ECLI:NL:RBLIM:2023:2259

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
03.176671.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld aan brandstichting met verminderde toerekenbaarheid en bijzondere voorwaarden

De rechtbank Limburg heeft op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig werd bevonden aan brandstichting. De verdachte, geboren in 1965 en thans verblijvende in een kliniek, heeft op 12 juli 2022 opzettelijk brand gesticht in haar woning in Heerlen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate kan worden toegerekend, gezien haar psychische toestand en de zorg die zij ontvangt in het kader van een zorgmachtiging. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 178 dagen, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook de adviezen van de psycholoog en de reclassering in haar overwegingen betrokken. De verdachte heeft eerder hulp gezocht, maar voelde zich niet adequaat geholpen, wat leidde tot de brandstichting. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte in het kader van haar behandeling en zorg niet verder belast moet worden met extra bijzondere voorwaarden, gezien de zorg die zij al ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.176671.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
thans verblijvende bij [kliniek] ,
[adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 februari 2023. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in haar woning brand heeft gesticht waardoor goederen en personen in gevaar werden gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde voor zover het betreft het gevaar voor personen, en bewezenverklaring van het overig. De verdachte heeft de brandstichting bekend, en volgens het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning was door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat het tenlastegelegde gevaar voor personen niet bewezen kan worden, omdat dit uit het dossier niet valt af te leiden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een conclusie van [Procureur-Generaal] hierover. [1] Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
Partiele vrijspraak
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat uit het dossier niet valt op te maken dat door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, en spreekt de verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewijsoverweging
De rechtbank zal, nu de verdachte heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van aangifte [3] ;
- het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning [4] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 juli 2022 in de gemeente Heerlen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een gordijn, ten gevolge waarvan de woning/het appartement [adres 2] en de inboedel van de woning/ het appartement gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de belendende woningen/appartementen en goederen in die belendende woningen/appartementen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, opgemaakt op 14 oktober 2022 door drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog (supervisor) en drs. R.J.N. van Eijk, GZ-psycholoog (supervisant). De psycholoog adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en maakt het tot haar eigen oordeel.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluit. Daarom is de verdachte strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 178 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Nu de verdachte al zorg krijgt in het kader van een zorgmachtiging, acht de officier van justitie het opleggen van andere bijzondere voorwaarden op dit moment niet nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in haar woning. Zij vond dat zij – ondanks inspanningen van meerdere hulpverleners – niet de hulp kreeg die ze wilde. Zij stond op een wachtlijst voor een opname om af te kicken van alcohol. Voorafgaande aan de brandstichting stuurde zij een van haar hulpverleners meerdere berichten waaronder: “De dokter moet komen” en “Begrijp mij, mijn hulp te laat”. De verdachte heeft vervolgens met een aansteker een gordijn in brand gestoken, waardoor brand is ontstaan in haar woning. Door de brand is de achterzijde van haar woonkamer beschadigd, als ook verschillende goederen in haar woning. Bij de brand is veel rook- en hitteontwikkeling opgetreden, waardoor er voor de naast- en bovengelegen woningen en de goederen in die woningen gevaar is geweest. Dankzij de bluswerkzaamheden is voorkomen dat de brand zich verder heeft uitgebreid. Hoewel is gebleken dat in de woningen direct naast en boven de woning van de verdachte niemand verbleef, kan brandstichting in een woonwijk wel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij buurtbewoners.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. In het hiervoor onder 5. genoemde Pro Justitia rapport van 14 oktober 2022 beschrijft de forensisch psycholoog dat bij de verdachte sprake is van psychische stoornissen in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en borderline persoonlijkheidstrekken. Daarnaast functioneert de verdachte globaal gezien intellectueel op een zwakbegaafd niveau en heeft zij een stoornis in het gebruik van alcohol. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde dreigde de verdachte al vaker om haar huis in brand te steken, om zo (extra) zorg af te dwingen. De verdachte zag maar één uitweg om geholpen te worden, en dat was door het in brand steken van haar woning. De combinatie van de stoornis in alcoholgebruik, haar zwakbegaafdheid en haar persoonlijkheidsstoornis beïnvloeden elkaar op negatieve wijze. Het risico op recidive wordt door de psycholoog ingeschat op matig-hoog. De psycholoog acht een klinische behandeling in een instelling die gespecialiseerd is in verslaving aan alcohol en daarbij rekening houdt met de onderliggende persoonlijkheidsdynamiek en intellectuele beperkingen van betrokkene het meest aangewezen. Gezien de inschatting van het risico op recidive (matig-hoog) en de eerder mislukte klinische opnames binnen de reguliere GGZ, is een forensisch psychiatrische setting (FPA) de meest aangewezen plek. Deze zou kunnen worden vorm gegeven in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld een reclasseringstoezicht, aldus de psycholoog.
De rechtbank heeft kennisgenomen van dit afdoeningsadvies, maar betrekt in haar overwegingen dat de verdachte momenteel in het kader van een zorgmachtiging is opgenomen bij [kliniek] Heerlen, waar zij reeds verplichte zorg en behandeling krijgt.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 14 oktober 2022. Volgens de rapporteur is het recidiverisico laag, maar is klinische opname opportuun in verband met de verhoogde kwetsbaarheid van de verdachte door opgelopen trauma’s in het verleden en het alcoholmisbruik om de trauma’s te onderdrukken. De rapporteur acht recidive mogelijk als de verdachte niet behandeld wordt. De verwachting van de rapporteur is dat de verdachte blijvend hulp nodig zal hebben.
De op te leggen straf dient, naast vergelding vanwege het plegen van een ernstig strafbaar feit, ook ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten door de verdachte. Bij brandstichting is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, gezien het gevaar, en de schade en overlast die daarbij veroorzaakt worden. De rechtbank ziet dat hulpverlening en behandeling van de verdachte noodzakelijk is om herhaling te voorkomen. Hoewel de rechtbank net als de psycholoog een voorkeur heeft voor een verplichte behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf, lijkt dit moeilijk te verenigen met de verplichte zorg die de verdachte krijgt in het kader van een zorgmachtiging.
De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak moet worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel van de straf gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest, waarbij de rechtbank, om de vinger aan de pols te houden, een meldplicht bij de reclassering zal opleggen. Als blijkt dat de verdachte na het eindigen van de zorgmachtiging nog hulp, begeleiding en/of behandeling nodig heeft, kan de reclassering aan de officier van justitie verzoeken om wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarde te vragen aan de rechtbank.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen passend en geboden, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de (182) dagen die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Gelet op de problematiek van de verdachte acht de rechtbank een langere proeftijd dan door de officier van justitie gevorderd, passend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat een gedeelte van de straf groot
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarde, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
- dat de veroordeelde zich telefonisch meldt bij de reclassering Leger des Heils op het [telefoonnummer] ; de veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering de veroordeelde geeft;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen de verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P.W.E. Bekkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2023.
Buiten staat
Mr. Hamers-Aerts is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 12 juli 2022 in de gemeente Heerlen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een) gordijn(en), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (in) de/het woning/appartement ( [adres 2] ), althans de inboedel van deze/dit woning/appartement geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de belendende woning(en)/appartement(en) en/of (een)/(de) goed(eren) in die belendende woning(en)/appartement(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende woning(en)/appartement(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;

Voetnoten

2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg District Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2022106435, gesloten d.d. 14 augustus 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 89.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [woningbouw] van 13 juli 2022, pagina 13 en 14.
4.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Heerlen) met foto’s als bijlage, pagina 30 tot en met 57.