ECLI:NL:RBLIM:2023:2047

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
03/700231-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en patronen, toepassing van 9a Sr vanwege forse overschrijding redelijke termijn. Vrijspraak voor opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs.

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 22 maart 2023, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en patronen, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 juni 2018 in de gemeente Beek samen met anderen een gaspistool en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie, en dat hij hierover samen met zijn medeverdachten kon beschikken. Dit leidde tot de bewezenverklaring van feit 3, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat de cocaïne en heroïne echt waren, en dat de kans dat bij filmopnamen echte verdovende middelen worden gebruikt niet aanmerkelijk was. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten 1 en 2, vanwege verjaring. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en besloot geen straf of maatregel op te leggen aan de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700231-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. Külcü, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] met de parketnummers 03/720987-18 en 03/866020-20 en [medeverdachte 2] met het parketnummer 03/700230-18.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen opzettelijk 40,3 gram heroïne en/of 173,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 2:al dan niet samen met anderen opzettelijk 97,6 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
feit 3:al dan niet samen met anderen een wapen en patronen van categorie III voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar requisitoir toegelicht dat onder feit 1 en 2 impliciet subsidiair de schuldvariant is ten laste gelegd: het enkele, niet opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen.
Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat het recht tot strafvervolging na drie jaren vervalt voor alle overtredingen. De rechtbank stelt vast dat de zogenoemde schuldvariant van artikel 2 en 3 van de Opiumwet een overtreding betreft.
De termijn van verjaring vangt ingevolge artikel 71 Sr aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Op grond van artikel 72 Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring waarna een nieuwe verjaringstermijn aanvangt.
De verdachte wordt verweten de onder 1 en 2 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd op 11 juni 2018. Ingevolge artikel 71 Sr is de termijn van verjaring derhalve aangevangen op 12 juni 2018.
De dagvaarding is op 2 februari 2023 uitgebracht. Tussen 12 juni 2018 en 2 februari 2023 zijn meer dan 3 jaren verstreken waarin geen daad van vervolging heeft plaatsgevonden waarmee de verjaring zou zijn gestuit. Het op verzoek van de verdediging horen van getuigen is geen ‘daad van vervolging’ in de zin van dit artikel. Derhalve is het recht tot strafvordering op grond van artikel 70 Sr komen te vervallen.
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie, gelet op het bovenstaande, dan ook niet-ontvankelijk in de strafvervolging met betrekking tot de onder 1 en 2 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldvariant van artikel 2 en 3 van de Opiumwet.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde, nu de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van verdovende middelen. Het feit is in vereniging gepleegd. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan is in elk geval de impliciet tenlastegelegde overtredingsvariant bewezen.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde. De verdachte heeft het gaspistool nog gepoetst en gezien dat er kogeltjes in zaten. Hij heeft dan ook minstgenomen voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben van het gaspistool.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde aanwezig hebben van cocaïne in alle varianten. De verdachte was medegedeeld dat de cocaïne nep was. Hij mocht daarvan uitgaan omdat hem dat door de medeverdachte [medeverdachte 1] was verzekerd, en hij van de pakketten op tafel wist dat daar suikerklontjes in zaten. Van het aanwezig hebben van de heroïne en het onder 2 tenlastegelegde aanwezig hebben van de hasjiesj dient verdachte te worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De hasjiesj en de heroïne zaten in een Etos-tas die naast de salontafel lag. Uit het dossier blijkt niet of de tas dicht was of open stond, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte moet hebben gezien dat deze verdovende middelen in de tas zaten. Ook verder blijkt van die wetenschap niet uit het dossier.
De verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van het gaspistool en de munitie. Hij dacht dat het wapen een rekwisiet betrof dat was meegenomen door de journalisten van [streaming-service] . Het verbod van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is niet bedoeld voor een situatie als deze, waarin het wapen slechts voor acteerdoeleinden wordt gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte wist dat de cocaïne die op tafel lag, echt was. Zijn verklaring, die onder andere omstandigheden als onaannemelijk terzijde geschoven zou kunnen worden, past in dit geval in de context waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. De woonkamer waarin de verdachten zijn aangehouden, was ingericht als filmset. Het wapen dat op de salontafel lag, was een gaspistool, en daar lagen behalve de echte cocaïne ook suikerklontjes, vacuüm verpakt, die voor cocaïne moesten doorgaan. De medeverdachte [medeverdachte 1] , die had ingestemd om aan de [streaming-service] -serie mee te werken en die hierbij zijn twee medeverdachten had betrokken, had hen verzekerd dat alles nep zou zijn. Ook voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de cocaïne kan niet worden bewezen, omdat de kans dat bij filmopnamen voor een [streaming-service] serie echte verdovende middelen worden gebruikt, niet als aanmerkelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
De verklaring van de verdachte dat hij niets wist van de inhoud van de Etos tas die naast de tafel stond, is evenmin onaannemelijk. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat de verdachte op enige wijze wist of moest weten dat in die tas hasjiesj en heroïne zaten, of daar anderszins iets mee te maken zou hebben gehad.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het onder 2 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj.
Feit 3
Op 11 juni 2018 werd door het arrestatieteam binnengetreden in de woning aan de [adres 2] in Beek. Daar werden aangetroffen de verdachte, alsmede medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . De verdachte en [medeverdachte 1] zaten op één bank en [medeverdachte 2] op een andere bank. Op de salontafel voor hen lag een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. [2]
Tijdens de doorzoeking van de woning werd op de zitbank, een zwart pistool, merk Gap zal. 9 mm. inclusief houder met enkele knalpatronen, aangetroffen. [3] Het wapen met de patronen werden in beslag genomen. [4]
Het wapen bleek na onderzoek een semiautomatisch gaspistool te zijn van het merk Bruni, model GAP, kaliber 9 mm PAK en betrof een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, sub 1 van de Wet wapens en munitie. De munitie bleek vier knalpatronen, van kaliber 9mm P.A.Knall en twee pepergaspatronen, kaliber 9 mm PAPV (Pfeffer Verteidigung), te zijn. Alle patronen betroffen munitie als bedoeld in art 2, lid 2, categorie III WWM. [5]
Uit de omstandigheid dat het wapen in het zicht en letterlijk voor het grijpen voor hen op tafel lag, volgt dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de bijbehorende munitie, en dat hij hierover samen met zijn medeverdachten kon beschikken, zodat hij dat wapen en die munitie tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie.
De verdachte had in zekere zin gelijk met zijn veronderstelling dat het een nepwapen betrof. Het was immers ‘slechts’ een gaspistool. Ook het voorhanden hebben hiervan is echter strafbaar. Dat de verdachte dit niet wist, doet aan de strafbaarheid niet af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 3
op 11 juni 2018 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een vuurwapen in de vorm van een (gas)pistool van het merk Bruni, model GAP, kaliber 9 mm PAK en
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 4 knalpatronen, kaliber 9 mm P.A.Knall en
- 2 pepergaspatronen, kaliber 9mm PAPV (Pfeffer Verteidigung), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 uren vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van artikel 9a Sr bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft met anderen een gaspistool met munitie voorhanden gehad in een woning. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een gaspistool is een gevangenisstraf van 1 maand. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit en hij sedert het bewezenverklaarde feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Redelijke termijn
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden en dat deze overschrijding verdisconteerd moet worden in de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt genomen dat de behandeling van een zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De redelijke termijn is in dit geval aangevangen op het moment waarop verdachte door de politie als verdachte is aangehouden en verhoord, te weten op respectievelijk 11 juni 2018 en 12 juni 2018.
De termijn is derhalve met 2 jaren en 9 maanden overschreden, zonder dat de verdediging hiervan enig verwijt is te maken. Met deze overschrijding zal de rechtbank, overeenkomstig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, rekening houden bij de bepaling van de straf.
Hoogte straf
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een sanctie niet langer passend. Zij zal daarom toepassing geven aan artikel 9a Sr en bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Het beslag

Het inbeslaggenomen geld ter hoogte van € 230,- zal aan de verdachte worden teruggegeven.

9.De beslissing

De rechtbank:
Niet-ontvankelijkheid
- verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiar tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging;
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de verdachte:
- geld € 230,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.A.M. Philippart, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers en
J.G.A.M. Spijkers, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2023.
Buiten staat
mr. K.G. Witteman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- ongeveer 173,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 97,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Beek, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een vuurwapen in de vorm van een (gas)pistool van het merk Bruni, model GAP, kaliber 9 mm PAK en/of
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 4 knalpatronen, kaliber 9 mm P.A.Knall en/of
- 2 pepergaspatronen, kaliber 9mm PAPV ( Pfeffer Verteidigung),
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018014543 en PL2300-2018087481, gesloten d.d. 24 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 733, alsmede de niet genummerde bescheiden.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2018, pagina 402 en 403.
3.Het proces-verbaal, nummer 128, d.d. 12 juni 2018, pagina 412 tot en met 415.
4.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 juni 2018, pagina 80 en 84.
5.Het proces-verbaal relaterende een onderzoek aan de op pagina nr. 1 van dit proces-verbaal vermelde voorwerpen d.d. 27 juni 2018, pagina 453 tot en met 456.