ECLI:NL:RBLIM:2023:2275

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
ROE 23/471
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van Opiumwet na aantreffen harddrugs

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 31 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een 80-jarige man, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Heerlen om zijn woning voor twaalf maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. In de woning waren aanzienlijke hoeveelheden harddrugs en softdrugs aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een handelshoeveelheid. De burgemeester had eerder al een last onder bestuursdwang opgelegd, en verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting te voorkomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Ondanks de kwetsbare leeftijd en gezondheid van verzoeker, werd geoordeeld dat de sluiting evenredig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker verantwoordelijk was voor de gang van zaken in zijn woning en dat hij redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de drugs. De burgemeester had bovendien aangegeven dat verzoeker niet op straat zou komen te staan en dat er ondersteuning zou worden geboden bij het vinden van vervangende woonruimte.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van verzoeker, en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift werd op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/471

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen, de burgemeester

(gemachtigden: mr. S. Quaedvlieg en mr. V. Stroeks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 7 februari 2023 van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat hij met ingang van 21 februari 2023 de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) moet sluiten en voor twaalf maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank telefonisch laten weten het besluit te schorsen tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
5. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende twaalf maanden geen toegang tot zijn woning.
Relevante feiten en omstandigheden
6. De voorzieningenrechter dient zich een voorlopig oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het besluit over de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
7. Verzoeker is bewoner en eigenaar van de woning. In de bestuurlijke rapportage van 22 november 2022 staat dat tijdens een onderzoek van de politie-eenheid Limburg in de woning op 11 augustus 2022 meerdere partijen hard- en softdrugs zijn aangetroffen in de woning en de tuin. Er werd in totaal 1594 gram heroïne, 631,65 gram cocaïne en in totaal 3,496,60 gram hennep aangetroffen. Verder werden diverse attributen aangetroffen die wijzen op handel in verdovende middelen.
8. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester geconcludeerd dat er een handelshoeveelheid harddrugs en softdrugs in de woning aanwezig was. De burgemeester heeft op 12 december 2022 verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt op 3 januari 2023.
9. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoekers woning te sluiten voor twaalf maanden.
10. Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de aangetroffen verdovende middelen niet van hem zijn. Verzoeker stelt dat derden misbruik van hem hebben gemaakt. Verzoeker is 80 jaar oud en leeft een vrij eenzaam en teruggetrokken bestaan. Verzoeker is van mening dat sluiting van de woning niet evenredig is. Verzoeker kan geen verwijt worden gemaakt nu hij niet wist dat deze spullen zich in zijn woning en tuin bevonden. Verzoeker kwakkelt met zijn gezondheid en heeft geen sociaal netwerk waar hij terecht kan. Hij heeft ook geen mogelijkheden om elders woonruimte te vinden en dubbele lasten te dragen. Er zijn bovendien geen meldingen geweest dat verzoeker betrokken zou zijn bij drugshandel.
11. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Toetsingskader
12. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne en heroïne zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
13. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het zogenaamde “Damoclesbeleid Heerlen” (beleid) vastgesteld, dat in werking is getreden op 17 december 2019. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Gelet op artikel 1, sub II, onder a van het beleid volgt dat bij het aantreffen van harddrugs in een woning als uitgangspunt geldt dat de woning voor twaalf maanden wordt gesloten.
14. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [1] hierna de overzichtsuitspraak; uiteengezet, in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient de sluiting ook evenredig te zijn.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan?
15. De Afdeling heeft al vaker overwogen dat een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram of vijf hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs dan dat mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 juni 2022 nog bevestigd. [2]
16. Onbetwist is dat in de woning en in de tuin in totaal 1594 gram heroïne, 631,65 gram cocaïne en in totaal 3,496,60 gram hennep is aangetroffen. Verder werden in de woning diverse attributen aangetroffen die wijzen op handel in verdovende middelen. De burgemeester is reeds daarom bevoegd de woning te sluiten.
17. De sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden is in overeenstemming met het beleid. Daarom komt het aan op de vraag of het bestreden besluit noodzakelijk en evenredig is.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
18. Verzoeker betoogt dat de burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing. Verzoeker wist niet dat deze spullen zich in zijn woning en tuin bevonden. De aangetroffen goederen zijn niet van hem. Dit blijkt volgens hem ook uit de snelle in vrijheid stelling. Verzoeker stelt verder dat onbegrijpelijk is dat de burgemeester de woning plots moet sluiten, terwijl de burgmeester eerst vier maanden lang heeft gewacht. Een en ander heeft dan ook onnodig lang geduurd, aldus verzoeker.
19. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
20. Uit vaste rechtspraak [3] van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat die woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van een dergelijke woning door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. [4] Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomt. Niet betwist is dat [wijk] , waar de woning van verzoeker is gelegen, een voor drugscriminaliteit kwetsbaar gebied is. In de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2023 is volgens de burgemeester [wijk] de wijk waar de meeste hennepplantages van Heerlen zijn aangetroffen. Binnen een cirkel met een straal van circa 800 meter rond de woning zijn er in de genoemde periode 53 hennepplantages, 12 keer een handelshoeveelheid harddrugs en 3 keer een handelshoeveelheid softdrugs (totaal 62) aangetroffen.
21. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen (hoeveelheid harddrugs overtreft de hoeveelheid voor eigen gebruik met 4.451,3 keer en de hoeveelheid softdrugs 699,32 keer in combinatie met de aangetroffen attributen) heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat en dat er sprake is van een ernstig geval waarin sluiting noodzakelijk is. De burgemeester heeft het aannemelijk kunnen vinden dat sprake is van feitelijke handel vanuit de woning, gelet op a) de attributen die zijn aangetroffen en die wijzen op handel en b) het feit dat in de bestuurlijke rapportage staat vermeld dat er een tweetal meldingen uit 2020 bekend zijn betreffende het dagelijks dealen van drugs vanuit de woning. Dat er geen meldingen zouden zijn geweest dat de woning, want daar gaat het om, betrokken is bij drugs, deelt de voorzieningenrechter dan ook niet. De burgemeester heeft dan ook aannemelijk kunnen vinden dat de woning een rol vervult in het criminele circuit en bekend staat als drugspand. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de sluiting een herstelsanctie is die betrekking heeft op de woning en de bekendheid van de woning als drugspand in het drugscircuit, en in mindere mate op de daarbij betrokken personen: naast het belang van verzoeker is ook het algemeen belang en het belang van de omgeving van de woning aan de orde. [5] Verzoeker kan niet worden gevolgd in het betoog dat volstaan zou kunnen worden met een waarschuwing. Daarmee zou niet een signaal uitgaan dat even sterk is als van sluiting van de woning van verzoeker.
22. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat ondanks het tijdsverloop het nog steeds noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan. De voorzieningenrechter acht het tijdsverloop niet onredelijk lang. De bestuurlijke rapportage van 22 november 2022 werd door de burgemeester pas op die dag ontvangen. Reden dat deze bestuurlijke rapportage vrij laat werd aangeleverd was kennelijk, zo laat de burgemeester in het verweerschrift weten, omdat de resultaten van het NFI moesten worden afgewacht. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de burgemeester dat vervolgens voortvarend gehandeld is, aangezien op 12 december 2022 het voornemen is uitgebracht en vervolgens na het indienen van de zienswijze (waarvoor uitstel werd verleend) op 3 januari 2023 op 7 februari 2023 het besluit genomen is. Thans heeft de burgemeester de sluitingstermijn verschoven in afwachting van de uitspraak in de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter begrijpt dat de burgemeester voor de vereiste zorgvuldigheid de reactie(s) van verzoeker heeft afgewacht. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker een half jaar in onzekerheid verkeerd heeft, maar acht dit gelet op het voorgaande niet dermate lang, dat de noodzaak tot sluiting is verdwenen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven nog steeds contact te hebben met de personen die verdacht worden de drugs in zijn woning te hebben neergelegd. Eén van deze verdachten is een soort pleegzoon van verzoeker.
23. Voor zover verzoeker in het kader van de noodzakelijkheid betoogt dat de aangetroffen goederen niet van hem zijn en hiermee stelt dat er geen sprake is van verwijtbaarheid overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog niet slaagt. Zoals de Afdeling in de overzichtsuitspraak [6] overweegt, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter bespreekt dit hierna.
24. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk kunnen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Is sluiting van de woning evenredig?
25. Verzoeker betoogt dat hem geen verwijt valt te maken. Hij had geen weet van de aanwezigheid van drugs in de woning. Derden hebben misbruik van hem gemaakt. Verzoeker stelt bovendien dat hij 80 jaar oud is, kwakkelt met zijn gezondheid en bovendien geen vervangende woonruimte heeft. Hij heeft hiertoe ook niet de financiële middelen.
26. Als de sluiting van de woning noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling in een geval als dit de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
27. In de overzichtsuitspraak overweegt de Afdeling dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. Hiervan is naar de oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake. De drugs en attributen zijn namelijk op meerdere plekken in de woning en de tuin behorende bij de woning van verzoeker aangetroffen. Verzoeker had daarom redelijkerwijs op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs. Verzoeker is bewoner en eigenaar van de woning en verantwoordelijk voor de gang van zaken in de woning. Van hem mocht worden verwacht dat hij toezicht hield op wat er in de woning gebeurde temeer nu derden zich hier kennelijk ophielden. Voor actieve betrokkenheid van verzoeker bij de drugs bestaan weliswaar geen aanwijzingen, maar niet kan worden geconcludeerd dat iedere verwijtbaarheid bij de aanwezigheid daarvan in de woning ontbreekt. Verzoeker valt van de overtreding daarom een verwijt te maken.
28. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het inherent is aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken.
29. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat en waarom het voor hem niet mogelijk is om tijdelijk andere woonruimte te vinden. Nergens blijkt uit dat hij dit al geprobeerd heeft en/of dat dit financieel niet haalbaar is. Voor zover verzoeker stelt over beperkte financiële middelen te beschikken voor vervangende woonruimte, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vinden van tijdelijke andere huisvesting voor verzoeker financieel onmogelijk is en/of onacceptabele financiële gevolgen heeft. Verzoeker heeft hiertoe geen enkel inzicht gegeven. Gebleken is dat de burgemeester heeft geïnformeerd naar vervangende huisvesting voor verzoeker. Zo is het expertiseteam verzocht te onderzoeken of verzoeker hulp nodig heeft bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Hiertoe hebben zij een huisbezoek afgelegd. Het expertiseteam heeft verzoeker aangeboden hem te ondersteunen. Gelet op de kwetsbare leeftijd van verzoeker wordt de begunstigingstermijn van 72 uur naar circa twee weken opgerekt. De burgemeester heeft ter zitting toegezegd dat de begunstigingstermijn pas begint de lopen vanaf de datum van onderhavige uitspraak. Voor een “rucksichtslos op straat zetten” zoals gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen grond. De burgemeester heeft op zitting benadrukt onmiddellijk na de uitspraak van de voorzieningenrechter in actie te komen en heeft hierbij verklaard dat verzoeker niet op straat zal komen te staan. Hierbij heeft de burgemeester ook gewezen op een mogelijke oplossing in het uiterste geval, te weten crisisopvang voor ouderen. Dat er volgens verzoeker ‘veel mooie woorden zijn van de burgemeester, maar nog geen concrete handelingen’ volgt de voorzieningenrechter niet, gelet op de begeleiding door het Expertiseteam waarbij inmiddels al drie contactmomenten (waarvan een telefonisch) met verzoeker hebben plaatsgevonden. De burgemeester heeft duidelijk oog voor de belangen van verzoeker en heeft duidelijk verklaard ook bij een feitelijke sluiting deze belangen in acht te blijven nemen, in die zin dat hij verzoeker niet aan zijn lot overlaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
30. Afgezet tegen de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de met de sluiting te dienen algemene belangen, heeft de burgemeester de door verzoeker gestelde belangen dan ook niet zodanig zwaarwegend hoeven te vinden dat hij van sluiting moet afzien. De burgemeester heeft de inbreuk op de openbare orde belangrijker mogen vinden dan het belang van verzoeker bij niet-sluiting van de woning.

Conclusie en gevolgen

31. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van het pand niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
32. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 maart 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

5.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285
6.Overzichtsuitspraak van Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912