ECLI:NL:RBLIM:2023:219

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/03/312342 / KG ZA 22-464
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvorderingen in kort geding met curator van failliete vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en de curator van een failliete vennootschap (hierna: de curator). De eiseres vorderde toegang tot haar kantoor en voorraden die zich in het bedrijfspand van de failliete vennootschap bevonden. De curator had in reconventie vorderingen ingesteld tegen de eiseres, waaronder betaling van een factuur en een voorlopige bijdrageverplichting. De rechtbank oordeelde dat de geldvorderingen van de curator op dat moment onvoldoende aannemelijk waren. De juridische relaties tussen de betrokken partijen waren nog niet voldoende uitgekristalliseerd, en er bestond een aanzienlijk restitutierisico voor de eiseres. De rechtbank wees de vorderingen van de curator af en veroordeelde hem in de proceskosten van de eiseres, die op € 1.016,00 werden begroot.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 20 december 2022. De eiseres had aanvankelijk ook een subsidiaire vordering ingesteld, maar trok deze in nadat de curator haar toegang tot haar databestanden had verleend. De curator had in reconventie ook een voorwaardelijke vordering ingesteld, die verviel toen de eiseres haar primaire eis introk. De rechtbank concludeerde dat de curator niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen, en dat de eiseres niet in staat was geweest om haar verweer adequaat te onderbouwen binnen het korte tijdsbestek van de procedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het toewijzen van geldvorderingen in kort geding, vooral gezien het risico van onmogelijkheid van terugbetaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/312342 / KG ZA 22-464
Vonnis in kort geding van 3 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te [woonplaats] ,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. G.E.R. Ummelen te Heerlen .
Partijen zullen hierna “ [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ” en “de curator” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de eis in (deels voorwaardelijke) reconventie,
  • de producties 12 tot en met 15 van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
  • de producties 1 tot en met 13 van de curator,
  • de (door de rechtbank opgevraagde) producties 1 tot en met 11 van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens spreekaantekeningen in conventie en in
reconventie van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van de
curator en een nadere productie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 december 2022 is het faillissement van de besloten vennootschap [naam bedrijf] (hierna: “ [naam bedrijf] ”) uitgesproken. [naam bedrijf] exploiteerde een onderneming in installatiediensten. [naam 1] is bestuurder van deze vennootschap.
2.2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is een vennootschap die zich bezighoudt met de handel in elektra producten. [naam 2] , zoon van [naam 1] , is bestuurder van deze vennootschap.
2.3.
De aandelen van [naam bedrijf] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zijn in handen van E-Tech Industries Group B.V.
2.4.
[naam bedrijf] huurt een bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] maakt(e) gebruik van een deel van dit bedrijfspand. Zij houdt daar haar kantoor en heeft daar (een deel van) haar voorraden opgeslagen.
2.5.
De rechter-commissaris heeft op verzoek van de curator bij beslissing van
6 december 2022 een afkoelingsperiode bepaald, inhoudende dat elke bevoegdheid van derden, met uitzondering van boedelschuldeisers, tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of de curator bevinden, voor een periode van twee maanden, niet dan met machtiging van de rechter-commissaris kan worden uitgeoefend.
2.6.
Deze afkoelingsperiode leidde er bij [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] feitelijk toe dat zij geen toegang meer had tot haar, in het bedrijfspand gelegen, kantoor en aldaar aanwezige voorraden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft in dit kort geding in conventie - samengevat - toegang tot het kantoorpand gevorderd om primair haar voorraden en haar databestanden te kunnen ophalen en subsidiair alleen haar databestanden, beide op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
De curator heeft in reconventie voorwaardelijk, voor het geval de vordering tot afgifte van de voorraden zou worden toegewezen, - samengevat - gevorderd dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] die voorraden alsdan binnen drie dagen ophaalt, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De curator heeft daarnaast onvoorwaardelijk - samengevat - gevorderd om:
  • [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te veroordelen om aan de boedel te betalen € 21.780,00 voor huisvesting en gebruik, als bedoeld in de factuur F311221-06 d.d. 31 december 2021 en waarover de handelsrente verschuldigd is vanaf 9 januari 2022 en
  • [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te veroordelen aan de boedel te betalen € 14.217,30 als voorlopige
bijdrageverplichting in de zin van artikel 6:10 lid 2 BW.
3.3.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar subsidiaire vordering ingetrokken, omdat de curator haar inmiddels toegang tot haar databestanden had verleend. Daarnaast hebben partijen, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 december 2022, overeenstemming bereikt over afgifte van de voorraden. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft om die reden ook haar primaire eis ingetrokken. Daarmee is ook de voorwaardelijke vordering van de curator in reconventie komen te vervallen.
4. De beoordeling (in reconventie)
4.1.
In deze zaak ligt alleen nog de vraag ter beoordeling voor of de bedragen die de curator heeft gevorderd door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] moeten worden betaald.
4.2.
De curator vordert in de eerste plaats betaling van de factuur met factuurnummer F311221-07 van 31 december 2021 ten belope van € 21.780,00. Hij stelt dat die vordering, die ziet op huisvesting en gebruik, opeisbaar is en die vordering door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] an sich ook niet wordt betwist. De curator stelt zich op het standpunt dat het beroep op verrekening van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] niet kan slagen, omdat de vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op [naam bedrijf] waarmee [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] die factuur verrekend zou hebben, al eerder in 2021 verrekend is.
De curator vordert daarnaast betaling van een bedrag van € 14.217,30. De curator heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat een overeenkomst tussen [naam bedrijf] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] enerzijds en de besloten vennootschap Technische Groothandel Frigé BV (hierna: “Frigé”) anderzijds genaamd “Overeenkomst Betalingsregeling” van 5 november 2020, door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op 9 november 2020 ondertekend, gesloten is. Uit die overeenkomst blijkt volgens de curator dat [naam bedrijf] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] als “schuldenaar” respectievelijk € 56.322,88 en € 35.933,89 aan Frigé zijn verschuldigd, welke schulden door “schuldenaar” in wekelijkse termijnen van € 500,00 (excl. BTW) worden afgelost, in die zin dat € 250,00 (excl. BTW) op de schuld van [naam bedrijf] aan Frigé in mindering wordt gebracht en € 250,00 op de schuld van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan Frigé. Blijkens het door de curator overgelegde betalingsoverzicht heeft [naam bedrijf] de volledige weektermijnen tot een bedrag van
€ 28.435,00 voldaan en daarmee voor (in ieder geval) € 14.217,50 de schuld van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan Frigé gedelgd. De boedel heeft daarmee een opeisbare regresvordering op [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] tot dat bedrag.
4.3.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betwist het bestaan van een spoedeisend belang aan de zijde van de curator, de aannemelijkheid van diens vorderingen en voert aan dat bij toewijzing sprake is van een groot en onaanvaardbaar restitutierisico. In het kader van de aannemelijkheid van de door de curator ingestelde vorderingen, betoogt [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het volgende. De curator laat, zo stelt [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , ten onrechte buiten beschouwing dat tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bedrijf] in de loop der tijd een groot aantal afspraken zijn gemaakt, waarbij tussen hen is samengewerkt. Er zijn onderling goederen en diensten geleverd, er zijn gezamenlijk projecten uitgevoerd en er is op verschillende momenten geld uitgeleend door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan [naam bedrijf] . De factuur van 31 december 2021 is, net als een eerdere factuur, door verrekening voldaan. Het had op de weg van de curator gelegen om alle transacties over en weer op te rij te zetten en in onderlinge samenhang met elkaar te beschouwen. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zelf heeft, gelet op het korte tijdsbestek vanaf het indienen van de vordering in reconventie tot de zitting (één dag), onvoldoende tijd gehad om haar verder met nadere bewijsstukken te onderbouwen. Met betrekking tot de vordering inzake Frigé voert [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan dat Frigé nooit een vordering op [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] had, maar dat facturen van Frigé op [naam bedrijf] administratief op naam van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zijn gezet, omdat [naam bedrijf] zelf geen kredietruimte meer had.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat de standpunten die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] eerder in de buitengerechtelijke fase heeft ingenomen en de (deels andere) argumenten die zij thans in het kader van dit kort geding naar voren brengt, bij de curator de nodige vragen hebben opgeroepen en ook steeds weer nieuwe vragen doen oproepen. Het is terecht dat hij over die kwestie aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] kritische vragen heeft gesteld en blijft stellen.
4.6.
Dat gegeven maakt echter nog niet dat de vorderingen van de curator daarmee ook op dit moment voldoende aannemelijk zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, zeker binnen het bestek van dit kort geding, waarin voor nadere bewijslevering geen plaats is, de juridische relatie(s) tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bedrijf] en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen thans nog niet in voldoende mate uitgekristalliseerd zijn. Het faillissement was ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding nauwelijks twee weken oud. De curator beschikte op dat moment nog niet over de volledige administratie van [naam bedrijf] (vgl. ook eis in (deels voorwaardelijke) reconventie onder 3), terwijl ook [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] na het faillissement van [naam bedrijf] in ieder geval enige tijd belemmerd werd in de toegang tot haar eigen administratie. Onder die omstandigheden kan de voorzieningenrechter niet voorbij gaan aan de stelling van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dat tussen haar en [naam bedrijf] sprake is geweest van veel meer verrekeningen, omdat zij in het verleden onderling goederen en diensten hebben geleverd, gezamenlijk projecten hebben uitgevoerd en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan [naam bedrijf] gelden heeft uitgeleend. Datzelfde geldt voor de stelling die in de kern erop neerkomt dat Frigé geen vordering op [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] had of heeft, maar dat dit in werkelijkheid een vordering van Frigé op [naam bedrijf] betreft. In het verlengde daarvan heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dan ook terecht aangevoerd dat het voor haar onmogelijk was om binnen een tijdsbestek van 24 uur dit verweer deugdelijk met bewijsstukken te onderbouwen.
4.7.
Daar komt bij dat bij toewijzing van de vorderingen van de curator sprake zal zijn van een aanzienlijk restitutierisico aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] . Toewijzing van die vorderingen houdt immers in dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] een fors bedrag aan de boedel zal moeten betalen, waarbij het risico bestaat dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] die betaling, mocht achteraf blijken dat zij onterecht zou zijn geweest, niet meer kan recupereren, omdat zij geconfronteerd wordt met een lege boedel. Gelet op het voorgaande hoeft de voorzieningenrechter niet in te gaan op de vraag of de vorderingen van de curator wel voldoende spoedeisend zijn. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen dan ook af.
4.8.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] worden begroot op € 1.016,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] tot op heden begroot op € 1.016,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: TN