ECLI:NL:RBLIM:2023:2120

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/03/297985 / HA ZA 21-549
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van de waarde van de nalatenschap en deskundigenonderzoek

In deze zaak vordert eiser, in zijn hoedanigheid als erfgenaam van wijlen de heer [erflater], dat het saldo van de nalatenschap hoger is dan door gedaagde, die procedeert als vereffenaar van de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster], is vastgesteld. Eiser heeft verschillende vorderingen ingesteld, waaronder het verzoek om deskundigenonderzoeken naar de waarde van onroerende zaken en ondernemingsvermogen op een specifieke peildatum. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om de deskundigen te benoemen en dat eiser geen recht heeft op de gevorderde informatie. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de door gedaagde vastgestelde waarden onjuist zijn. De rechtbank oordeelt dat de aangifte erfbelasting, die door een professioneel belastingadvieskantoor is gedaan en door de Belastingdienst is goedgekeurd, als uitgangspunt kan dienen. Eiser is in de proceskosten veroordeeld, omdat hij ongelijk heeft gekregen in zijn vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/297985 / HA ZA 21-549
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van erfgenaam van wijlen de heer [erflater] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.D. Mers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 12 januari 2022
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde productie 29
- de aan de zijde van [gedaagde] overgelegde producties 30 tot en met 34
- de bij akte overlegging producties van [eiser] overgelegde producties 27 tot en met 38
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 november 2022
- de brief van de advocaat van [gedaagde] van 22 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar het vonnis in incident van 12 januari 2022.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
IV. Een deskundigenonderzoek te bevelen ter beantwoording van de vraag “Wat was op 15 september 2001 de waarde in het economisch verkeer van de tot het
huwelijksvermogen behorende (onroerende) zaken aan het [adres 1]
en aan de [adres 2] ” en ter beantwoording van voornoemde vraag
een deskundige makelaar/taxateur te benoemen alsmede te bepalen dat de griffier
een afschrift van de beschikking aan de benoemde deskundige zal toezenden met
veroordeling van gedaagde in de kosten;
V. Een deskundigenonderzoek te bevelen ter beantwoording van de vraag “Wat was
op 15 september 2001 de waarde van het tot de nalatenschap behorende
ondernemingsvermogen van erflater” en ter beantwoording van voornoemde vraag
een deskundige van Sman Business Value te benoemen alsmede te bepalen dat de
griffier een afschrift van de beschikking aan de benoemde deskundige zal
toezenden, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten;
VI. Voorwaardelijk: in het geval de kenteken houdende voertuigen niet getaxeerd zijn
met als peildatum het overlijden van erflater, een deskundigenonderzoek te bevelen
ter beantwoording van de vraag “Wat was op 15 september 2001 de waarde van de
tot de nalatenschap behorende kentekenhoudende voertuigen waaronder de
Mercedes 420 SEL uit 1980 met kenteken [kenteken] ” en ter beantwoording van
voornoemde vraag een deskundige te benoemen alsmede te bepalen dat de griffier
een afschrift van de beschikking aan de benoemde deskundige zal toezenden, met
veroordeling van [gedaagde] in de kosten;
VII. Voorwaardelijk: In het geval de incidentele vordering tot het verstrekken van
informatie en/of het tekenen van de volmacht wordt afgewezen, die vordering hier
- in de hoofdzaak - als herhaald en ingelast te beschouwen;
VIII. Om [gedaagde] te veroordelen tot het voldoen aan [eiser] van het op grond van de
verstrekte informatie berekende bedrag van het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en verminderd met het voorschot tot betaling waarvan [gedaagde] alsdan veroordeeld zal zijn, en dit aan [eiser] te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het door de Rechtbank in deze te wijzen vonnis;
IX. [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten conform de staffel
volgens het Besluit BIK althans een door de Rechtbank in goede justitie vast te
stellen bedrag;
X. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder een bedrag aan nakosten.
3.2.
Daartoe is door [eiser] aangevoerd dat op [gedaagde] de plicht rust om hem de informatie te verstrekken die hij nodig heeft om zijn erfdeel te bepalen en de vordering van [eiser] te voldoen. [gedaagde] heeft de omvang van de nalatenschap vastgesteld en baseert zich op de bedragen zoals genoemd in de aangifte erfbelasting, maar heeft geen nadere informatie verstrekt waaruit de waarde van de in de aangifte erfbelasting genoemde panden, onderneming en voertuigen blijkt. De waardes worden door [eiser] betwist bij gebrek aan wetenschap. Uit het testament van erflater volgt volgens [eiser] dat in dit geval een deskundige moet worden benoemd. Ook de twee genoemde panden zullen door deze deskundige getaxeerd moeten worden. De kosten van deze onderzoeken komen voor rekening van [gedaagde] , nu erflaatster als executeur deze kosten had moeten maken om de waarde van de nalatenschap en hoogte van de vorderingen van de kinderen te bepalen.
Ter zake de vordering sub VIII stelt [eiser] dat hij een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster en daarmee op [gedaagde] als haar enige erfgenaam. De vordering is opeisbaar geworden op het moment van overlijden van erflaatster. Bij brief van 8 juli 2021 is [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd binnen 14 dagen te betalen. Tevens is de wettelijke rente aangezegd. [gedaagde] is in verzuim.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waartoe kortheidshalve wordt verwezen naar het vonnis in het incident. Ten aanzien van de gevorderde deskundigenonderzoeken stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de bepaling in het testament waar [eiser] zich op beroept, nietig is; subsidiair stelt zij dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat ingevolge de verwijzing naar artikel 679 Rv de benoeming van een deskundige dient plaats te vinden door de kantonrechter in een verzoekschriftprocedure waarbij alle erfgenamen zijn betrokken. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] in deze schuldeiser is en de stelplicht en bewijslast van zijn vordering (en de omvang daarvan) op hem rust. Het is ook aan hem om zijn vordering ter verificatie in de dienen bij [gedaagde] en op [gedaagde] , als vereffenaar, rust volstrekt geen enkele verplichting om de (omvang van de) vordering van [eiser] uit te zoeken, met stukken te onderbouwen en aan te tonen. Er bestaat ook geen grondslag voor de vordering om de kosten van een deskundigenonderzoek voor rekening van [gedaagde] te laten komen.
Voorts stelt zij zich op het standpunt dat [eiser] geen te respecteren belang heeft bij zijn vordering om de marktwaarde per datum overlijden erflater te kennen, nu de aangifte erfbelasting deze reeds vermeldt, de aangifte door een professioneel belastingadvieskantoor is gedaan en de Belastingdienst daarmee heeft ingestemd.
De waardering van de auto’s tegen een peildatum van 20 jaar geleden is verder ook onzinnig en tevens onmogelijk, omdat ze niet meer in de nalatenschap zijn.
Ten aanzien van de vordering sub VII stelt zij dat deze bij een afwijzing daarvan in het incident evenmin in de hoofdzaak toe te wijzen is. Verder herhaalt zij het in incident ingenomen standpunt.
De vordering sub VIII kan niet worden toegewezen gedurende de vereffening, omdat [eiser] geen preferente vordering heeft, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat nu allereerst of dient te worden overgegaan tot de door [eiser] gevorderde deskundigenonderzoeken.
4.2.
[eiser] heeft zijn vorderingen ingesteld in het kader van de bepaling van de omvang van de legitimaire massa van de nalatenschap van de in 2001 overleden erflater [erflater] . Deze nalatenschap is opengevallen onder het oud recht en [eiser] is in dat kader erfgenaam. [eiser] heeft een rechtmatig belang bij het kunnen beschikken over gegevens om de hoogte van zijn erfdeel, gelijk aan de legitieme portie, te kunnen vaststellen. Op grond van artikel 3:166 BW heeft hij recht op verstrekking van deze informatie door andere erfgenamen voor zover zij daar over beschikken.
4.3.
[gedaagde] stelt dat het zuivere saldo van de nalatenschap van erflater hfl. 261.510,00 bedroeg. Op basis van dat bedrag heeft [gedaagde] , als vereffenaar van de nalatenschap van haar moeder, mw. [erflaatster] , het bedrag vastgesteld van het erfdeel – de legitieme portie – van [eiser] in de nalatenschap van [erflater] . Zij baseert dit bedrag op de aangifte erfbelasting die haar moeder heeft gedaan na het overlijden van [erflater] . Meer of andere gegevens zijn haar niet bekend en zijn door haar niet aangetroffen in de administratie van erflaatster [erflaatster] , aldus [gedaagde] . Dat [gedaagde] over meer of andere gegevens beschikt, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in het vonnis in incident is overwogen.
4.4.
[eiser] stelt dat het saldo van de nalatenschap hoger is dan het door [gedaagde] bepaalde bedrag en heeft zijn vorderingen ingesteld om dit te kunnen vaststellen. [eiser] is schuldeiser in de nalatenschap van erflaatster [erflaatster] . Indien de omvang van de nalatenschap van erflater en het bedrag waarop [eiser] uit hoofde van zijn erfdeel aanspraak kan maken volgens [eiser] hoger is dan de door [gedaagde] als vereffenaar in de nalatenschap van erflaatster vastgestelde bedragen, ligt de stelplicht en de bewijslast hieromtrent bij [eiser] . Het feit dat door [erflaatster] geen boedelbeschrijving is opgesteld, maakt niet dat reeds daarom een deskundigenonderzoek dient te worden gelast. Los van de vraag of [eiser] in dit kader recht heeft op een deskundigenonderzoek zoals dat door hem wordt gevorderd, zal aannemelijk moeten zijn dat de waarde van de nalatenschap van [erflater] zoals die in de aangifte erfbelasting staat en die door [gedaagde] wordt gehanteerd, niet juist is. [gedaagde] heeft in haar verweer aangevoerd dat zij niet over andere informatie beschikt, dat de aangifte erfbelasting door een professioneel belastingadvieskantoor is gedaan en dat de Belastingdienst daarmee heeft ingestemd. De Belastingdienst heeft bij de controle van deze aangifte de beschikking over verschillende mogelijkheden om de juistheid van de vermelde bedragen te verifiëren, zoals bijvoorbeeld inzage in het register van het Kadaster en in banktegoeden. Gelet op het feit dat – zoals door [gedaagde] is aangetoond met de verwijzing naar de elementennota – de Belastingdienst de aangifte heeft goedgekeurd, maakt aannemelijk dat de daarin vermelde bedragen correct zijn.
4.5.
Daarnaast heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord onderbouwd dat de in de aangifte opgenomen waarde van de panden aan het Theodoor Dorrenplein een reële waarde is, gelet op de koopsom van die panden in 2020 en de algemene prijsontwikkeling die de panden blijkens onderzoek van het NVM in de tussenliggende tijd hebben doorgemaakt en die overeenkomt met de waardestijging van deze panden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er gelet daarop geen aanleiding om de door [gedaagde] gehanteerde waarde van de panden in twijfel te trekken. [eiser] heeft van zijn zijde en ter ontzenuwing van hetgeen [gedaagde] te verwere heeft aangevoerd niet onderbouwd dat de waarde hoger zou moeten zijn. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor een nader onderzoek naar de waarde, zodat reeds om die reden geen aanleiding bestaat voor het bevelen van een deskundigenonderzoek, zeker niet op kosten van [gedaagde] . De vordering wordt derhalve afgewezen.
4.6.
Ten aanzien van het ondernemingsvermogen is door [eiser] als productie 27 de overeenkomst overgelegd die door [erflaatster] als executeur van de nalatenschap van erflater met [naam] op 20 december 2001 is gesloten met betrekking tot de verkoop aan [naam] van het aandeel van erflater in de onderneming. Deze overeenkomst is hem inmiddels, korte tijd voor de mondelinge behandeling, verstrekt door het notariskantoor waar de akte destijds is gepasseerd. Op basis daarvan stelt hij dat het vermogen van de onderneming veel hoger was dan in de aangifte erfbelasting is opgenomen, omdat naast het in die overeenkomst opgenomen bedrag van het kapitaal van erflater, dat gelijk is aan het in de aangifte genoemde bedrag voor de waarde van de onderneming, ook een bedrag is opgenomen voor het aandeel in de meerwaarde van het bedrijfspand en een goodwill-aandeel, en deze bedragen niet terugkomen in de aangifte.
Van de zijde van [gedaagde] is bij de mondelinge behandeling verklaard dat deze overeenkomst niet bij de stukken van [erflaatster] is aangetroffen en de inhoud haar onbekend was. Wat er met de meerwaarde pand wordt bedoeld kan zij niet duiden, want die zit normaal gesproken al in het ondernemingsvermogen. De goodwill kan zij ook niet duiden. Zij stelt zich op het standpunt dat het de bij de overeenkomst betrokken partijen vrij stond af te rekenen zoals zij dat goed achtten. Dat wil niet zeggen dat dit het ondernemingsvermogen was, aldus [gedaagde] .
4.7.
Daar deze overeenkomst is gesloten voor de datum van de aangifte, acht de rechtbank aannemelijk dat de Belastingdienst daarmee bekend was. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er gelet daarop geen aanleiding om de door [gedaagde] gehanteerde waarde van de onderneming in twijfel te trekken. [eiser] heeft van zijn zijde en ter ontzenuwing van het dienaangaande door [gedaagde] gevoerde verweer niet onderbouwd dat de waarde hoger zou moeten zijn. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor een nader onderzoek naar de waarde en is er reeds om die reden geen aanleiding voor het bevelen van een deskundigenonderzoek. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
Tot hetzelfde oordeel komt de rechtbank ten aanzien van het gevorderde onderzoek naar de waarde van de voertuigen. Ook hier heeft [eiser] niet onderbouwd dat de in de aangifte vermelde waarde niet juist kan zijn. De door hem daartoe overgelegde advertenties van internet kunnen daartoe niet dienen, alleen al omdat het daarbij om de huidige waardes gaat. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Daar in het vonnis in incident de vordering tot het verstrekken van
informatie en/of het tekenen van de volmacht is afgewezen, kunnen deze vorderingen hier – in de hoofdzaak – niet alsnog worden toegewezen. De vorderingen worden daarom afgewezen.
4.10.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot het voldoen aan [eiser] van het op grond van de verstrekte informatie berekende bedrag van het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van erflater, wordt eveneens afgewezen. Nadat in het kader van de vereffening van de nalatenschap van erflaatster het bedrag van de vordering van [eiser] is vastgesteld, zal in dat kader dienen te worden bepaald welk bedrag kan worden uitbetaald en zal na afronding van alle vereisten waar in het kader van een vereffening aan dient te worden voldaan, tot uitkering kunnen worden overgegaan.
4.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- kosten getuigen
0,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.440,00
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
8 maart 2023.
EvdS