ECLI:NL:RBLIM:2023:2109

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
C/03/302433 / HA ZA 22-103
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht en schadevergoeding wegens schending van zorgplicht door onderwijsinstelling afgewezen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Zoroufi Azar, en de stichting Zuyd Hogeschool (SZH), vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.T. Beukers. De eiser, een buitenlandse student, vorderde een verklaring voor recht en schadevergoeding, stellende dat SZH tekort was geschoten in haar zorgplicht en de onderwijsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onderwijsovereenkomst was tussen partijen, aangezien de inschrijving als student op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) geen afzonderlijke overeenkomst creëert. De rechtbank oordeelde dat SZH haar zorgplicht niet had geschonden, omdat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij niet adequaat onderwijs had ontvangen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/302433 / HA ZA 22-103
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. Zoroufi Azar,
tegen
de stichting
STICHTING ZUYD HOGESCHOOL,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. H.H.T. Beukers.
Partijen zullen hierna [eiser] en SZH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding zoals betekend op 12 februari 2022 met 20 producties,
  • de conclusie van antwoord met 12 producties,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
  • het B-8 formulier van 30 november 2022 van [eiser] met producties 21 en 22,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 december 2022,
  • de spreekaantekeningen van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2017 heeft [eiser] zich ingeschreven voor de opleiding Master of Architecture aan de Maastricht Academy of Architecture van onderwijsinstelling SZH. Dit betrof een deeltijdstudie van vier jaar in de Nederlandse taal. De Maastricht Academy of Architecture bood ook een Master Interior Architecture aan. Dit betrof een voltijdmaster van twee jaar in de Engelse taal.
2.2.
Op 13 juli 2017 heeft [eiser] een schriftelijke bevestiging ontvangen dat hij is geaccepteerd als “
regular student” voor de “
Maastricht Master of Architecture at the Maastricht Academy of Architecture”.
2.3.
Eveneens op 13 juli 2017 heeft [eiser] een e-mailbericht ontvangen van SZH met het verzoek:

Before the international office can start helping you with the visa, we have an important question. Could you please withdraw in Studielink and apply again for MIA, because you will follow the 2-year-full-time-program Master Architecture. I know MIA is Interior Architecture, it is just to be sure you can apply for the visa or a scholarship (Zuyd Excellence). The program you applied for now is only part-time.”
Naar aanleiding van dit verzoek heeft [eiser] zijn inschrijving gewijzigd en zich ingeschreven voor de Master Interior Architecture.
2.4.
[eiser] is afkomstig uit Iran. Hij heeft per 11 september 2017 een studentenvisum voor de duur van zijn studie gekregen.
2.5.
Op 1 september 2017 is [eiser] gestart met de vakken van zijn masteropleiding bij SZH.
2.6.
In zijn derde studiejaar (2019/2020) is [eiser] gestart met afstuderen door het schrijven van een thesis en het doen van een eindproject.
2.7.
Op 1 oktober 2020 om 14:05 uur heeft het
International officevan SZH [eiser] geïnformeerd dat zijn documenten in Osiris in orde zijn en dat zij een aanvraag voor de verlenging van zijn studentenvisum aan de IND hebben gestuurd:
“We have checked your documents and everything is in order. The application for the extension of your residence permit has been sent to the IND.”
2.8.
Tevens op 1 oktober 2020, om 17:53 uur, heeft [naam director] (
directorvan de Maastricht Institute of Arts) [eiser] geïnformeerd dat hij onvoldoende studiepunten (ofwel: credits) heeft behaald in het studiejaar 2019/2020 en dat daarvan melding is gemaakt bij de IND:

Every year, we have to monitor the study progress of each student that has a residence permit and inform the IND about this. The residence permit that you received is valid for the duration of your education. However, you only keep this residence permit if you obtain at least 50% of the required credits for each academic year.
I hereby inform you that Zuyd University of Applied Sciences has informed the IND that you did not obtain sufficient credits (minimum of 30 credits per study year) last year and that you did not have an excusable reason for this. This means that you will be deregistered at the IND and will lose your residence permit.”
2.9.
Op 2 oktober 2020 heeft [eiser] een e-mailbericht ontvangen van de studiebegeleider van SZH met daarin opgenomen informatie zoals blijkt uit de website van de IND:

The student who makes insufficient progress with his studies is not allowed to stay at the same institution. He may, however, switch to another educational institution to continue his studies.”
2.10.
Vervolgens heeft [eiser] op 26 oktober 2020 een e-mailbericht ontvangen van SZH met daarin informatie over hoe hij zich moest uitschrijven bij SZH, gelet op de gedane melding van onvoldoende studiepunten.
2.11.
[eiser] heeft zich op 2 november 2020 uitgeschreven bij SZH.
2.12.
Bij brief van 28 december 2020, en daarna bij brief van 21 april 2021, heeft [eiser] SZH aangeschreven met de mededeling dat SZH naar zijn mening toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de studieovereenkomst en dat hij hierdoor schade heeft geleden. Tevens heeft [eiser] de studieovereenkomst tussen hem en SZH buitengerechtelijk ontbonden.
2.13.
SZH ontkent dat zij verwijtbaar heeft gehandeld richting [eiser] , zij betwist de verweten tekortkoming en zij heeft aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 14 januari 2021 en daarna bij brief van 17 mei 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat SZH onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] dan wel tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van partijen,
  • SZH veroordeelt tot vergoeding van de schade als gevolg van de tekortkoming, dan wel onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
  • SZH veroordeelt in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, zijnde € 163,00 en indien SZH niet binnen veertien dagen na daartoe in gebreke te zijn gesteld voldoet aan de veroordeling, te vermeerderen met € 85,00 indien vervolgens het vonnis ter executie wordt betekend.
3.2.
Stichting Zuyd Hogeschool voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onderwijsovereenkomst

4.1.
De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake was van een onderwijsovereenkomst tussen partijen. [eiser] heeft gesteld dat hiervan sprake was. SZH voert aan dat een inschrijving als student geschiedt op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Door de inschrijving als student door het instellingsbestuur ontstaat een recht op onderwijs op grond van artikel 7.32 WHW in samenhang met artikel 7.34 WHW, maar ontstaat geen onderwijsovereenkomst.
4.2.
De rechtbank is met SZH van oordeel dat op grond van de WHW het recht op onderwijs ontstaat als gevolg van de inschrijving. Vast staat immers, dat SZH een instelling voor hoger onderwijs is als bedoeld in artikel 1.3 lid 3 WHW. Om onderwijs te kunnen volgen bij SZH moet een student zich door het instellingsbestuur laten inschrijven (artikel 7.32 lid 1 WHW). Met de inschrijving ontstaat het recht op onderwijs op grond van artikel 7.34 WHW. Hierdoor is geen afzonderlijke overeenkomst tussen onderwijsinstelling en student vereist. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 7.34 WHW (destijds artikel 7.25 WHW) laat de inschrijvingsplicht de mogelijkheid onverlet dat een persoon gerechtigd is van het onderwijs van de instelling gebruik te maken anders dan krachtens inschrijving in de zin van de WHW, namelijk op grond van een afzonderlijke met de instelling gesloten overeenkomst, maar dan geldt dat deze persoon niet als student in de zin van de wet wordt aangemerkt en hij of zij dan ook geen opleiding kan volgen en geen tentamen kan afleggen in de zin van de wet (Vergaderjaar 1988-1989, Kamerstukken 21073, nr. 3, pagina 132). Het enkele feit dat [eiser] zich heeft ingeschreven bij SZH leidt dus niet tot de conclusie dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. [eiser] heeft ook niets gesteld over de inhoud van de onderwijsovereenkomst, of welke verplichtingen voor partijen daaruit blijken.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een onderwijsovereenkomst tussen partijen. Voor zover de vorderingen van [eiser] gegrond zijn op de stelling dat SHZ tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis voortvloeiend uit een onderwijsovereenkomst, wijst de rechtbank deze vorderingen daarom af.
Zorgplicht
4.4.
De rechtbank overweegt dat op een onderwijsinstelling de verplichting rust deugdelijk onderwijs te verzorgen. Voor de vraag of SZH onrechtmatig heeft gehandeld, moet worden nagegaan of SZH heeft gehandeld naar de norm van hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling mag worden verwacht. Deze zorgplicht, die kwalificeert als een inspanningsverbintenis, vloeit voort uit de WHW en de specifieke rechtsverhouding tussen de onderwijsinstelling en de student. Hoe ver deze zorgplicht van een onderwijsinstelling precies strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld het type onderwijs dat wordt gegeven en de leeftijd van de studenten. In het geval SZH de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, moet worden beoordeeld of [eiser] daardoor schade heeft geleden (causaal verband). Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast op [eiser] .
4.5.
[eiser] heeft verschillende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij van mening is dat SZH de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, waardoor zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De rechtbank zal deze omstandigheden hierna afzonderlijk beoordelen.
Adequaat onderwijs
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat SZH hem geen adequaat onderwijs heeft aangeboden. Als buitenlandse student is [eiser] overgeplaatst naar Nederlandstalige lessen, terwijl hij zich had ingeschreven voor een Engelstalige master en hij de Nederlandse taal niet spreekt. Daarbij heeft SZH geen gehoor gegeven aan het verzoek Engelstalige lessen te verzorgen.
4.7.
SZH voert hiertegen aan dat [eiser] zich had ingeschreven voor de Nederlandstalige Master Architecture, een deeltijdopleiding met een verplichte praktijkstage. Als buitenlandse student was het voor [eiser] niet mogelijk een deeltijdopleiding te volgen. SZH heeft hem een maatwerkoplossing aangeboden die bestond uit inschrijving voor de Engelstalige en voltijdsmaster Interior Architecture, waarbij hij de projectdelen kon invullen met projectdelen van de Nederlandstalige Master Architecture, omdat dit beter aansloot bij zijn studiewensen. Hierbij heeft [eiser] de lesstof in het Engels aangeboden gekregen; zowel door individuele begeleiding als door het aanbod van Engelstalige literatuur.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat SZH haar zorgplicht niet heeft geschonden doordat [eiser] Nederlandstalige vakken heeft gevolgd. Tegenover de gemotiveerde betwisting door SZH, heeft [eiser] onvoldoende feitelijk en onderbouwd gesteld dat het voor hem niet mogelijk was Engelstalige lessen te volgen bij SZH. Niet in geschil tussen partijen is dat [eiser] projectdelen van de Nederlandstalige architectuurmaster heeft gevolgd. Of dit een eigen keuze was van [eiser] of niet kan in het midden blijven. Immers, SZH heeft onweersproken aangevoerd dat met [eiser] is afgesproken dat hij in het Engels werd begeleid door docenten en dat hij zijn projectopgaven in het Engels kon indienen. [eiser] heeft zelf ook verklaard dat hij presentaties in het Engels kon geven, waardoor hij de benodigde studiepunten heeft behaald.
Niet bestaand onderwijsprogramma
4.9.
[eiser] heeft gesteld dat het noch voor hem, noch voor SZH duidelijk was welke master [eiser] volgde. SZH heeft dan ook niet gezorgd voor een bestaande, overzichtelijke opleiding met een adequate studiebegeleiding. Door de onduidelijkheid over de gevolgde opleiding mocht [eiser] niet starten met afstuderen in zijn tweede studiejaar, ondanks dat hij alle studiepunten had behaald in zijn eerste studiejaar.
4.10.
SZH heeft in dit verband aangevoerd dat een soort hybride opleiding is ontstaan als gevolg van de geboden maatwerkoplossing, maar dat [eiser] een volwaardige MIA opleiding volgde. Daarbij heeft SZH verklaard dat [eiser] in zijn tweede studiejaar nog niet kon beginnen aan zijn afstudeerproject, omdat hij in zijn eerste studiejaar slechts dertig studiepunten had behaald.
4.11.
De rechtbank overweegt dat [eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting door SZH, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een niet-bestaande opleiding heeft gevolgd en dat hij niet adequaat is begeleid. [eiser] was zich ervan bewust dat hij stond ingeschreven voor de Master of Interior Architecture. SZH heeft in dit verband ook aangevoerd, hetgeen is erkend door [eiser] , dat in september/ oktober 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden waarin aan [eiser] is verteld dat hij, na afronding van de opleiding Master of Interior Architecture, de titel
master of arts in interior architecturezou krijgen. Tussen partijen is echter overeengekomen dat hij, binnen de kaders van deze opleiding, ook onderdelen van de Master Architecture zou volgen om tegemoet te komen aan de studiewensen van [eiser] . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te oordelen dat SZH haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden.
Registratie studiepunten
4.12.
[eiser] heeft gesteld dat SZH haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden, doordat SZH de dertig studiepunten die hij in zijn tweede studiejaar heeft behaald ten onrechte niet heeft geregistreerd. [eiser] liep hierdoor het risico dat zijn verblijfsvergunning zou worden ingetrokken.
4.13.
Daartegen heeft SZH aangevoerd dat de studiepunten die [eiser] in zijn tweede studiejaar heeft behaald wel zijn geregistreerd. Deze zijn echter toegerekend aan zijn eerste studiejaar, omdat het vakken betrof behorende bij zijn eerste studiejaar. De studiepunten werden eerst handmatig geregistreerd en daarna ingevoerd in het digitale systeem
“Osiris”op basis van documenten van de docenten die de studenten begeleidden. SZH erkent dat de registratie van studiepunten in Osiris niet geheel vlekkeloos is verlopen. Echter, dit kan niet tot de conclusie leiden dat SZH haar zorgplicht heeft geschonden, aldus nog steeds SZH.
4.14.
De rechtbank overweegt dat van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling mag worden verwacht dat het registratiesysteem van studiepunten op orde is. Immers, iedere student moet ervan op aan kunnen dat de door hem behaalde resultaten tijdig en juist worden geregistreerd. Ten aanzien van de registratie van de door [eiser] behaalde studiepunten overweegt de rechtbank dat [eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting door SZH, onvoldoende feitelijk en onderbouwd heeft gesteld dat de registratie van de door hem behaalde studiepunten onjuist is geweest en dat zij daardoor haar zorgplicht heeft geschonden. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] in zijn tweede studiejaar (2018/2019) om een toelichting heeft gevraagd waarom hij niet kon beginnen met afstuderen. Ook is niet gesteld of gebleken dat hij daartegen bezwaar heeft gemaakt. Daarbij volgt uit de overgelegde correspondentie (productie 17 bij dagvaarding) dat pas in september 2020 sprake was van enige onduidelijkheid over de door [eiser] behaalde studiepunten, terwijl het gaat over de registratie van studiepunten die hij heeft behaald in de studiejaren 2017/2018 en 2018/2019 en [eiser] zijn studie in de tussenliggende periode heeft voortgezet.
Melding IND
4.15.
[eiser] heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden aan zijn afstudeerproject in studiejaar 2019/2020 niet heeft kunnen voortzetten als gevolg van COVID-19, waardoor hij geen studiepunten heeft kunnen behalen in dit studiejaar. Daarbij was SZH verplicht alternatief onderwijs aan te bieden tijdens COVID-19, maar dit heeft zij niet gedaan. Hierdoor is het niet aan [eiser] te wijten dat hij geen studiepunten heeft behaald. SZH had op basis van de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: Gedragscode) en de richtlijnen van 22 juli 2020 niet tot haar besluit tot melding bij de IND kunnen komen. Studievertraging als gevolg van COVID-19 is op grond van de richtlijnen van 22 juli 2020 verschoonbaar en de SZH heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt voordat haar besluit is genomen, aldus [eiser] .
4.16.
Als reactie hierop heeft SZH aangevoerd dat [eiser] in het derde studiejaar (2019/2020), waarin hij zijn afstudeerproject zou maken en afronden, de facto niets heeft gepresteerd en geen studiepunten heeft behaald. Gedurende COVID-19 boden de docenten van SZH de mogelijkheid tot digitale bijeenkomsten, maar daar heeft [eiser] niet of nauwelijks gebruik van gemaakt. Ten aanzien van de melding die SZH bij de IND heeft gemaakt, heeft zij aangevoerd dat zij deze melding moest maken op grond van de artikelen 1.20 en 3.41 van het Vreemdelingenbesluit 2000 jo. artikel 5.5 van de Gedragscode, omdat [eiser] onvoldoende studievoortgang (minder dan 50% van de te behalen studiepunten) had geboekt en er geen verschoonbare redenen waren voor de ontstane studievertraging. Daarbij kwam, volgens SZH, dat [eiser] vanaf het begin van 2020 ook langere periodes geen enkel contact had met zijn docenten en geen ontwerp of werk met zijn docenten heeft gedeeld.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat SZH haar zorgplicht niet heeft geschonden door een melding te maken bij de IND. De rechtbank overweegt dat SZH een wettelijke verplichting had om bij de IND te melden dat [eiser] niet ten minste 50% van de te behalen studiepunten had behaald in het studiejaar 2019/2020. [eiser] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door SZH, te weinig feitelijk en onderbouwd gesteld dat hij gedurende COVID-19 geen mogelijkheden had om onderwijs te volgen bij SZH. Ook heeft [eiser] onvoldoende gesteld omtrent persoonlijke omstandigheden (in de zin van artikel 5.5 Gedragscode in combinatie met artikel 7.51 WHW) als gevolg waarvan hij onvoldoende studievoortgang boekte. De rechtbank overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] zijn thesis en het door hem te maken anatomisch model niet heeft ingeleverd in het studiejaar 2019/2020. Het was voor SZH dan ook niet mogelijk om (een gedeelte van de totale) studiepunten voor het afstudeerproject toe te kennen. Daarbij komt dat [eiser] heeft verklaard dat zijn eigen motivatie hem ervan weerhield door te werken aan zijn individuele afstudeerproject. Van een student aan het hoger onderwijs mag worden verwacht dat hij zich inzet om voldoende studiepunten te behalen. Indien deze inzet ontbreekt, kan niet aan de onderwijsinstelling worden verweten dat zij haar zorgplicht schendt doordat zij haar wettelijke verplichting nakomt.
Misleiding
4.18.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiser] nog naar voren gebracht dat hij door SZH is misleid en dat hij bij SZH een niet-geaccrediteerde opleiding heeft gevolgd die zou leiden tot het krijgen van een waardeloos diploma.
4.19.
De rechtbank laat deze stellingen buiten beschouwing. Niet alleen zijn de stellingen niet verder uitgewerkt in de dagvaarding of ter zitting, ook is – in het geval SZH haar zorgplicht op dit punt zou hebben geschonden – niets gesteld over enig causaal verband met door [eiser] geleden schade.
Causaliteit en schade
4.20.
Nu de rechtbank van oordeel is dat SZH haar zorgplicht jegens [eiser] niet heeft geschonden, is geen sprake van onrechtmatig handelen. De rechtbank komt dan niet toe aan de beoordeling van de vraag of [eiser] schade heeft geleden door het handelen van SZH.
Proceskosten
4.21.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van SZH als volgt begroot:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SZH tot op heden vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Minkenberg en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: EM