ECLI:NL:RBLIM:2023:2115

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/03/287386 / HA ZA 21-31
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de opzegging van een distributieovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de mededinging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 maart 2023 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen General Mobility Services & Import B.V. (GMS) en Ligier Group S.A. over de opzegging van een distributieovereenkomst. GMS en haar zustervennootschap Minicar vorderen dat de rechtbank de opzegging van de distributieovereenkomst door Ligier, die op 2 september 2019 is gedaan, nietig verklaart. De rechtbank heeft vastgesteld dat Ligier de overeenkomst op correcte wijze heeft opgezegd, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van twee jaar. Ligier heeft de opzegging schriftelijk gedaan en de reden voor de opzegging, namelijk de reorganisatie van de distributievoorwaarden in Nederland, duidelijk gecommuniceerd.

De rechtbank heeft ook de argumenten van GMS en Minicar over mededingingsrechtelijke aspecten van de opzegging beoordeeld. GMS en Minicar stelden dat de opzegging voortkwam uit onderling afgestemde gedragingen tussen Ligier en andere gedaagden, die de mededinging op de Nederlandse markt zouden beperken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling en dat Ligier vrij was om haar distributiebeleid te wijzigen. De rechtbank heeft de vorderingen van GMS en Minicar afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en naleving van contractuele verplichtingen bij de beëindiging van distributieovereenkomsten, evenals de noodzaak voor partijen om hun claims goed te onderbouwen met feiten en bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287386 / HA ZA 21-31
Vonnis in de hoofdzaak van 1 maart 2023
in de zaak van

1.GENERAL MOBILITY SERVICES & IMPORT B.V.,

statutair gevestigd te Veenendaal,
2.
MINICAR CENTRUM B.V.,
statutair gevestigd te Ede,
eisers in de hoofdzaak,
advocaten: mrs. M.Ch. Kaaks en J.M.M. van de Hel te Amsterdam,
tegen

1.LIGIER GROUP S.A.,

gevestigd te (03200) Abrest, Frankrijk,
gedaagde sub 1,
advocaten: mrs. W.B.J. van Overbeek en J. Verboon te Amsterdam,
en
2.
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden sub 2 en 3,
advocaat: mr. C.O. Wenckebach te Haarlem.
Partijen zullen hierna (mede) in enkelvoud “GMS”, “Minicar”, “Ligier”, “ [gedaagde sub 2] ” en “ [gedaagde sub 3] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het eindvonnis in het incident, tevens tussenvonnis in de hoofdzaak, van 23 juni 2021,
  • de akte houdende aanvulling grondslag en vermeerdering van eis van GMS en Minicar van 22 september 2021 met de producties 23 tot en met 41,
  • de antwoordakte van Ligier van 17 november 2021 met de producties 10 tot en met 16,
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] van 17 november 2021,
  • de akte overlegging aanvullende producties van GMS en Minicar ten behoeve van de mondelinge behandeling op 27 januari 2022 met de producties 42 tot en met 48 (waarna GMS en Minicar op 18 januari 2022 de laatste drie pagina’s van productie 48A alsnog in het geding hebben gebracht),
  • de akte in het geding brengen nadere producties van Ligier ten behoeve van de mondelinge behandeling op 27 januari 2022 met de producties 17 tot en met 19,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 27 januari 2022, waarbij door alle partijen spreekaantekeningen zijn voorgedragen, en de reacties van enerzijds GMS en Minicar en anderzijds Ligier op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Ligier is een Franse fabrikant van kleine personenauto’s met een maximumsnelheid van 45 kilometer per uur, waarvoor de bestuurder geen autorijbewijs nodig heeft, maar een bromfietsrijbewijs voldoende is (hierna ook wel: “brommobielen”). In 2008 nam Ligier haar concurrent Microcar S.A. over (hierna: “Microcar S.A.”). Sedertdien produceert en brengt Ligier brommobielen op de markt onder de namen Ligier en Microcar.
2.2.
GMS is in het verleden aangesteld als officiële Nederlandse importeur van brommobielen van het merk Microcar sinds 1998 en van het merk Ligier sedert 2014. GMS houdt zich bezig met de sales & marketing, after-sales en technische ondersteuning van de Microcar en Ligier dealers.
2.3.
Minicar (hierna ook wel: “Microparts”) is een zustervennootschap van GMS. Minicar houdt zich bezig met de distributie van (reserve)onderdelen van de brommobielen onder de merken Microcar en Ligier.
2.4.
GMS en Microcar S.A. hebben op 17 februari 2004 een distributieovereenkomst gesloten (productie 7 bij akte houdende overlegging producties 1 tot en met 22), waarin onder meer het volgende is bepaald:

ARTICLE X – TERM OF CONTRACT AND TERMINATION AS OF RIGHT
1.This Contract is entered into for an indefinite period. Each party may terminate this Contract at any time upon a two year notice.
When the decision of termination of this Contract with a two year notice is taken on by MICROCAR, MICROCAR will also notify in writing, simultaneously with the two year notice, the grounds of its decision of termination.
2.5.
Met Microparts had Microcar S.A. geen schriftelijke distributieovereenkomst. De afspraak dat Microparts (reserve)onderdelen zou verkopen en distribueren is mondeling gemaakt.
2.6.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn in het verleden door Ligier aangesteld als de officiële importeurs voor Nederland respectievelijk België van brommobielen van het merk Ligier. Sinds 2014 is [gedaagde sub 2] ook de importeur en distributeur van Microcar voertuigen in Nederland.
2.7.
Vanaf 2014 heeft Ligier, in overleg met GMS en [gedaagde sub 2] , haar distributierelatie zodanig vormgegeven dat zowel GMS als [gedaagde sub 2] beide merken (Ligier en Microcar) zouden importeren en ook hun dealernetwerken zouden beide merken vertegenwoordigen. Daarmee ontstonden er feitelijk twee distributienetwerken naast elkaar.
2.8.
Ligier heeft bij brief aan GMS van 2 september 2019 (productie 17 bij akte houdende overlegging producties 1 tot en met 22) het einde van de distributieovereenkomst tegen 2 september 2021 aangezegd. In die brief staat, voor zover van belang, het volgende:
“We hereby inform you that we intend to terminate this contract and our commercial relations for all products with two years’ notice.
This termination and the termination of our relationship is based on our decision to reorganize the conditions of the distribution of our products in The Netherlands.
We inform you that we are terminating our business relationship with your group company MICROPARTS for the same reason.”
2.9.
Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft GMS Ligier om opheldering over de inhoud van de brief van 2 september 2019 gevraagd. GMS heeft bij e-mail van 7 november 2019 gerefereerd aan de brief van Ligier van 2 september 2019, alsmede aan haar eigen e-mail van 18 oktober 2019, en GMS wederom om opheldering over de opzegging gevraagd (productie 18 bij akte houdende overlegging producties 1 tot en met 22).
2.10.
GMS heeft, bij brief van haar advocaat van 21 november 2019, [gedaagde sub 2] gesommeerd het benaderen van dealers van GMS in Nederland te staken (productie 20 bij akte houdende overlegging producties 1 tot en met 22).
2.11.
[gedaagde sub 2] heeft, mede namens [gedaagde sub 3] , bij brief van haar advocaat van 25 november 2019 - kort gezegd - aansprakelijkheid verworpen (productie 21 bij akte overlegging productie 1 tot en met 22).
2.12.
Ligier is tot september 2021 brommobielen blijven leveren aan GMS.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
GMS en Minicar vorderen dat de rechtbank, na vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.voor recht verklaart dat de schriftelijke opzegging door Ligier van de distributie-overeenkomsten met eisers van 2 september 2019 nietig is, althans dat de opzegging zijdens Ligier niet tot beëindiging van de distributieovereenkomsten met eisers heeft geleid;
II.Ligier gebiedt om de bestaande distributierelatie ook na 4 september 2021 gestand te doen en aan eisers te blijven leveren, conform voorwaarden die gelijk zijn aan de voorwaarden die Ligier in 2021 hanteert voor [gedaagde sub 2] en eventuele andere distributeurs in Nederland, althans te gebieden aan eisers te blijven leveren conform de voorwaarden van de distributieovereenkomsten die Ligier aan eisers schriftelijk van 2 september 2019 heeft opgezegd;
III.voor recht verklaart dat de gedragingen van Ligier ten opzichte van eisers verticale prijsbinding, een marktverdeling en/of een beperking van de parallelimport betreffen en daarom in strijd zijn met artikel 6 Mededingingswet (hierna: “Mw”) en/of artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: “VWEU”);
IV.voor recht verklaart dat Ligier en [gedaagde sub 2] jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld door in strijd met artikel 6 Mw /101 VWEU en/of artikel 24 Mw / 102 VWEU de mededinging in Nederland te (willen) beperken ten detrimente van eisers, althans dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door eisers (althans GMS) onder druk te zetten om nadelige transacties aan te gaan teneinde haar distributeurschap voort te kunnen zetten, en door eisers zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging voor bestond achter te stellen bij de concurrerende distributeur [gedaagde sub 2] ;
V.Ligier veroordeelt tot verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij verzuimt de bevelen hierboven genoemd sub II geheel of gedeeltelijk na te komen, althans een in goede justitie vast te stellen dwangsom;
VI.Ligier, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] alle hoofdelijk te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VII.Ligier, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 4.000,- en de nog vast te stellen kosten van het voorlopige getuigenverhoor; en
VIII.Ligier, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
GMS en Minicar stellen ter onderbouwing van het gevorderde - samengevat - dat de opzegging van de distributieovereenkomsten door Ligier van 2 september 2019 nietig is, omdat zij voortkomt uit onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Ligier en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt wordt verhinderd of beperkt. GMS en Minicar stellen voorts dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de distributieovereenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat voor de opzegging door Ligier een onvoldoende zwaarwegende grond bestond of gepaard had moeten gaan met de betaling van schadevergoeding. GMS en Minicar hebben de eerder ingenomen stelling dat Ligier misbruik van haar machtspositie zou hebben gemaakt (§ 8.3 en 10 van de dagvaarding) op de mondelinge behandeling ingetrokken (p. 2, vijfde alinea, proces-verbaal). Wel hebben GMS en Minicar - bij akte houdende aanvulling grondslag / vermeerdering van eis – gesteld dat Ligier en [gedaagde sub 2] voorafgaand aan de opzegging van 2 september 2019 de mededinging op de Nederlandse markt hebben beperkt door het verdelen van die markt, het beperken van de interstatelijke handel en verticale prijsbinding en dat GMS en Minicar ook daardoor schade hebben geleden.
3.3.
GMS en Minicar stellen ter onderbouwing van het gevorderde jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] – samengevat – dat zij onrechtmatig jegens GMS en Minicar hebben gehandeld door mee te werken aan de onrechtmatige beperking van de mededinging door Ligier. [gedaagde sub 2] is, als de enige op de Nederlandse markt overgebleven importeur en distributeur, verrijkt met het marktaandeel van GMS en Minicar ten koste van GMS. Ook onrechtmatig is het na de opzegging van de distributieovereenkomsten dealers van GMS benaderen en vragen om over te stappen naar het netwerk van [gedaagde sub 2] , aldus GMS en Minicar.
3.4.
GMS en Minicar stellen dat zij door de handelwijzen van Ligier, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] schade hebben geleden, welke onder andere bestaat uit het verlies van het marktaandeel van GMS. De schade kan naar de stelling van eisers eerst na september 2021 worden vastgesteld en vloeit mede voort uit artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking). De schadevergoeding dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
3.5.
Ligier, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer en betwisten de vorderingen van GMS en Minicar op diverse gronden.
3.6.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

Vooraf

4.1.
Partijen hebben opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 januari 2022. De (voorgestelde) aanvullingen en correcties acht de rechtbank voor het overgrote deel niet relevant voor de beoordeling van het geschil. De rechtbank laat de inhoud van de desbetreffende berichten daarom in zoverre buiten beschouwing, met uitzondering van de aanvulling die onder rechtsoverweging 4.11.5 wordt genoemd.
De vorderingen jegens [gedaagde sub 3]
4.2.
GMS en Minicar hebben de stelling dat ook [gedaagde sub 3] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 3] (randnummers 3 en 28 bij conclusie van antwoord), onvoldoende onderbouwd. Niet [gedaagde sub 3] , maar enkel [gedaagde sub 2] was op de Nederlandse markt als (tweede) distributeur van Ligier en Microcar voertuigen actief en concurrent van GMS en Minicar. Hoe [gedaagde sub 3] onder die omstandigheden onrechtmatig jegens GMS en Minicar kan hebben gehandeld, valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien. De vorderingen jegens [gedaagde sub 3] zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
Distributieovereenkomst
4.3.
Een distributieovereenkomst is een commerciële duurovereenkomst tussen twee professionele partijen waarbij de ene partij, de leverancier, zich verplicht bepaalde producten of diensten te leveren aan haar wederpartij, de distributeur, en de distributeur zich ertoe verbindt zorg te dragen voor afzet en verspreiding, door de producten van de leverancier te kopen en voor eigen rekening en risico en op eigen naam door te verkopen aan derden.
4.4.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis hierna zoveel mogelijk het woord “distributieovereenkomst” in enkelvoud hanteren, ook al doelt zij daarmee op zowel de met GMS als met Minicar (Microparts) gesloten distributieovereenkomsten.
Distributieovereenkomst Ligier - GMS en de opzegging ervan
4.5.
Microcar S.A. (als leverancier) en GMS (als distributeur) hebben op 17 februari 2004 een distributieovereenkomst gesloten, waarvan Ligier erkent dat zij beschouwd moet worden als opvolgster onder algemene titel van Microcar S.A. In de distributieovereenkomst is de opzeggingsregeling bepaald in artikel X, lid 1, eerste alinea. De distributieovereenkomst vervangt - kort gezegd - alle eerdere overeenkomsten tussen de contractspartijen, met uitzondering van hun algemene verkoopvoorwaarden (artikel XIII distributieovereenkomst). De stelling van GMS en Minicar dat GMS en Ligier in 2014 een nieuwe mondelinge distributieovereenkomst hebben gesloten (randnummer 12.2 dagvaarding) en dat daarin geen nieuwe opzeggingsregeling is opgenomen, is door Ligier gemotiveerd betwist (randnummer 3.1.5 conclusie van antwoord). Volgens Ligier is in 2014 wel een aanzet gedaan om tot een nieuwe distributieovereenkomst te komen, maar is bij gebreke van een voldoende prioriteit bij alle contractspartijen, uiteindelijk geen nieuwe (vervangende) overeenkomst tot stand gekomen. GMS en Minicar hebben onvoldoende nader op die feitelijke onderbouwing, zoals gegeven door Ligier bij conclusie van antwoord, gereageerd. De stelling van GMS en Minicar dat er (vanaf 2014) geen opzeggingsregeling meer tussen partijen gold, strandt dan ook op de stelplicht. Niet is gebleken dat Ligier van de contractuele opzeggingsregeling zou hebben afgezien.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene gold de opzeggingsregeling uit de overeenkomst van 17 februari 2004 tussen de contractspartijen ook op het moment dat Ligier die overeenkomst op 2 september 2019 tegen 2 september 2021 opgezegd heeft. De rechtbank overweegt dat in dit artikel X, lid 1, eerste alinea van de distributieovereenkomst is bepaald dat elke contractspartij de distributieovereenkomst op elk moment kan beëindigen, met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaar. Daarbij geldt dat Ligier de opzegging schriftelijk moet doen, met vermelding van de gronden van die opzegging.
4.7.
Ligier heeft aan die opzeggingsregeling voldaan door bij brief aan GMS van 2 september 2019, met inachtneming van de tussen de contractspartijen geldende opzegtermijn, de distributieovereenkomst tegen 2 september 2021 op te zeggen. Tevens heeft Ligier, met inachtneming van artikel X, lid 1, tweede alinea van de distributieovereenkomst, de reden voor die opzegging (in de Franse taal) in die brief vermeld. De reden is - vertaald in de Nederlandse taal - het besluit van Ligier om de distributievoorwaarden van haar producten in Nederland te reorganiseren. De inhoud en strekking van die brief is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk.
4.8.
De rechtbank verwerpt, bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing, de stelling van GMS en Minicar (randnummer 1.7 van de dagvaarding) dat de gedaagde partijen onderling afspraken zouden hebben gemaakt dan wel hun gedragingen op elkaar zouden hebben afgestemd en dat die afspraken en gedragingen hebben geleid tot de opzegging van de distributieovereenkomst. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij niet bij de opzegging van de distributieovereenkomst door Ligier betrokken zijn geweest en dat zij ook niet op de hoogte waren van de besprekingen tussen Ligier en GMS over een eventuele uitkoop van [gedaagde sub 2] . Eerst nadat de opzegging door Ligier heeft plaatsgevonden, zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] daarvan, via hun advocaat, op de hoogte gesteld (randnummers 7 en 14 van de conclusie van antwoord [gedaagde sub 2] ). Dat er sprake was van, kort gezegd, een mate van samenspannen tussen de gedaagde partijen en dat daarin de reden was gelegen voor de opzegging van de distributieovereenkomst met GMS, is derhalve niet gebleken.
4.9.
Op voet van artikel X, sub 4, distributieovereenkomst geldt dat GMS en Minicar geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding of schadeloosstelling, indien de distributieovereenkomst wordt beëindigd in overeenstemming met het bovenstaande artikel X. De jegens Ligier gevorderde schadevergoeding (vordering VI met betrekking tot het verloren marktaandeel) is dan ook in beginsel ongegrond.
Desondanks schadeplichtigheid door opzegging van de distributieovereenkomst?
4.10.
De rechtbank overweegt dat ondanks het vorenoverwogene (dat wil zeggen: ook al is de distributieovereenkomst tussen Ligier en GMS, met inachtneming van artikel X van de distributieovereenkomst, opzegbaar zonder aanspraak van GMS op schadevergoeding) de eisen van redelijkheid en billijkheid, in verband met de concrete omstandigheden van het geval, kunnen meebrengen dat opzegging van de distributieovereenkomst slechts mogelijk is, wanneer een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of een bepaalde opzegtermijn in acht genomen moet worden of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van schadevergoeding. GMS en Minicar hebben hun vorderingen mede hierop gegrondvest (§ 12 dagvaarding) en gesteld dat de opzegging van de distributieovereenkomst om diverse redenen onredelijk zou zijn, welke stelling door Ligier gemotiveerd betwist is.
4.11.
De stellingen van GMS en Minicar in dit verband worden door de rechtbank verworpen en wel vanwege het navolgende:
4.11.1.
De stelling dat de reden van de opzegging voor GMS en Minicar onduidelijk zou zijn (getuige de e-mails van GMS van 18 oktober 2019 en 7 november 2019, overgelegd als productie 18 bij dagvaarding) en dat als gevolg daarvan de opzegging onredelijk zou zijn, wordt gepasseerd. De tekst en strekking van de opzegging, zoals reeds onder rechtsoverweging 4.7 van dit vonnis overwogen, zijn immers duidelijk. Ligier wilde, met inachtneming van de tussen partijen geldende opzeggingsregeling, de distributieovereenkomst beëindigen. De enkele omstandigheid dat, kort voordat GMS de opzeggingsbrief op 4 september 2019 ontving, een medewerker van Ligier (de heer [naam medewerker] ) aan GMS vertelde dat Ligier een officiële brief over het importeurschap en de relatie met Ligier zou versturen ‘to provoke something’ is onvoldoende om de inhoud en strekking van de opzeggingsbrief anders uit te leggen. In de opzeggingsbrief, die door de directeur van Ligier, de heer F. Ligier, is ondertekend, staan immers in klare taal de opzegging van de distributieovereenkomst en de reden daarvoor beschreven. Bovendien heeft Ligier voor de opmerking van de heer [naam medewerker] (‘to provoke something’) een andere, plausibele, verklaring gegeven en daarmee de stelling van GMS en Minicar gemotiveerd betwist. Dat - zoals de heer [naam commercieel manager] , commercieel manager import van GMS, op 28 mei 2021 heeft verklaard - voor GMS en Minicar kennelijk niet meteen duidelijk was dat het om een concrete opzegging van de distributieovereenkomst ging (zie productie 27, akte vermeerdering van eis, proces-verbaal getuigenverhoor, p. 6, eerste alinea) is dan ook een omstandigheid die voor rekening en risico van GMS moet blijven.
4.11.2.
Daar komt bij dat Ligier voldoende met stukken (o.a. de producties 4, 5 en 7 bij conclusie van antwoord) heeft onderbouwd dat GMS al geruime tijd (in ieder geval zoals uit die stukken blijkt, sinds 2016) wist dat Ligier afstand wilde nemen van het voor Ligier in Nederland unieke tweeledige distributienetwerk (bestaande uit GMS en [gedaagde sub 2] naast elkaar). Ook daardoor moest GMS weten dat voortzetting van haar distributienetwerk ter discussie stond en dat de mogelijkheid bestond dat Ligier met één dan wel beide distributeurs de distributieovereenkomst zou opzeggen. Niet in geschil is overigens dat in eerste instantie GMS en niet [gedaagde sub 2] voor Ligier de geschikte partner leek te zijn om het distributienetwerk in Nederland mee voort te zetten, doch Ligier heeft gemotiveerd betoogd dat de onderhandelingen met GMS uiteindelijk niet tot een akkoord hebben geleid (o.a. § 3.3 conclusie van antwoord).
4.11.3.
De rechtbank overweegt voorts dat Ligier een gerechtvaardigd belang had bij haar opzegging van de distributieovereenkomst van 2 september 2019. Ligier wilde af van het, voor haar unieke, tweeledige distributienetwerk voor Microcar en Ligier voertuigen in Nederland en wenste één distributeur voor beide merken in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat het Ligier vrijstaat om de wijze van distributie naar eigen inzicht te organiseren.
4.11.4.
De stelling dat de opzegging van de distributieovereenkomst van 2 september 2019 door Ligier onredelijk zou zijn, omdat zij GMS niet heeft gecompenseerd voor het verlies van haar marktaandeel in Ligier en Microcar brommobielen, volgt de rechtbank evenmin. Partijen, die hebben te gelden als professionals, zijn nu juist overeengekomen dat GMS geen aanspraak kan maken op schadevergoeding of schadeloosstelling, indien de distributieovereenkomst wordt beëindigd in overeenstemming met artikel X van de distributieovereenkomst (art. X, sub 4, distributieovereenkomst). Hiervoor is reeds geoordeeld dat Ligier aan de voorwaarden van die opzeggingsregeling heeft voldaan.
4.11.5.
De rechtbank betrekt ten slotte in haar oordeel dat tussen partijen vaststaat dat Ligier in de periode van de opzegtermijn feitelijk is doorgegaan met de levering van brommobielen aan GMS en dat die leveringen in de maand augustus 2021 zelfs een hoogtepunt in aantallen bereikten met de levering van 36 brommobielen (proces-verbaal van zitting, p. 5, en schriftelijke reactie GMS d.d. 17 februari 2022, p. 4).
4.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Ligier de distributieovereenkomst, bezien vanuit verbintenisrechtelijk perspectief mocht opzeggen op de wijze zoals zij gedaan heeft en zonder dat zij daarbij schadeplichtig jegens GMS is geworden.
Opzegging van de distributieovereenkomst vanuit mededingingsrechtelijk perspectief en beperking van de mededinging op de Nederlandse markt?
4.13.
Bij dagvaarding hebben GMS en Minicar in de kern betoogd dat de opzegging van de distributieovereenkomst door Ligier van 2 september 2019 nietig zou, omdat zij voortkomt uit onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Ligier en [gedaagde sub 2] , die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt wordt verhinderd of beperkt (vgl. § 9 van de dagvaarding). Nadien hebben GMS en Minicar aanvullend de stelling betrokken dat Ligier (en [gedaagde sub 2] ) ook voorafgaand aan de opzegging van de distributieovereenkomst de mededinging op de Nederlandse markt van brommobielen ernstig heeft beperkt door het verdelen van de markt, het beperken van de interstatelijke handel en verticale prijsbinding (randnummer 5 van de akte houdende aanvulling grondslag en vermeerdering van eis). GMS en Minicar stellen dat, toen zij aan die mededingingsbeperkende afspraken geen navolging gaven, de distributieovereenkomst is opgezegd. Al deze stellingen zijn door Ligier gemotiveerd betwist.
4.14.
Afspraken tussen ondernemingen die - kort gezegd - tot doel of gevolg hebben de concurrentie te beperken in strijd met het kartelverbod van artikel 6 Mw jo. artikel 101 VWEU zijn van rechtswege nietig.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat het Ligier vrijstaat om, na gewijzigd inzicht met betrekking tot distributie, een andere koers te varen en af te stappen van een tweeledig distributienetwerk. Dat kan anders zijn, wanneer de opzegging van de distributieovereenkomst voortkomt uit onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen Ligier en [gedaagde sub 2] die strekken tot of tot doel hebben de mededinging te beperken of te verhinderen. Dat daarvan sprake is geweest, is echter niet gebleken. Tussen partijen staat vast dat al sedert 2014, althans in ieder geval vanaf 2016, bekend was dat de distributie van brommobielen van Microcar en Ligier in Nederland anders vormgegeven zou gaan worden. Daarbij ging niet alleen Ligier, maar ook GMS - zoals onder andere blijkt uit de
e-mailberichten van GMS van 20 juni 2016 en 1 maart 2018 (productie 4 van Ligier respectievelijk productie 10, eerste alinea, van GMS) - uit van één importeur in Nederland. GMS was derhalve op de hoogte van de voorgenomen beleidswijziging van Ligier en heeft zelfs meegedacht over hoe de distributie in Nederland eruit zou moeten zien en onder welke voorwaarden zij zou kunnen geschieden. GMS heeft in dat kader ook onderhandeld met [gedaagde sub 2] over een eventuele uitkoop, maar daarover is geen overeenstemming bereikt (producties 4, tweede alinea, en 19 van Ligier en producties 10, derde alinea, en 13 van GMS). In dat licht bezien, hebben GMS en Minicar onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waaruit blijkt dat Ligier en [gedaagde sub 2] hun gedragingen onderling feitelijk hebben afgestemd met als doel de mededinging te verhinderen of te beperken.
4.16.
Voorts hebben GMS en Minicar aangevoerd dat Ligier gedurende de looptijd van de distributieovereenkomst in strijd met het mededingingsrecht zou hebben gehandeld.
4.16.1.
GMS en Minicar hebben gesteld dat Ligier de concurrentie heeft beperkt door marktverdeling, die bestond uit een in 2014 gemaakte afspraak dat GMS en [gedaagde sub 2] elkaars dealers niet zouden benaderen. Met Ligier is de rechtbank echter van oordeel dat niet valt in te zien hoe de keuze van Ligier voor een tweeledig distributienetwerk het beperken van concurrentie tot gevolg zou hebben. Nu als onweersproken vaststaat dat met de aanstelling van een distributienetwerk van GMS en Minicar enerzijds en [gedaagde sub 2] anderzijds naast elkaar het aantal Nederlandse dealers van de brommobielen van de merken Ligier en Microcar verdubbeld is, valt zonder nadere toelichting van GMS en Minicar, die ontbreekt, niet in te zien dat de intrabrand concurrentie beperkt zou zijn.
4.16.2.
GMS en Minicar hebben voorts gesteld dat Ligier de concurrentie heeft beperkt door marktverdeling, die bestond uit het tegengaan van parallelimport. GMS en Minicar hebben in dat verband een aantal ‘voorbeelden’ daarvan naar voren gebracht en van een onderbouwing door middel van e-mailberichten voorzien. Deze voorbeelden (Finland, België, Zweden) zijn echter door Ligier overtuigend weersproken. Uit het als productie 24 van GMS en Minicar overgelegde e-mailbericht blijkt slechts dat Ligier informatie vraagt over een in Finland aangetroffen Microcar, die door een Nederlandse dealer is verkocht. Voorts heeft Ligier het als productie 25 in het geding gebrachte e-mailbericht uit 2014, op een moment dat nog geen sprake was van een tweeledig distributienetwerk, voorzien van een geheel andere context. Zij heeft betoogd dat het e-mailbericht juist tot doel had de belangen van GMS en Minicar te beschermen. Een andere context heeft Ligier ook geplaatst bij het als productie 23 in het geding gebrachte e-mailbericht. Ligier heeft aangevoerd dat dit e-mailbericht betrekking had op een nieuwe lijn brommobielen (Ligier professional range), waarvan Ligier [gedaagde sub 2] , via [gedaagde sub 2] , vooralsnog niet het recht wilde geven die brommobielen in Nederland op de markt te brengen. Ligier wilde zichzelf en GMS de mogelijkheid bieden om te bepalen hoe de distributie daarvan in Nederland vormgegeven kon worden. Ten slotte heeft Ligier, in reactie op het als productie 28 in het geding gebrachte e-mailbericht, betwist dat daaruit blijkt dat Ligier export naar andere landen zou verbieden.
4.16.3.
De rechtbank is van oordeel dat van GMS en Minicar verwacht mocht worden dat zij, gelet op de gemotiveerde betwisting van Ligier, hun stellingen in dit verband van een nadere concrete onderbouwing hadden voorzien. Nu zij dat hebben nagelaten, kan niet worden aangenomen dat Ligier de concurrentie heeft beperkt door marktverdeling.
4.16.4.
GMS en Minicar heeft voorts betoogd dat sprake is geweest van verticale prijsbinding. GMS en Minicar stellen dat Ligier de vrijheid van GMS (en andere importeurs) heeft beperkt om zelfstandig de verkoopprijzen te bepalen en zij heeft die stelling met e-mailberichten onderbouwd (producties 30 tot en met 38 GMS). Ligier heeft die stellingen echter ook gemotiveerd weersproken. De producties 30 tot en met 35 van GMS en Minicar betreffen in hoofdzaak algemene en indicatieve prijsadviezen, besproken dealer-marges, het in kaart brengen van gehanteerde verkoopprijzen en het overleg daarover tussen contractspartijen. Productie 36 betreft een e-mailbericht van 4 november 2010 en is niet relevant, omdat het dateert van voor het ontstaan van een tweeledig distributienetwerk. Gelet op de inhoud van die e-mail hebben gedaagden voldoende aannemelijk gemaakt dat de rechtsvoorganger van Ligier daarin de strategie uitzet voor het model “Dué”, dat Ligier nog bezig was met bepalen van een prijsbeleid en dat zij daarover een bespreking zou hebben in Nederland met GMS en [gedaagde sub 2] . De producties 37 en 38 betreffen eveneens te bespreken prijzen voor brommobielen en de promoties die GMS daarbij wilde hanteren. De rechtbank is van oordeel dat in geen van de door GMS en Minicar overgelegde
e-mailberichten te lezen valt dat Ligier het prijsbeleid van GMS wilde dicteren of druk uitoefende op haar prijsvorming. De rechtbank ziet daarin geen concrete aanknopingspunten voor gedragingen die in strijd met het mededingingsrecht zouden zijn.
4.17.
GMS en Minicar hebben ten slotte aangevoerd dat de opzegging van de distributieovereenkomst door Ligier mede ingegeven zou zijn door het feit dat GMS zou hebben geweigerd nog langer mee te werken aan mededingingsbeperkende afspraken die Ligier zou maken. Deze stelling kan niet tot toewijzing van enige vordering leiden, nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat Ligier niet in strijd met het mededingingsrecht heeft gehandeld.
De distributieovereenkomst Ligier - Minicar (Microparts) en de opzegging ervan
4.18.
Tussen partijen staat vast dat Ligier en Minicar (Microparts) in samenhang met de bovenstaande distributieovereenkomst - en kennelijk onlosmakelijk daarvan - een voortdurende commerciële relatie hadden die door partijen wordt gekwalificeerd als een (mondelinge) distributieovereenkomst. Nu partijen daarover niets anders hebben aangevoerd, wordt de tussen Ligier als rechtsopvolger en GMS overeengekomen opzeggingsregeling (zie hiervoor rechtsoverweging 4.4) geacht ook in dit geval van toepassing te zijn.
4.19.
Ligier heeft bij de voornoemde brief van 2 september 2019 (productie 17 bij dagvaarding) de distributieovereenkomst met Minicar (Microparts) eveneens opgezegd tegen 2 september 2021. Op de tweede pagina van die brief is - in de Engelse taal - te lezen dat Ligier om dezelfde reden als die zij ten grondslag heeft gelegd aan de opzegging van de distributieovereenkomst met GMS de commerciële relatie met Minicar (Microparts) beëindigt, namelijk omdat zij besloten heeft om de distributievoorwaarden van haar producten in Nederland te reorganiseren.
4.20.
Zoals hiervoor reeds overwogen, stond het Ligier vrij de distributieovereenkomst met GMS op te zeggen op de wijze zoals zij heeft gedaan en zonder daardoor schadeplichtig te worden. Gelet daarop is ook de grondslag aan de samenwerking met Minicar (Microparts) komen te ontvallen, nu beide onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een ander(e) dan reeds door GMS gevoerde betwisting of verweer is door Minicar (Microparts) ook niet gevoerd. Dat betekent dat ook de vorderingen van Minicar (Microparts) jegens Ligier moeten worden afgewezen.
De vorderingen jegens [gedaagde sub 2] ?
4.21.
Nu de opzegging van de distributieovereenkomst, waarbij door Ligier de contractuele opzeggingsregeling in acht is genomen, niet nietig noch onrechtmatig is, ontbeert de stelling van GMS en Minicar dat - kort gezegd - [gedaagde sub 2] heeft geprofiteerd van de wanprestatie of onrechtmatige daad van Ligier een voldoende grondslag en wordt zij verworpen.
4.22.
De stelling dat GMS haar marktaandeel aan [gedaagde sub 2] is kwijtgeraakt en [gedaagde sub 2] daarmee onrechtmatig is verrijkt, is niet met, ter zake doende, stukken onderbouwd. Dat hebben GMS en Minicar ook niet gedaan, nadat [gedaagde sub 2] bij conclusie van antwoord gemotiveerd heeft betwist dat zij vanaf september 2019 alvast dealers van GMS heeft benaderd en bewogen om naar haar netwerk over te stappen, terwijl dat wel op de weg van GMS lag. Dat [gedaagde sub 2] ongerechtvaardigd is verrijkt met het marktaandeel van GMS strandt dan ook op de stelplicht.
4.23.
De vorderingen van GMS en Minicar jegens [gedaagde sub 2] worden derhalve afgewezen.
Slotsom
4.24.
GMS en Minicar zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.25.
De kosten aan de zijde van Ligier worden begroot op € 2.076,00 aan griffierecht en € 1.195,00 (2,5 punten × tarief I € 478,00) aan salaris advocaat, in totaal € 3.271,00, te vermeerderen met wettelijke rente (zie randnummer 8.3 conclusie van antwoord van Ligier), zoals in de beslissing vermeld.
4.26.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden begroot op € 2.076,00 aan griffierecht en € 1.195,00 (2,5 punten× tarief I € 478,00) aan salaris advocaat, in totaal
€ 3.271,00.
4.27.
De door Ligier gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GMS en Minicar in de proceskosten, aan de zijde van Ligier tot op heden begroot op € 3.271,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt GMS en Minicar in de na dit vonnis ontstane kosten van Ligier, door Ligier begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat GMS en Minicar niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt GMS en Minicar in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op € 3.271,00,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: CM