3.3Het oordeel van de rechtbank
De zaak met parketnummer 03/204325-19
Op 23 augustus 2019 begeven verbalisanten zich naar een slagerij op de [adres 2] te Kerkrade. Aldaar zou een man (het slachtoffer) op blote voeten naar binnen zijn gelopen. Daar treffen zij het verwarde slachtoffer aan en zien zij verwondingen aan zijn beide polsen en enkels, meerdere bloeduitstortingen in het gelaat en een snee in zijn kin. Het slachtoffer verklaarde tegen de verbalisanten dat hij op 22 augustus 2019 vanuit Luik naar Kerkrade is gereisd om enkele kilo’s hennep te kopen. Hij is vanuit het station in Kerkrade met [naam 1] meegelopen naar een woning (dit blijkt later de woning gelegen aan de [adres 3] in Kerkrade te zijn). Eenmaal aangekomen bij de woning wordt de voordeur opengemaakt en wordt verdachte direct door twee mannen de kelder van de woning ingetrokken waar zijn enkels en polsen met kabelbinders aan elkaar worden vastgebonden. In de kelder wordt hij door beide mannen geslagen. In de ochtend van 23 augustus 2019 weet hij de kabelbinders los te wrikken en te ontsnappen.
Het slachtoffer werd op 1 september 2019 onderzocht door een forensisch arts. Door de forensisch arts werd -kort samengevat- geconstateerd dat het slachtoffer meerdere rode huidverkleuringen met oppervlakkige schaafverwondingen had op beide enkels en polsen en meerdere bloeduitstortingen in zijn gelaat. De forensisch arts heeft gesteld dat het letsel van het slachtoffer past bij de aangegeven toedracht van het slachtoffer.
Bij de doorzoeking van de woning zijn in de kelder een handdoek met bloedvlekken en kabelbinders aangetroffen waarop het DNA van het slachtoffer is aangetroffen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die, al dan niet samen met een of meer anderen, het slachtoffer heeft vastgebonden en mishandeld, zoals door het slachtoffer is verklaard. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het slachtoffer heeft ná de verklaring die hij heeft afgelegd tegenover de verbalisanten, op diezelfde dag aangifte gedaan. In de aangifte heeft het slachtoffer -kort gezegd- verklaard dat hij een afspraak had met de verdachte en (medeverdachte) [naam medeverdachte] om hennep te kopen. Hij was alleen vanuit het station in Kerkrade naar de woning gelegen aan de [adres 3] in Kerkrade toegelopen en is daar naar binnen gegaan. Er lagen nog spullen van de verdachte in de woning aangezien hij daar twee dagen eerder is geweest. Hij liep achter de verdachte de woning in richting de woonkamer. In de woonkamer zaten [naam 1] en [naam medeverdachte] . Zij begroetten elkaar en daarna werd het slachtoffer plotseling aangevallen door de verdachte en [naam medeverdachte] , die hem vervolgens de kelder in duwden, vastbonden en mishandelden. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij denkt dat hij is gegijzeld voor losgeld.
De rechtbank constateert dat de meest zwaarwegende bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van de verdachte feitelijk volgt, zijn: i. het proces-verbaal van bevindingen met de eerste verklaring van het slachtoffer die hij aflegt in de slagerij en ii. de aangifte van het slachtoffer op het politiebureau.
De verdediging heeft aangevoerd dat de kern van het verwijt -het vastbinden en mishandelen van het slachtoffer- qua bewijsvoering in beslissende mate is gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en dat deze verklaringen zowel in strijd zijn met artikel 6 EVRM alsook onbetrouwbaar. De verdediging heeft het slachtoffer nader willen bevragen over zijn aangifte en over de discrepanties die er zijn tussen zijn eerste verklaring, zijn aangifte en de overige inhoud van het dossier. Een verzoek van de verdediging hiertoe is door de rechter-commissaris toegewezen. Het slachtoffer is echter niet op uitnodigingen van de rechter-commissaris voor verhoor verschenen, waardoor een behoorlijke en effectieve ondervragingsmogelijkheid heeft ontbroken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een dergelijke verklaring toch voor het bewijs worden gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces (vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1017). Zo dient de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring te zijn gebaseerd en dient ook steun te worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Ook moet het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheid in voldoende mate worden gecompenseerd. De vraag dient zich dan ook aan of de belastende verklaringen van het slachtoffer worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en zodanig als betrouwbaar uitgangspunt kunnen dienen voor de verdere beoordeling van de zaak. Zodanige steun zou kunnen volgen uit de resultaten van het DNA-onderzoek aan de kabelbinders. Op een van deze kabelbinders is DNA aangetroffen van de verdachte en het slachtoffer. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het DNA-spoor kan worden beschouwd als een daderspoor. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
De kabelbinder is aangetroffen in het gedeelte van de kelder waar het slachtoffer is vastgebonden geweest. De verdediging heeft hieromtrent een alternatief scenario geschetst, waarvan de rechtbank oordeelt dat dit niet onaannemelijk is. Immers is de kabelbinder in een woning van de verdachte aangetroffen. Dit betrof de woning waar verdachte ook lange tijd heeft gewoond. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met enige regelmaat in de kelder van de woning aanwezig is geweest om de was te doen. Dit scenario sterkt de rechtbank in haar oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het aangetroffen DNA-spoor van de verdachte een daderspoor is. De conclusie van de officier van justitie dat op basis van dit DNA-spoor kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft vastgebonden, is gelet op het vorenstaande te stellig.
Ander steunbewijs kan worden gevonden in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] d.d. 24 augustus 2023, waarin is gerelateerd dat de moeder van de verdachte, mevrouw [naam 2] , zou hebben verklaard dat de verdachte in haar woning is geweest en daar heeft verklaard dat “hij” (de verdachte) iemand heeft vastgebonden. De rechtbank is van oordeel dat uit dit proces-verbaal niet zonder meer volgt dat mevrouw [naam 2] daarmee doelde op de verdachte. De conclusie van de officier van justitie dat mevrouw [naam 2] met de verwijzing naar “hij” de verdachte heeft bedoeld, komt volgens de rechtbank onvoldoende duidelijk uit het proces-verbaal naar voren. Mevrouw [naam 2] kan hierover ook niet nader worden verhoord omdat zij inmiddels is overleden.
Ander bewijs dat wijst op betrokkenheid van de verdachte, is er niet. De kern van het strafrechtelijk verwijt is dan ook gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer. De verdediging heeft niet de mogelijkheid gehad om zijn ondervragingsrecht uit te oefenen, waardoor de verklaringen van het slachtoffer niet kunnen worden gefalsificeerd en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Een nieuwe ondervragingsmogelijkheid is ook niet mogelijk aangezien het in Servië of Zwitserland verblijvende slachtoffer niet binnen afzienbare tijd zal verschijnen. Nu het dossier verder onvoldoende bewijs bevat dat het verdachte is geweest die, al dan niet samen met een of meer anderen, het slachtoffer heeft vastgebonden en mishandeld, moet de verdachte om die reden worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Vrijspraak parketnummer 03/189737-19 (primair)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om zich het motorrijtuig toe te eigenen,
Bewijsmiddelen overige feiten
De rechtbank acht de overige feiten bewezen. De rechtbank zal ten aanzien van deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Parketnummer 03/189737-19:
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
Parketnummer 03/155627-19
Feit 1:
De rechtbank acht dit feit bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte;
- het proces-verbaal van verhoor;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
Feit 2:
De rechtbank acht dit feit bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.