ECLI:NL:RBLIM:2023:2133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
C/03/308716 / FA RK 22-3227
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging recht op omgang tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 februari 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum 1] 2007, te beëindigen en om de vader het recht op omgang te ontzeggen. De moeder heeft aangevoerd dat de vader sinds oktober 2021 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en dat er geen communicatie meer is tussen de ouders. De vader heeft zijn rol als gezaghebbend ouder niet ingevuld, wat heeft geleid tot emotionele en praktische belemmeringen voor de moeder in de uitoefening van het gezag. De minderjarige heeft aangegeven zich onveilig te voelen bij de vader, die kampt met verslavingsproblematiek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien de vader al geruime tijd geen contact heeft met de minderjarige en geen betrokkenheid toont. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet meer recht doet aan de feitelijke situatie en dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag aan de moeder alleen toe te kennen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen toegewezen, omdat omgang met de vader een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat de griffier een afschrift van de beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 15 februari 2023
Zaaknummer: C/03/308716 / FA RK 22-3227
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas, kantoorhoudend in Heerlen,
en:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats] ,
geen advocaat.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 25 augustus 2022;
  • het F9-formulier van de moeder, met bijlagen, van 19 september 2022;
  • de brief van het minderjarige kind [minderjarige] van 27 december 2022;
  • de mondelinge behandeling van 3 februari 2023, waar zijn verschenen:
- de moeder en mr. Haas;
- een vertegenwoordigster van de raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) is op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 september 2018 (zaaknummers C/03/229416 / FA RK 16-4590 en C/03/240135 / FA RK 17-3394) zijn de ouders onder meer een week om week regeling overeengekomen en heeft de moeder haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag ingetrokken.

3.Het verzoek

De moeder heeft verzocht:
  • het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat zij voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over [minderjarige] ;
  • de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 19 september 2018 te wijzigen in die zin dat er thans geen contact meer zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , althans gedurende een dusdanige periode als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Gedurende de periode 2019 tot oktober 2021 heeft tussen de ouders een week om week regeling gegolden, welke regeling steeds met horden en stoten werd uitgevoerd door de vader. De regeling kwam plots volledig tot stilstand op 19 oktober 2021. [minderjarige] had haar moeder overstuur opgebeld omdat de vader door het lint ging en maar bleef schreeuwen tegen [minderjarige] . De moeder heeft toen contact opgenomen met de vader om te horen wat er aan de hand was, maar de vader schreeuwde tegen de moeder dat zij [minderjarige] maar moest komen ophalen. De moeder is vervolgens naar de woning van de vader gesneld en heeft [minderjarige] meegenomen. Sinds deze escalatie in oktober 2021 is er tot op heden geen enkel contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft zich niet meer gemeld, noch bij de moeder, noch bij [minderjarige] . In het begin heeft de moeder de vader nog gebeld, zijn voicemail ingesproken en geappt, maar daar heeft hij nooit op gereageerd. [minderjarige] en de moeder hebben last van het gezamenlijk gezag en zij voelen zich daardoor geremd. Zij konden niet op vakantie gaan omdat de moeder geen contact met de vader kreeg en zij daardoor geen door de vader ondertekende toestemmingsverklaring had. De moeder haalt en brengt [minderjarige] naar school en naar haar bijbaan, omdat ze bang is dat [minderjarige] wat overkomt en zij dan geen contact met de vader kan krijgen. De vader handelt ook in strijd met de verdere belangen van [minderjarige] en de moeder staat er volledig alleen voor. De moeder heeft signalen dat de vader weer is teruggevallen in drugs- c.q. alcoholgebruik. De vader kan niet voor zichzelf zorgen, laat staan voor [minderjarige] . De vader is onder de huidige omstandigheden een gevaar voor het kind en de moeder, hetgeen een onaanvaardbaar risico oplevert dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en bovendien is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De huidige zorgregeling is in strijd met de belangen van [minderjarige] vanwege de houding van de vader en zijn (verslavings)problemen. [minderjarige] wenst geen contact meer met de vader en is bang voor hem. Sinds de co-ouderschapsregeling niet meer wordt uitgevoerd, gaat het volgens school beter met [minderjarige] , dit is te zien aan haar cijfers, gedrag en verzuim. De moeder houdt contact niet tegen, maar de vader moet eerst inzien dat hij hulp nodig heeft en [minderjarige] moet met een veilig gevoel bij de vader op bezoek kunnen gaan.

4.De mening van [minderjarige]

heeft in haar brief van 27 december 2022 haar mening kenbaar gemaakt. Zij heeft - kort gezegd - aangegeven dat zij het fijn zou vinden als de moeder alleen het gezag over haar krijgt. Zij woont al langer dan een jaar bij de moeder en wil daar ook blijven wonen, omdat de situatie bij de vader niet prettig is/was. De vader en zijn vriendin hadden altijd ruzie en daarbij werd ook fysiek geweld gebruikt. Er werd veel alcohol gebruikt. Door de situatie bij de vader kon [minderjarige] zich niet meer focussen op school en zat ze niet lekker in haar vel. Nu ze bij de moeder woont voelt ze zich gelukkiger.

5.Het advies van de raad

De raad heeft ter zitting geadviseerd om de verzoeken van de moeder toe te wijzen, nu de vader geen actieve rol meer speelt in het leven van [minderjarige] . De vader zal zelf eerst stappen moeten zetten indien hij weer contact met [minderjarige] wenst.

6.De beoordeling

Het gezag
6.1.
Op grond van artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag bedoeld in een aantal limitatief opgesomde wettelijke bepalingen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank bepaalt dan aan wie van de ouders voortaan het gezag over de kinderen toekomt. In artikel 1:253n lid 2 BW is bepaald dat - onder meer - artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Dit houdt in dat het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien:
omgang er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.2.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden. Op grond van de onderliggende stukken en hetgeen de moeder ter zitting onweersproken heeft gesteld, is gebleken dat er sinds 19 oktober 2021 geen contact meer is tussen de vader en [minderjarige] en evenmin tussen de vader en de moeder. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewijzigde omstandigheden, zodat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. De kern van het gezamenlijk gezag staat in artikel 1:247 BW. Uit het bepaalde in dit artikel volgt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht omvat van de ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. De rechtbank stelt vast dat van gezamenlijke gezagsuitoefening in deze zin al langere tijd geen sprake meer is door de opstelling van de vader die zich volledig afzijdig houdt. Uit de onweersproken stellingen van de moeder blijkt dat de vader op geen enkele manier invulling geeft aan zijn rol als gezaghebbende ouder. [minderjarige] heeft sinds oktober 2021 niet meer bij de vader verbleven en er is sindsdien ook geen contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . Ook is er geen communicatie meer tussen de moeder en de vader over [minderjarige] , ondanks meerdere pogingen van de moeder daartoe. De moeder ervaart door de onbereikbaarheid van de vader zowel praktische als emotionele belemmeringen in de uitoefening van het gezag. Het gezamenlijk gezag doet ook geen recht aan de feitelijke situatie, inhoudende dat de moeder alle zaken rondom [minderjarige] alleen moet regelen. Nu de vader al geruime tijd geen invulling geeft aan zijn gezag, zijn verantwoordelijkheid daaromtrent niet neemt en ook anderszins geen enkele vorm van betrokkenheid bij haar leven toont, kan hij niet vaststellen wat [minderjarige] nodig heeft en aldus geen beslissingen nemen in haar belang. Tekenend is dat de vader zich in deze procedure niet heeft verweerd en er voor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen. Ook op dit punt heeft hij het dus laten afweten.
Gelet op al het voorgaande en indachtig het advies van de raad, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten. De rechtbank zal het verzoek van de moeder ter zake het gezag dan ook toewijzen.
6.4.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
De omgang
6.5.
Nu de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, zal het verzoek van de moeder inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken worden gelezen als een verzoek betreffende een omgangsregeling, gebaseerd op artikel 1:377a BW. Ingevolge lid 1 van voornoemd artikel heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met gezag belaste ouder recht op en de verplichting tot omgang. De rechter stelt op grond van lid 2 op verzoek van een ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1: 377a lid 3 BW ontzegt de rechtbank een ouder het recht op omgang slechts indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechter kan een eerdere beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling op grond van artikel 1:377e BW wijzigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
6.6.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden. Op grond van de onderliggende stukken en hetgeen de moeder ter zitting onweersproken heeft gesteld, is gebleken dat de bij beschikking van 19 september 2018 vastgestelde contactregeling tussen de vader en [minderjarige] sinds 19 oktober 2021 niet meer wordt nagekomen en er sindsdien geen contact meer is tussen de vader en [minderjarige] . Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van gewijzigde omstandigheden, zodat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of omgang in het belang van [minderjarige] is. De moeder heeft onweersproken gesteld dat de co-ouderschapsregeling die bij genoemde beschikking van 19 september 2018 is vastgesteld tot oktober 2021 werd uitgevoerd, maar dat er vervolgens op 19 oktober 2021 een incident heeft plaatsgevonden waarna alle contact tussen de vader, [minderjarige] en de moeder is gestopt. Hoewel de moeder de vader nadien op verschillende manieren heeft benaderd, heeft de vader daarop niet gereageerd en zelf geen contact met [minderjarige] dan wel de moeder gezocht. De moeder en [minderjarige] hebben aangegeven dat [minderjarige] bij de moeder wil blijven wonen en geen contact met de vader wil, omdat [minderjarige] zich onveilig en onprettig voelt bij de vader onder meer vanwege de houding van de vader en zijn (verslavings)problemen. De door de moeder en [minderjarige] omschreven problematiek wordt door de vader niet weersproken en speelde in het verleden ook. De rechtbank verwijst daartoe naar de beschikking van 1 december 2017 (zaaknummers C/03/229416 / FA RK 16-4590 en C/03/240135 / FA RK 17-3394) waarin is overwogen dat een eerdere co-ouderschapsregeling is gestopt omdat de psychische situatie van de vader steeds slechter werd. De vader had in combinatie met zijn medicatie te veel alcohol gedronken, hetgeen resulteerde in een opname bij Mondriaan vanwege een psychose. Destijds erkende de vader dit en gaf hij aan dat hij met verschillende hulpverleners aan de slag zou gaan om weer ritme, regelmaat en structuur te krijgen. Thans lijkt de geschiedenis zich echter te herhalen. De vader neemt door zijn handelswijze onvoldoende zijn verantwoordelijkheden als ouder en schaadt de belangen van [minderjarige] .
Gelet op al het voorgaande en indachtig het advies van de raad, is de rechtbank van oordeel dat aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW wordt voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen en de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzeggen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van [de vader] , geboren op
[geboortedatum 2] 1976 in [geboorteplaats] , en [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1977 in [geboorteplaats] , en bepaalt dat de moeder voortaan alleen het gezag uitoefent over de minderjarige
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] ;
7.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 september 2018 en ontzegt de vader het recht op omgang met [minderjarige] ;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan
het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier op 15 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.