ECLI:NL:RBLIM:2023:2230

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
03/720448-18 en 03/866238-19 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en beïnvloeding van getuigen in strafzaak tegen verdachte

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1955, die wordt bijgestaan door mr. T. Boumans, is op 27 maart 2023 uitspraak gedaan door de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht. De verdachte werd beschuldigd van het beïnvloeden van getuigen en witwassen. De zaak is inhoudelijk behandeld op 13 maart 2023, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte getuigen heeft willen beïnvloeden, wat aan het licht kwam tijdens een onderzoek naar andere strafbare feiten, waaronder bedreiging en brandstichting. De verdachte heeft instructies gegeven aan mogelijke getuigen, wat valt onder artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd op 19 juni 2018 in een caravan van de verdachte een aanzienlijk bedrag aan contant geld aangetroffen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De verdachte en zijn partner hadden in de onderzochte periode nauwelijks legale inkomsten, wat leidde tot de verdenking van witwassen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim, omdat er geen machtiging van de rechter-commissaris was voor het opnemen van vertrouwelijke gesprekken. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijsuitsluiting nodig was en dat de gesprekken gebruikt konden worden in de beoordeling van de tenlastelegging. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het beïnvloeden van getuigen, maar schuldig bevonden aan witwassen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken op, met een proeftijd van 2 jaar, en verklaarde het in beslag genomen geld van 28.000 euro verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/720448-18 en 03/866238-19 (ttz gev)
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
27 maart 2023
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortejaar verdachte] 1955,
wonende te [Woonadres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. T. Boumans, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachten [Medeverdachte 1] (parketnummer 03/720447-18) en [Medeverdachte 2] (parketnummer 03/866239-19).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat de verdachte getuigen heeft willen beïnvloeden en geld heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte getuigen heeft beïnvloed. Dit strafbare feit is aan het licht gekomen in een onderzoek naar andere strafbare feiten. Op 26 februari 2018 is de politie een onderzoek gestart, omdat de [Bedreigd persoon] met een vuurwapen was bedreigd. Naast deze bedreiging was er sprake van andere ondermijnende incidenten richting de gemeente Voerendaal. Zo werd een auto van een [eigenaar auto] van de gemeente Voerendaal in brand gestoken en werd in de nacht van 13 op 14 maart 2018 brand gesticht in loodsen op een bedrijventerrein, kort voordat het terrein waarop die loodsen stonden openbaar zou worden verkocht vanwege een belastingschuld. De verdachte en zijn broer werden van deze strafbare feiten verdacht.
Tijdens het onderzoek werden telefoons getapt en gesprekken opgenomen met afluisterapparatuur die de politie in en bij de woning van de broer van de verdachte in Landgraaf geplaatst had. Het Openbaar Ministerie heeft niet hard kunnen maken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en bedreiging. Die feiten zijn geseponeerd.
In enkele gesprekken gaf de verdachte echter instructies aan mensen die de politie (mogelijk) als getuige zou gaan horen in het onderzoek. Dat levert het misdrijf op van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. De politie heeft vervolgens een afzonderlijk dossier opgemaakt ten aanzien van het beïnvloeden van getuigen.
Witwassen
De politie heeft op 19 juni 2018 gezocht naar een vuurwapen in een caravan in Landgraaf waar de verdachte verbleef met zijn partner [Medeverdachte 2] . Bij die doorzoeking werd geen wapen aangetroffen maar wel een pakket contant geld. Het geld lag in een verborgen ruimte. Het betrof 56 briefjes van 500 euro, 28.000 euro in totaal.
Uit financieel onderzoek kwam naar voren dat er geen legale herkomst aangewezen kan worden voor dat geld. De verdachte en zijn partner [Medeverdachte 2] hadden in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2018 nauwelijks inkomen uit legale bron. Opvallend was dat van hun bankrekeningen vaste lasten werden betaald, nadat contant geld was gestort en dat sporadisch boodschappen gepind werden. Uitgaven voor levensonderhoud en benzine moeten in die periode dus contant zijn betaald door het stel.
Volgens de gegevens van het Nibud moet ten minste een bedrag van 17.211,51 euro contant zijn uitgegeven aan voeding en benzine. Andere kosten, zoals die voor persoonlijke verzorging, zijn nog buiten beschouwing gelaten. Dat alles betekent dat de verdachte minstens 54.212,51 euro voor handen heeft gehad waar geen legale bron voor aan te wijzen valt. Dat geld moet dan uit misdrijf afkomstig zijn geweest en de verdachte heeft zich daarom schuldig gemaakt aan witwassen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle verwijten. Aangevoerd is dat in het onderzoek naar de beïnvloeding van de getuigen een onherstelbaar vormverzuim is begaan, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna afgekort met: Sv). Er zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen in een woning waar de verdachte verbleef, maar dat is niet rechtmatig gebeurd. Zo ontbreekt de machtiging van de rechter-commissaris in het dossier en als die er al was, dan is die op onterechte gronden gegeven. De gesprekken mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat in ernstige mate inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, die beschermd wordt door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Als de rechtbank dit verweer verwerpt, moet de verdachte eveneens worden vrijgesproken van het verwijt van het beïnvloeden van getuigen, onder andere omdat niet vast te stellen valt wie er nu aan het woord is geweest in de gesprekken.
Ook van het witwassen moet de verdachte worden vrijgesproken. De verdachte heeft kunnen laten zien dat het aangetroffen geld wel degelijk een legale herkomst heeft. Voor het overige geldt dat de verdachte en zijn partner geruime tijd kost en inwoning hebben genoten bij anderen en dus nauwelijks geld daarvoor uit hebben hoeven geven.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het vormverzuimverweer
Het onderhavige dossier vormt een afsplitsing van het opsporingsonderzoek onder de naam Anaheim, dat gestart is naar aanleiding van de bedreiging van de [Bedreigd persoon] met een vuurwapen op 26 februari 2018 en brandstichting. Deze brandstichting betrof een auto van een [eigenaar auto] en twee loodsen op een bedrijventerrein waar de verdachte gewoond had en dat op last van de gemeente Voerendaal was gesloten. Het terrein zou vanwege een belastingschuld openbaar worden verkocht. In de nacht voor de aangekondigde verkoop brandden twee loodsen op het terrein af, nadat deze eerst waren leeggehaald door een groepje mensen. De verdachte, zijn broer en een derde persoon werden verdacht van deze feiten. In het kader van dat onderzoek zijn in de woning van de broer van de verdachte, waar de verdachte ook verbleef, vertrouwelijke gesprekken opgenomen met een technisch hulpmiddel.
Aan de toepassing van dit opsporingsmiddel zijn strikte voorwaarden verbonden. De voorwaarden voor het opnemen van vertrouwelijke gesprekken zijn beschreven in artikel 126l Sv).
Het moet dan gaan om een misdrijf (al dan niet in samenhang met andere misdrijven), waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Als de apparatuur in een woning wordt geplaatst, dan moet het gaan om een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld. Dat is bij brandstichting het geval: artikel 157, onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht vermeldt een maximumstraf van 12 jaren, wanneer de brand gevaar oplevert voor goederen. Voordat de officier van justitie het bevel kan geven tot het plaatsen van apparatuur in een woning, moet het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie goedkeuring hebben verleend en moet de rechter-commissaris een machtiging hebben verleend.
Het wekt geen verbazing bij de rechtbank dat in het opsporingsonderzoek Anaheim vertrouwelijke gesprekken zijn opgenomen. Het onderzoek had namelijk betrekking op brandstichting, waarbij een verband kon worden gelegd met een te houden openbare verkoop en ernstige vormen van bedreiging van een [Bedreigd persoon] en een [eigenaar auto] . Die feiten leveren een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. Op voorhand is er dus geen reden te vermoeden dat er in het geheel geen machtiging door de rechter-commissaris is gegeven of dat die machtiging op onterechte gronden is verstrekt. Het vereiste dat binnen het Openbaar Ministerie zelf een toetsing moet hebben plaatsgevonden, is van minder belang, nu dat geen wettelijke waarborg betreft in relatie tot het eerbiedigen van de privacy.
De inzet van het opsporingsmiddel is bovendien niet verricht in het voorbereidend onderzoek naar het ten laste gelegde feit, de verdenking van beïnvloeding van getuigen. Het onderzoek richtte zich immers op bedreiging en brandstichting en is uiteindelijk geëindigd in een sepot. Het verwijt van beïnvloeding van getuigen is komen bovendrijven zonder dat de inzet van het opnemen van vertrouwelijke gesprekken daar specifiek op gericht was. Strikt genomen is er dus geen sprake van een mogelijk vormverzuim ex artikel 359a Sv. Dat neemt niet weg dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ook dan gekeken kan worden of er onrechtmatig gehandeld is jegens de verdachte, bijvoorbeeld omdat het voorafgaande onderzoek van bepalende invloed is geweest op het onderzoek naar het ten laste gelegde feit.
De rechtbank gaat er van uit dat dit laatste het geval is geweest en dat roept de vraag op wat de omvang zou moeten zijn van het dossier dat vervolgens is verstrekt door de officier van justitie in het kader van het tenlastegelegde. Moet het hele dossier met betrekking tot het onderzoek Anaheim worden betrokken bij de beoordeling van de tenlastelegging of kan volstaan worden met minder stukken? De officier van justitie heeft gekozen voor het volstaan met minder stukken.
Het bevel ex artikel 126l Sv en de machtiging van de rechter-commissaris en andere stukken die zien op de toepassing van het opsporingsmiddel zijn niet toegevoegd aan het afgesplitste dossier. Wél heeft de officier van justitie die betrokken was bij het onderzoek Anaheim toestemming gegeven de gegevens uit het onderzoek Annaheim, inclusief de opgenomen gesprekken, te gebruiken in het onderzoek naar de beïnvloeding van getuigen. Die bevoegdheid is gebaseerd op artikel 126dd, lid 1 Sv.
Uit de regeling van artikel 126dd, lid 1 Sv volgt niet dat
allebijbehorende gegevens uit het andere onderzoek in het dossier moeten worden opgenomen. Bovendien heeft de raadsman stukken gehad van het andere onderzoek. De raadsman heeft de verdachte namelijk bijgestaan in het kader van de voorlopige hechtenis in verband met de bedreiging en de brandstichting. Uit deze stukken heeft de raadsman geen argumenten geput om zijn verweer nader te onderbouwen. De rechtbank is dus van oordeel - gelet op haar constatering dat het voor de hand ligt dat in het onderzoek Anaheim een machtiging van de rechter-commissaris is verstrekt - er meer argumenten door de verdediging hadden moeten worden aangevoerd dan het enkele argument dat er een belangrijk stuk ontbreekt, en dat daarom moet worden aangenomen dat de gesprekken niet rechtmatig zijn verkregen.
Het enkele gegeven dat de onderliggende stukken, zoals de machtiging van de rechter-commissaris, niet aan het afgesplitste dossier zijn toegevoegd, maakt nog niet dat aan die rechtmatigheid getwijfeld moet worden en dat, zonder nader onderzoek daarnaar, een ongerechtvaardigde, ernstige schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet worden vastgesteld, nog los van de vraag of dat dan tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
De rechtbank ziet dus geen aanleiding om bewijs uit te sluiten en ook geen reden het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en de officier van justitie op te dragen de machtiging van de rechter-commissaris en eventuele andere relevante stukken aan het dossier toe te voegen. De rechtbank zal de gesprekken dan ook bij de beoordeling van de tenlastelegging betrekken.
De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs voor het verwijt van beïnvloeding van getuigen (parketnummer 03/720448-18)
De officier van justitie baseert zijn standpunt op drie fragmenten uit gesprekken die zijn opgenomen, op 25 en 28 juni 2018 en op 3 juli 2018 op het erf bij de woning van de broer van de verdachte aan de [Adres broer verdachte] te Landgraaf. Deze gespreken zijn in het dossier weergegeven.
Voorafgaand aan de beoordeling van wat er gezegd wordt, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte in die gesprekken wel aan het woord is geweest. Dat wordt immers door de verdediging betwist. De rechtbank kan die vraag niet buiten gerede twijfel met ja beantwoorden.
De politie relateert wel bij de gesprekken dat zij in algemene zin personen herkend heeft als gespreksdeelnemers, maar deze processen-verbaal leggen niet uit waarom de verbalisanten de verdachte als gespreksdeelnemer herkennen. Nu de verdachte heeft ontkend dat hij degene is geweest die in die gesprekken aan het woord was, is er onvoldoende grond om die gesprekken toch aan hem toe te schrijven. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het tenlastegelegde vrijspreken
Het bewijs en de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van het verwijt van witwassen (parketnummer 03/866238-19)
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte geld voorhanden heeft gehad dat uit misdrijf afkomstig moet zijn geweest.
De politie heeft op 19 juni 2018 gezocht naar een vuurwapen in een caravan in Landgraaf waar de verdachte verbleef met zijn partner [Medeverdachte 2] . Bij die doorzoeking werd geen wapen aangetroffen maar wel een pakket contant geld. Het geld lag in een verborgen ruimte. Het betrof 56 briefjes van 500 euro, 28.000 euro in totaal.
Uit financieel onderzoek kwam naar voren dat er geen legale herkomst aangewezen kan worden voor dat geld. De verdachte en zijn partner [Medeverdachte 2] hadden in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2018 nauwelijks inkomen uit legale bron. Te zien zijn nog wel wat inkomsten, zoals overgemaakte toeslagen en teruggegeven motorrijtuigenbelasting, maar uit het financiële onderzoek van de politie komt naar voren dat hun bankrekeningen voornamelijk met contant geld werden gevoed. Verder werden voornamelijk vaste lasten betaald van de rekeningen en slechts sporadisch was een transactie te zien voor boodschappen: van de rekening van de verdachte bij Rabo werd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 7 mei 2017 één keer gepind bij de Plus voor een bedrag van 14,69 euro. Op de rekening van de verdachte bij ING werd in de periode van 20 april 2017 tot 11 juni 2018 geen enkele uitgave voor boodschappen gezien. Een vergelijkbaar beeld komt naar voren uit de gegevens van de bankrekeningen van [Medeverdachte 2] .
Uitgaven voor levensonderhoud moeten in de ten laste gelegde periode dus contant zijn betaald door het stel. Ook had de verdachte auto’s op zijn naam staan, die niet rijden zonder brandstof. Ook daarvan is niets terug te zien op de rekeningen zodat variabele autokosten ook contant moeten zijn betaald. Volgens de gegevens van het Nibud moet er ten minste voor een bedrag van 5.627,16 euro contant zijn uitgegeven aan voeding, het normbedrag voor een man, en 6.467,- euro aan variabele autokosten zoals benzine
.
Andere kosten, zoals die voor persoonlijke verzorging en kleding, zijn nog buiten beschouwing gelaten. Een klein gedeelte van deze uitgaven, groot 290 euro, kan nog verklaard worden uit een opname van een van de rekeningen van de verdachte, maar dat legt weinig gewicht in de schaal. Dat alles betekent dat de verdachte minstens 48.095,16 euro – 290 euro = 47.805,16 euro voor handen heeft gehad waar geen legale bron voor aan te wijzen valt (namelijk het gevonden bedrag van 28.000 euro, de contante stortingen op de bankrekeningen die op zijn naam stonden ad 8.001 euro en de voornoemde uitgaven voor levensonderhoud en autokosten ad 12.094 euro). Dat levert het onderbouwde vermoeden op dat het geld uit misdrijf afkomstig is geweest en zo het vermoeden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Als de zaken er zo voor liggen, mag van de verdachte verwacht worden dat hij aannemelijk maakt dat dit anders is geweest. De verdachte heeft dat geprobeerd door drie nota’s over te leggen, waaruit zou volgen dat de verdachte in april 2018 goederen heeft verkocht aan anderen en dat daarvoor contant betaald is. Verder heeft de verdachte summiere verklaringen overgelegd van personen, inhoudende dat zij de verdachte en zijn partner onderdak hebben verleend en van eten en drinken hebben voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte reeds op voorhand als volstrekt onaannemelijk kan worden aangemerkt. Op de door de verdachte op 4 november 2019 overgelegde nota’s staan namelijk heel andere goederen genoemd dan op een schriftelijke verklaring van de verdachte, die op 9 oktober 2019 door [Medeverdachte 2] aan de politie is overgelegd, waarmee (ook), aldus verdachte zelf, een verklaring werd gegeven voor de herkomst van het aangetroffen contante geld. Daar komt bij dat volstrekt onaannemelijk is dat, zoals verdachte ter zitting verklaart, alle drie de afnemers het gehele verschuldigde bedrag in coupures van € 500,- zouden hebben voldaan, welke opbrengst verdachte dan om onduidelijke reden in een dubbele wand van de woonwagen zou hebben verstopt terwijl hij naar eigen zeggen moeite had om in het eigen levensonderhoud te voorzien, nog daargelaten dat het in de dubbele wand aangetroffen bedrag aanzienlijk hoger is dan het totaal van de op de nota’s genoemde bedragen. Ter terechtzitting heeft de verdachte de verschillen tussen de op de nota genoemde goederen ook niet uit kunnen leggen. Daarmee wordt de gegeven verklaring voor de herkomst van het contante geld ongeloofwaardig.
Ook de summiere schriftelijke verklaringen van getuigen bieden onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode geen kosten voor levensonderhoud heeft hoeven maken en dat deze getuigen ook nog de kosten van de auto voor hun rekening hebben genomen. Deze verklaringen zijn ook tegenstrijdig met de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Uit die verklaring van verdachte volgt namelijk dat hij eerst nadat hij in juli 2017 uit zijn woonwagen aan de [Adres woonwagen] was gezet bij andere mensen is gaan inwonen en door hen in levensonderhoud is voorzien. Uit de schriftelijke verklaringen van getuigen zou volgen dat verdachte echter al vanaf begin 2016 bij anderen onderdak zocht en door hen werd onderhouden. Uit het financieel onderzoek volgt dat verdachte, alsmede zijn partner, in de hele onderzochte periode, dus ook toen zij aan de [Adres woonwagen] woonden, nauwelijks huishoudelijke uitgaven deden vanaf hun bankrekeningen. Het op basis van Nibudgegevens berekende bedrag dat contant moet zijn uitgegeven voor alleen al voeding en benzine betreft bovendien een minimumbedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte geld voorhanden heeft gehad uit misdrijf en zal het feit bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit met parketnummer 03/866238-19
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2018 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 47.805,16 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Feit met parketnummer 03/866238-19
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat hij bewezen acht dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van 10 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, wanneer die taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.
De officier van justitie heeft rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarin een strafzaak in eerste aanleg zou moeten worden afgerond, waarvoor geen goede rechtvaardiging te vinden is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, wanneer de rechtbank de vrijspraakverweren niet volgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende ongeveer tweeënhalf jaar geld ter beschikking gehad waarvoor geen legale bron valt aan te wijzen. Dat levert het misdrijf witwassen op. De strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde. Witwassen vormt een bedreiging voor de maatschappij, omdat het onlosmakelijk verbonden is met ernstige vormen van criminaliteit en het criminele circuit in stand helpt houden. Verder wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer door witwassen aangetast, wat eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft. Dit brengt mee dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf echter ook rekening met het tijdsverloop. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat er in eerste aanleg een eindvonnis wordt uitgesproken nadat de redelijke termijn is aangevangen. De termijn die redelijk wordt geacht voor een zaak als deze bedraagt 2 jaren, vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Dat betekent dat de start van de termijn op 2 augustus 2018 is aangevangen, de datum waarop de verdachte voor het eerst door de politie is gehoord over deze zaak. Het eindpunt is de datum van deze uitspraak, zodat de zaak 4 jaren en 8 maanden heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt derhalve 2 jaren en 8 maanden. Die overschrijding is verklaarbaar door onder andere de uitbraak van het coronavirus en het gebrek aan zittingscapaciteit van de rechtbank, maar dat mag niet in het nadeel van de verdachte uitvallen. De rechtbank zal de overschrijding daarom compenseren door geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen en de straf terug te brengen tot 6 weken. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 6 weken geheel voorwaardelijk daarom gepast. Dat kan er ook toe bijdragen dat de verdachte niet opnieuw de fout in zal gaan.
De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in het kader van de geseponeerde feiten moet op de staf in mindering worden gebracht, mocht het tot een executie komen, wanneer de verdachte in de proeftijd van 2 jaren een strafbaar feit pleegt.
In deze straf is ook de toepasselijkheid van artikel 63 Sr verdisconteerd, nu de zaak eerder meegenomen had kunnen worden bij een andere strafzaak, waarin de verdachte terecht heeft gestaan.

7.Het beslag

De aangetroffen 56 biljetten van 500 euro zijn in beslag genomen. Dit bedrag van 28.000 euro behoorde aan de verdachte toe en is het voorwerp van witwassen, zoals bewezen is verklaard. Daarmee is het geld vatbaar voor verbeurdverklaring en de rechtbank zal het geld verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder parketnummer 03/720448-18 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde onder parketnummer 03/866238-19 bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in de zaak met parketnummer 03/720448-18 bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
-
verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen voorwerp:
geld Nederlands
EUR 28.000,- (IBN 19-06-18)1083289.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Loof, voorzitter, mr. D. Osmić en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/720448-18 ten laste gelegd dat
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2018 tot en met 03 juli 2018, in de gemeente Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk mondeling, zich jegens [betrokken persoon 1] en/of [Betrokken persoon 2] en/of [Betrokken persoon 3] en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft geuit, kennelijk om diens/hun vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft hij, verdachte,:
- die [betrokken persoon 1] en/of een onbekend gebleven persoon (met voornaam [betrokken persoon 1] ) de woorden toegevoegd: 'Als iemand je wat vraagt, dan zeg je..' en/of 'dat kun je
wel zeggen' en/of
- die [Betrokken persoon 2] en/of een onbekend gebleven persoon de woorden toegevoegd: 'Ik zeg, maar je weet wat je moet zeggen. dat stukje vertellen....rest weet je niets, je bent naar huis gegaan' en/of
- die [Betrokken persoon 3] de woorden toegevoegd: 'ik denk die zitten me te verraden';
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/866238-19 ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 juni 2018 in de gemeente Langraaf, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 54212,51 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 54212,51 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.