling op € 308.915,00, vermeerderd met € 18.000,00 toekomende aan de huurder;
3.3.
verstaat dat de gemeente Venlo het bijkomend aanbod van voortgezet gebruik van voornoemde onroerende zaak tot 1 maart 2023 gestand doet,
3.4.
draagt de deskundigen mr. I.P.A. van Heijst, mr. S.G. van Hoogmoed en ing. Ir. E.G.J. Schuerink op de schade te begroten, welke door de onteigening zal worden toegebracht,
3.5.
draagt de deskundigen op om – alvorens een definitief rapport ter griffie te deponeren – een conceptrapport aan partijen toe te zenden en partijen in de gelegenheid te stellen om daar binnen vier weken op te reageren, en wijst de deskundigen erop dat in het definitieve rapport gemotiveerd dient te worden ingegaan op de eventuele reacties van partijen,
3.6.
verstaat dat de deskundigen voor zover nodig door de zorg van de gemeente Venlo in het bezit worden gesteld van de gedingstukken,
3.7.
verstaat dat partijen hebben afgezien van het recht om een bezwaarschrift in te dienen tegen het definitieve rapport,
3.8.
wijst aan als nieuwsblad, waarin dit vonnis bij uittreksel binnen acht dagen nadat het gezag van gewijsde heeft gekregen zal worden geplaatst, “Dagblad de Limburger”, editie Noord,
3.9.
verwijst de zaak naar de rol van
5 april 2023voor depot deskundigenbericht,
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin, mr. A.H.M.J.F. Piëtte en mr. C.S. van den Pauwert en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: SS