ECLI:NL:RBLIM:2023:2118

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/03/300247 / HA ZA 21-641
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door vereffenaar van nalatenschap wegens onrechtmatige onttrekking van gelden door erfgenaam

In deze zaak vordert de vereffenaar van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] schadevergoeding van [gedaagde], haar zoon, wegens onrechtmatige onttrekking van gelden aan de nalatenschap. Mevrouw [erflaatster] overleed op [overlijdensdatum] 2018 en had in haar testament [gedaagde] en zijn zus benoemd als erfgenamen. De vereffenaar stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel een bedrag van € 84.311,67 heeft onttrokken aan de rekeningen van zijn moeder. Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende onttrekkingen en overboekingen die [gedaagde] heeft gedaan, waarvan hij erkent dat een deel, € 9.658,66, aan de nalatenschap verschuldigd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereffenaar de bewijslast draagt om aan te tonen dat de onttrekkingen onrechtmatig zijn. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende heeft aangetoond dat de onttrekkingen rechtmatig waren, en dat hij een bedrag van € 54.658,00 aan de vereffenaar moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/300247 / HA ZA 21-641
Vonnis van 8 maart 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van
[erflaatster]
,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. I.P.M. Schreven
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. R.M.J.K.M. Teeuwen.
Partijen zullen hierna “de vereffenaar” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 26,
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 december 2022;
  • de akte uitlating voortzetting procedure van mr. Schreven,
  • de akte uitlating voortzetting procedure van mr. Teeuwen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2018 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna ook: “moeder”). Bij uiterste wilsbeschikking van 2 juli 2009 heeft moeder over haar nalatenschap beschikt. Daarin heeft zij [gedaagde] en haar dochter, [naam dochter 1] , beiden voor gelijke delen, tot haar erfgenamen benoemd. Een andere dochter, [naam dochter 2] , alsmede een andere zoon, [naam zoon] , alsmede hun afstammelingen, zijn door moeder uitdrukkelijk van erfopvolging uitgesloten. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.2.
Op de voet van artikel 4:203 lid 1 sub a BW heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht om een vereffenaar te benoemen ten aanzien van de nalatenschap van moeder. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen en bij beschikking van 28 januari 2021 de vereffenaar benoemd tot vereffenaar.
2.3.
[gedaagde] en moeder hebben samen in een gehuurde woning geleefd, totdat moeder in 2015 naar een verzorgingstehuis is verhuisd, waarna [gedaagde] in de huurwoning is blijven wonen. [gedaagde] heeft de bankzaken van moeder geregeld. Hij beschikte daartoe over de bankpas van moeder. Moeder had een betaalrekening met nummer [rekeningnummer 1] (hierna: “de betaalrekening”) en een spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] (hierna: “de spaarrekening”).
2.4.
Over de gevoerde financiën heeft [gedaagde] rekening en verantwoording afgelegd door middel van een schrijven dat door de vereffenaar als productie 9 in het geding is gebracht.
2.5.
[gedaagde] heeft een overzicht van afschrijvingen verstrekt die ten laste van de rekening van moeder zijn gedaan, maar die, naar [gedaagde] heeft erkend, voor zijn rekening dienen te komen. Het betreft een bedrag van in totaal € 9.658,66.

3.Het geschil

3.1.
De vereffenaar stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel gelden van de rekeningen van moeder heeft onttrokken en dat [gedaagde] weigert die beweerdelijk onttrokken gelden aan de nalatenschap te voldoen. De vereffenaar grondvest zijn vordering op onrechtmatige daad.
3.2.
Uit de bankafschriften van de betaalrekening over de periode 1 juli 2013 tot en met [overlijdensdatum] 2018, en de bankafschriften van de spaarrekening over de periode 1 januari 2013 tot en met 9 oktober 2018 blijkt volgens de vereffenaar het volgende:
3.2.1.
Volgens de afschriften van de betaalrekening is een groot aantal keren contant geld opgenomen bij een geldautomaat en is een aantal keren betaald bij een betaalautomaat. Het gaat daarbij volgens de vereffenaar om een totaalbedrag van € 12.449,14.
3.2.2.
Uit de bankafschriften van de spaarrekening blijkt volgens de vereffenaar daarnaast dat diverse bedragen zijn overgeboekt van de rekening van moeder naar de rekening van [gedaagde] . Het betreft volgens de vereffenaar een totaalbedrag van € 63.000,00.
3.2.3.
[gedaagde] heeft een overzicht verstrekt van afschrijvingen die zijn gedaan van de rekening van moeder, welke afschrijvingen, zoals [gedaagde] ook erkent, voor zijn rekening dienen te komen. Het betreft een totaalbedrag van € 9.658,66. [gedaagde] erkent daarmee volgens de vereffenaar voormeld bedrag aan de nalatenschap verschuldigd te zijn.
3.3.
De vereffenaar betwist de stelling van [gedaagde] , inhoudende dat de overgeboekte bedragen van de spaarrekening van moeder naar [gedaagde] door [gedaagde] zijn besteed aan moeder, en dat een tweetal overboekingen, éénmaal van een bedrag van € 10.000,00 en éénmaal een bedrag van € 20.000,00, van de spaarrekening van moeder naar de rekening van [gedaagde] zijn gedaan om die bedragen vervolgens door [gedaagde] in contanten te kunnen laten opnemen met het doel deze daarna te kunnen overhandigen aan moeder.
3.4.
Dat de door moeder aan [gedaagde] overgeboekte gelden zijn besteed ten behoeve van moeder is volgens de vereffenaar door [gedaagde] slechts ten aanzien van een aantal overboekingen met stukken onderbouwd. Die onderliggende stukken bewijzen volgens de vereffenaar in het geheel niet dat
allebedragen die zijn overgeboekt van de spaarrekening van moeder naar de rekening van [gedaagde] ten goede zijn gekomen aan moeder. Enkel ten aanzien van de verantwoording van de afschrijving van een bedrag van € 475,98, ten behoeve van Him Retail B.V., en een bedrag van € 1.116,27, ten behoeve van Enero B.V., gaat de vereffenaar er vanuit dat de uitgaven ten goede zijn gekomen aan de door moeder en [gedaagde] bewoonde woning. Omdat moeder en [gedaagde] beiden gebruik hebben gemaakt van die woning, moet de helft van die kosten, € 796,13, door [gedaagde] worden gedragen en aan de nalatenschap worden vergoed.
3.5.
Ten aanzien van de overboekingen, tot een totaal van € 30.000,00, van de spaarrekening van moeder naar de rekening van [gedaagde] stelt de vereffenaar zich op het standpunt dat [gedaagde] weliswaar aanvoert dat hij voor dat totaal bij zijn bank contanten heeft besteld om deze vervolgens te kunnen overhandigen aan zijn moeder, maar dat het feit dat [gedaagde] die contanten heeft besteld, nog niet betekent dat [gedaagde] die contanten vervolgens ook aan zijn moeder heeft overhandigd.
3.6.
De vereffenaar stelt zich resumerend op het standpunt dat [gedaagde] een totaalbedrag van € 84.311,67 (€ 9.658,66 + € 12.449,14 + € 63.000,00 -/- 237,99 -/- 558,14) onrechtmatig heeft onttrokken aan het vermogen van moeder.
3.7.
Ondanks sommatie, bij schrijven van 23 augustus 2021, om voormeld bedrag binnen veertien dagen aan de vereffenaar te voldoen, heeft [gedaagde] dat bedrag niet voldaan.
3.8.
Op grond van het vorenstaande vordert de vereffenaar dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de schade aan de nalatenschap ten bedrage van € 84.311,67, vermeerderd met de (wettelijke) handelsrente, telkens vanaf de dag dat de onrechtmatige onttrekking is verricht, tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris van de raadsman van de vereffenaar, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis.
3.9.
De verschillende onderdelen van de vordering van de vereffenaar worden door
[gedaagde] weersproken:
3.9.1.
[gedaagde] erkent dat op 27 oktober 2014 een bedrag van € 10.000,00 van de spaarrekening van moeder is overgeboekt naar zijn bankrekening. Hij stelt dat hij het overgeboekte bedrag contant heeft opgenomen en de contanten vervolgens heeft afgedragen aan zijn moeder. Op 16 februari 2015 heeft hij een bedrag van € 20.000,00 overgeboekt van de spaarrekening van moeder naar zijn eigen rekening. Ook toen heeft [gedaagde] dat bedrag opgenomen in contanten en heeft hij die vervolgens afgedragen aan zijn moeder. [gedaagde] vermoedt dat moeder de beweerdelijk aan haar overgedragen contanten vervolgens aan zijn jongste zus ( [naam zus] ) heeft geschonken, om deze financieel te ondersteunen.
3.9.2.
[gedaagde] stelt ten aanzien van de overige overboekingen en opnames dat daarmee door hem, dan wel door zijn moeder, uitgaven zijn gedaan ten behoeve van het levensonderhoud van moeder; [gedaagde] stelt dat hij regelmatig voor zijn moeder geld pinde, waarmee zijn moeder dan vervolgens de kosten van haar levensonderhoud contant betaalde. Jaarlijks werd op deze manier € 3.500,00 à € 4.800,00 gepind. Daarnaast dienden de opgenomen contanten om daarmee wekelijkse bezoeken aan de kapper, de kosten van een manicure en de kosten van verzorging van de was te betalen. Voor het laten verzorgen van de was betaalde moeder € 54,00 per maand, hetgeen over de periode van 2013 tot 2018 al neerkomt op een totaal van € 3.240,00. Volgens de rekening en verantwoording die als productie 9 door de vereffenaar in het geding is gebracht zijn volgens [gedaagde] ten behoeve van moeder in de periode van 2013 tot en met 2018 voor een totaalbedrag van € 27.471,50 aan kosten gemaakt.
3.9.3.
Daarnaast zijn volgens [gedaagde] nog kosten ten behoeve van moeder gemaakt bestaande in de aanschaf, het verstellen en labelen van kleding, de aanschaf van aangepaste schoenen, de aanschaf van verzorgingsartikelen en de kosten voor bezoek in het verzorgingstehuis. [gedaagde] maakte deze kosten en deze werden aan hem vergoed door overboekingen van de rekening van moeder naar zijn rekening. [gedaagde] stelt dat het realistisch is om de gemaakte kosten te stellen op € 500,00 per maand en derhalve over de periode van 2013 tot 2018 op een totaal van € 30.000,00.
3.9.4.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat hij vóór het overlijden van moeder een bedrag van
€ 3.020,75 heeft opgenomen om daarmee de kosten (€ 255,00 van het afhuren van parochie, de kosten van een koffietafel (€ 857,85) en de kosten van de grafhuur (€ 1.007,65) te voldoen.
3.9.5.
[gedaagde] erkent dat hij het bedrag van € 9.658,66 aan de nalatenschap verschuldigd is.
3.10.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader ingaan.

4.De beoordeling

Afschrijvingen van de rekening van moeder tot een bedrag van € 9.658,66

4.1.
[gedaagde] erkent dat hij een bedrag van € 9.658,66 verschuldigd is aan de nalatenschap van moeder. Dit deel van de vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Bewijslastverdeling
4.2.
Inleidend overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de vereffenaar aanvoert, is het aan de vereffenaar om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, om te bewijzen dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] van gelden aan het vermogen van moeder en tot welke omvang. [gedaagde] doet, anders dan de vereffenaar stelt, geen beroep op een rechtvaardigingsgrond ten aanzien van die beweerde onttrekkingen, hetgeen zou inhouden dat op grond van het bepaalde in artikel 6:162 lid 2 BW op [gedaagde] de stel
plicht en bewijslast rust van het bestaan van die rechtvaardigingsgrond. Dat zou immers veronderstellen dat [gedaagde] erkent dat de onttrekkingen in beginsel onrechtmatig zijn. Dat is echter niet de stelling die [gedaagde] inneemt. [gedaagde] betwist juist dat de onttrekkingen op zichzelf onrechtmatig zijn, omdat deze door moeder werden gewenst, zodat zij daarmee zelf, of dat [gedaagde] daarmee voor haar, betalingen zou kunnen verrichten. Op grond van de hoofdregel van het bewijsrecht van artikel 150 Rv is het dus aan de vereffenaar om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] en wat de omvang daarvan is.
De kosten van de boodschappen
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] erkend dat, zoals ook al door de kantonrechter in haar beschikking van 4 maart 2020 (productie 1 van [gedaagde] ) onder rechtsoverweging 4.5. werd geoordeeld, tussen moeder en [gedaagde] de afspraak bestond dat [gedaagde] de kosten van de boodschappen voor zijn rekening zou nemen, terwijl moeder dan op haar beurt de huurkosten van de woning zou dragen. Dat betekent dat [gedaagde] aan de nalatenschap verschuldigd is bedragen die hij heeft onttrokken aan het vermogen van moeder om daarmee boodschappen te betalen.
4.4.
De vraag is op welk bedrag die onttrekkingen moeten worden becijferd. Omdat niet voldoende duidelijk is om welke bedragen het precies gaat en dat achteraf ook niet meer (eenvoudig) te reconstrueren is, zal de rechtbank die onttrekkingen naar redelijkheid moeten schatten. De rechtbank begroot de kosten van de boodschappen (voor twee personen) op een bedrag van € 250,00 per maand. Gerekend over een periode van vijf jaar komt dat neer op een totaal van € 15.000,00. De vereffenaar heeft derhalve op [gedaagde] een vordering ter hoogte van dat bedrag.
De door moeder aan [gedaagde] overgeboekte bedragen van € 10.000,00 en € 20.000,00
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] , mede in licht van de op het eerste gezicht niet erg plausibele geschetste gang van zaken, onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij de bedoelde bedragen, die, naar hij erkent, aan hem zijn overgeboekt en die hij in contanten heeft opgenomen, vervolgens ook heeft overgedragen aan moeder. Met de vereffenaar is de rechtbank het eens dat weliswaar uit de processtukken (vgl. productie 19 bij dagvaarding) blijkt dat [gedaagde] contanten heeft besteld, maar dat daaruit niet, zonder nadere toelichting die ontbreekt, volgt dat hij die bedragen ook aan moeder heeft overhandigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] daarover nauwelijks nader kunnen verklaren. Desgevraagd heeft hij geantwoord dat hij niet weet waar moeder het geld gelaten heeft, dat hij niet weet wat moeder met het geld heeft gedaan en dat hij, nadat hij daarnaar vroeg, ook geen verdere antwoorden meer kreeg van moeder. Ook heeft hij niet kunnen toelichten waar hij zijn vermoeden dat moeder het bedrag aan zijn jongste zus zou hebben geschonken, op baseert noch heeft hij aangevoerd dat hij zijn jongste zus daarover heeft bevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank is de betwisting door [gedaagde] van de door de vereffenaar gestelde onrechtmatige onttrekking derhalve onvoldoende gemotiveerd. Daaruit volgt dat ook dit deel van de vordering tot een bedrag van € 30.000,00 voor toewijzing gereed ligt.
De overige overgeboekte bedragen
4.6.
Ten aanzien van de overige overgeboekte bedragen overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] heeft onder randnummer 24 (met verwijzing naar productie 9 van de dagvaarding) van zijn conclusie van antwoord onderbouwd hoe een bedrag van in totaal € 27.471,50 is besteed. Dat totaalbedrag is volgens [gedaagde] door moeder besteed aan jaarlijkse schenkingen aan diverse familieleden in verband met verjaardagen, Kerstmis, het geven van etentjes in verband met de verjaardag van moeder, de wekelijkse kosten van de kapper, zondagse uitstapjes met [gedaagde] en wekelijkse behandelingen door een manicure. Daarnaast heeft [gedaagde] onder randnummer 27 en 28 van zijn conclusie van antwoord onderbouwd hoe een bedrag van € 30.000,00 is besteed. Dat totaalbedrag is volgens [gedaagde] door moeder besteed aan kosten voor kleding, aangepaste schoenen, het verstellen en labelen van kleding, het aanschaffen van verzorgingsartikelen, de kosten voor bezoek in het verzorgingshuis en de kosten van boodschappen.
4.7.
De vereffenaar heeft het bestaan van die uitgaven, die de rechtbank naar aard en omvang redelijk voorkomen, niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank betrekt in dat oordeel ook het feit dat op de door de vereffenaar overgelegde bankafschriften van de betaalrekening (vgl. productie 5 bij dagvaarding), die een periode van ruim vijf jaar en 134 pagina’s beslaan, de volgens [gedaagde] opgevoerde bestemmingen van die gelden, zoals de kosten van etentjes, uitstapjes, kappers- en manicurebezoeken en kleding, niet voor (lijken te) komen, terwijl die toch betaald zullen moeten zijn. Derhalve acht de rechtbank het aannemelijk dat moeder de bedoelde diverse uitgaven heeft gedaan en ook, met uitzondering van de kosten van de boodschappen, waarover de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld, tot de genoemde bedragen. Derhalve is aannemelijk dat [gedaagde] het overige door de vereffenaar gevorderde niet onrechtmatig aan de nalatenschap heeft onttrokken, maar dat [gedaagde] de bedragen van de rekening van moeder heeft overgeboekt, dan wel ten behoeve van moeder van haar rekening heeft opgenomen om daarmee de bedoelde betalingen te verrichten. Dit deel van de vordering van de vereffenaar moet derhalve worden afgewezen.
Conclusie
4.8.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat voor toewijzing gereed liggen de volgende vorderingen: € 9.658,66 + € 10.000,00 + € 20.000,00 + € 15.000,00 = € 54.658,00.
De proceskosten
4.9.
Nu beide partijen op punten over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de vereffenaar te betalen een bedrag van € 54.658,00, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de dag dat de onrechtmatige onttrekking is verricht, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MT