ECLI:NL:RBLIM:2023:1976

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
03.114461.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot doodslag met zware mishandeling

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 24 juli 2020 samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een slachtoffer te doden. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer hebben gehandeld door hem meermalen te slaan met een hard voorwerp en te schoppen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het gebruik van een mes tijdens de aanval, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit mes daadwerkelijk was gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, met aftrek van het voorarrest, en er werd een voorwaardelijke maatregel tot terbeschikkingstelling opgelegd. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en het hoge recidiverisico. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank gelastte de verbeurdverklaring van de in beslag genomen metalen buizen en onttrok het busje pepperspray aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.114461.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 17 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
gedetineerd in P.I. Grave te Grave.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij is op de zitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (03.117661.21), [medeverdachte 2] (03.131504.21), [medeverdachte 3] (03.125253.21), en [medeverdachte 4] (03.125262.21).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair: op 24 juli 2020 te Roermond samen met een ander [slachtoffer] heeft proberen te doden door hem te steken met een mes, te slaan met een ijzeren staaf/honkbalknuppel dan wel hard voorwerp en meermalen te slaan en met geschoeide voet te trappen;
subsidiair: op 24 juli 2020 te Roermond samen met een ander met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair: op 24 juli 2020 te Roermond samen met een ander met voorbedachten rade geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Het handelen van de verdachte bracht mee dat de aanmerkelijke kans ontstond dat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zou komen te overlijden. Die kans heeft de verdachte willens en wetens aanvaard nu uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen - het meermalen slaan met een metalen buis op het hoofd van [slachtoffer] , het meermalen slaan van [slachtoffer] met gebalde vuist het schoppen van [slachtoffer] en het steken van die [slachtoffer] met een mes – volgt dat dit een geëigende manier is om iemand te doden. De verdachte heeft het feit samen gepleegd met de medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] ook geslagen met een ijzeren pijp/buis en hem met een vuist tegen het hoofd geslagen. Van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken en elk van de verdachten heeft een wezenlijke materiële bijdrage geleverd aan de voltooiing van het delict.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het blote opzet noch het voorwaardelijke opzet gericht op het doden van [slachtoffer] kan worden vastgesteld. Het is nimmer de bedoeling geweest van de verdachte om hem te doden. Het was de bedoeling om [slachtoffer] vast te houden, vast te tapen en over te dragen aan de politie. Dat het volledig uit de hand is gelopen, maakt niet dat van een poging tot doodslag kan worden gesproken. De gepleegde geweldshandelingen waren van korte duur, de vastgestelde verwondingen bij [slachtoffer] waren niet zodanig dat hij daaraan zou kunnen komen te overlijden. Er zijn geen vitale lichaamsdelen geraakt. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het aangetroffen mes is gebruikt om [slachtoffer] te steken. [slachtoffer] heeft op eigen kracht de woning nog kunnen verlaten en in een auto kunnen stappen. Hij is met een snelheid van 50/60 km/u tegen een politieauto gebotst. Niet is uit te sluiten dat hij daardoor ook verwondingen heeft opgelopen.
Van zware mishandeling kan evenmin worden gesproken. Het wettig bewijs daartoe is ontoereikend. Het opzet was er niet op gericht. Er was ook geen sprake van voorbedachte rade. Van zwaar lichamelijk letsel als omschreven in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan evenmin worden gesproken. In het dossier ontbreekt actuele medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op vrijdag 24 juli 2020, omstreeks 23:40-23:41 uur, kwam er een 112 melding binnen bij de
ambulancemeldkamer. Er zou een persoon volledig onder het bloed op de gang liggen van een appartementencomplex gelegen aan [adres] te Roermond. Deze persoon zou in elkaar geslagen zijn. Het zou gaan om [slachtoffer] . Op het moment dat de politie ter plaatse kwam op [adres] bleek dat [slachtoffer] in een personenauto was gestapt en daarmee was gaan rijden. De auto werd door de politie klem gereden. Politieambtenaren zagen toen dat [slachtoffer] gewond was en inderdaad onder het bloed zat. [slachtoffer] deelde hen mede dat hij eerder op de avond zwaar mishandeld was, door meerdere personen met honkbalknuppels. Hij wist niet wie de mannen waren. [slachtoffer] werd afgevoerd naar het ziekenhuis alwaar hij een paar dagen op de intensive care heeft gelegen.
Na uitvoerig onderzoek zijn de volgende verdachten bij de politie in beeld gekomen: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , en [medeverdachte 4] . De laatste drie verdachten wordt verweten dat zij de aanval op [slachtoffer] hebben uitgelokt, de eerste twee verdachten wordt verweten een aanval op [slachtoffer] te hebben uitgevoerd.
Bewijs
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 24 juli 2020 in de woning van [medeverdachte 3] te Roermond rond 23:00 uur op de bank televisie lag te kijken. [medeverdachte 3] was toen bij de buren, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , op bezoek. Er kwamen 2 mannen binnen met bivakmutsen op en helemaal in het zwart gekleed. Met één begon aangever te vechten (de kleine), de ander (de grote) sloeg hem met de honkbalknuppel op zijn hoofd en op de ribben. Aangever heeft verder verklaard dat hij 7 à 8 keer met een (honkbal)knuppel dan wel met een stuk ijzer of hout op zijn hoofd en rug werd geslagen. De kleine man begon te slaan met vuisten. Hij begon op hem in te beuken met een blote vuist. [2]
[slachtoffer] werd in het ziekenhuis opgenomen en onderzocht. In het letselrapport staat vermeld dat hij vele kleine wondjes in het gelaat heeft en een wond van 10 cm tot op het schedelbot bij het rechter slaapbeen. Hij heeft blauwe plekken rondom het rechter oog en wang, bloeduitstortingen in het hoofd-halsgebied, op de borstkas en rechter schouder en fracturen aan respectievelijk de oogkasbodem en in de achterwand van de luchthoudende ruimte in de rechter bovenkaak en een neusbeenfractuur. Verder is sprake van een traumatische bloeding in het spinnenwebvlies (omsluit de hersenen). De verwachting is blijvend letsel want schedel-hersenletsel zoals beschreven kan gedurende lange tijd klachten geven met name op het niveau van de cognitie. De bloeduitstortingen in het hoofd-halsgebied en op de diverse ledematen zouden goed kunnen passen bij stomp geweld met mogelijk een staafvormig voorwerp. De bloeduitstorting op de linkerschouder zou goed kunnen passen bij slagen met een stok of knuppel. De fracturen in de aangezichtsschede (kaak, oogkas) en de traumatische bloeding in het spinnenwebvlies zouden het gevolg kunnen zijn van uitgeoefend stomp geweld op het hoofd. [3]
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] ) naar de woning, waar [slachtoffer] op dat moment verbleef, ging. De verdachte liep voorop de kamer in, pakte [slachtoffer] vast en werkte hem naar de grond. [medeverdachte 1] heeft volgens de verdachte een paar tikken uitgedeeld met een ijzeren pijp/buis. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] ook geslagen heeft met een ijzeren pijp/buis en dat hij en [medeverdachte 1] hem een paar keer geschopt hebben tegen zijn lijf. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] ook met vuisten heeft geslagen. [5]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 5] –de woning is binnengegaan en dat ze de deur hebben dicht gedaan. [medeverdachte 5] liep al vrij vlug de woonkamer in naar de bank waar [slachtoffer] op lag te slapen. [medeverdachte 5] is bovenop [slachtoffer] gesprongen. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij een flesje met pepperspray in zijn hand had waarmee hij [slachtoffer] de ogen dichtspoot. [medeverdachte 5] is van die man afgekomen en [medeverdachte 1] is bovenop die man gaan zitten en heeft hem twee keer met een vuist vol in het gezicht geslagen. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 5] witte schoenen aanhad; toen ze de woning verlieten waren de schoenen rood gekleurd van het bloed. [medeverdachte 1] droeg zelf ook schoenen. [6]
Poging tot doodslag?
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat de verdachte het bloot opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet en overweegt daartoe het volgende.
Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat er een aanmerkelijke kans
bestond dat [slachtoffer] door de gedraging van verdachte zou overlijden en dat verdachte
die kans bewust heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd vitale en kwetsbare delen bevat, waaronder de slaap, de hals en de hersenen. Naar algemene ervaringsregels kan het enkel slaan met een hard (zwaar) voorwerp op het hoofd ter hoogte van of tegen de slaap leiden tot de dood van het slachtoffer, als het slaan met kracht gebeurt. Daarmee is de kans dat iemand komt te overlijden indien diegene met een hard voorwerp met kracht tegen het hoofd en de slaap wordt geslagen, ook al is het maar een enkele rake klap met een hard voorwerp, aanmerkelijk.
Dat verdachten met een hard voorwerp en met kracht hebben geslagen, blijkt uit het forse uit- en inwendig letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen onder meer bij zijn slaapbeen en in zijn nek/hals, als weergegeven in de letselrapportage.
Verder geldt dat het handelen van de verdachten naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm - het meermalen slaan met een hard voorwerp op het hoofd van [slachtoffer] , waar zich de slaap bevindt, en het slaan met dit voorwerp tegen de nek, in combinatie met het met kracht slaan met de vuisten en het schoppen tegen [slachtoffer] - moet worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte(n) de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft/hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet duidelijk is welk letsel bij [slachtoffer] door de aanval is ontstaan, omdat het mogelijk is dat letsel is ontstaan door de botsing met een politieauto.
De rechtbank acht onaannemelijk dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel anders dan door de aanval van verdachte en medeverdachte, is ontstaan. Het procesdossier biedt voor een scenario, als geschetst door de verdediging, geen aanknopingspunten. Bovendien blijkt uit de letselrapportage dat het letsel bij [slachtoffer] passend is bij uitgeoefend stomp geweld met een staafvormig voorwerp, stok of knuppel.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het verwijt dat hij [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp, in het been heeft gestoken. De rechtbank kan niet aan de hand van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vaststellen of en zo ja op welke wijze een mes is gehanteerd tijdens de aanval op [slachtoffer] . In de woning is weliswaar een mes aangetroffen met op de punt van het mes bloed van de verdachte, maar geen bloed van [slachtoffer] . De verdachte alsmede de medeverdachte [medeverdachte 1] ontkennen het gebruik van een mes. Dat [slachtoffer] mogelijk een snij-scheurwond op zijn rechterbeen heeft opgelopen tijdens de aanval, rechtvaardigt niet de conclusie dat die wond is ontstaan door een mes.
Medeplegen?
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat beide verdachten een wezenlijke materiële bijdrage hebben geleverd aan de voltooiing van het delict. Beiden zijn de woning binnengegaan waar [slachtoffer] verbleef, beiden hebben [slachtoffer] met een hard voorwerp geslagen en met gebalde vuisten geslagen. Ze zijn gezamenlijk opgetreden en hebben elkaar versterkt in de aanval jegens [slachtoffer] . Van een nauwe en bewuste samenwerking is derhalve sprake geweest. Het tenlastegelegde medeplegen zal bewezen worden geacht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als onder 3.4 omschreven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 24 juli 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, met een hard voorwerp tegen het hoofd en bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en
- meermalen, deze [slachtoffer] heeft geslagen en (met geschoeide voet) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
medeplegen van poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater J.C. Laheij en de psycholoog K.M. ten Brinck hebben over de geestvermogens van de verdachte op 22 februari 2023 een rapportage Pro Justitia uitgebracht.
Uit de onderzoeken van psychiater Laheij en psycholoog Ten Brinck komt onder meer naar voren dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in diverse verdovende middelen en een vermoeden van PTSS als gevolg van affectieve en pedagogische verwaarlozing in zijn jeugd wat vergezeld ging met huiselijk geweld. De genoemde stoornissen en problematiek hadden volgens de onderzoekers zonder twijfel doorwerking in het aan de verdachte tenlastegelegde feit. De context waarin het ten laste gelegde plaats vond was als het ware een ultieme set-up voor de verdachte omdat het inspeelde op zijn problematiek. Er werd een indringend en herhaaldelijk beroep gedaan op hem om zijn sterke kant te laten zien. De verdachte werd hierdoor getriggerd omdat hij daardoor in zijn beleving werd erkend en gewaardeerd. Het triggerde hem ook vanuit zijn eigen getraumatiseerd verleden dat hij nu in staat werd gesteld om een verschil te maken door een hulpeloze ander te gaan helpen. De verdachte is in zijn affecten kinderlijk naïef. Er was onvoldoende remming vanuit zijn gebrekkige frustratietolerantie doordat men aan hem bleef trekken en er was onvoldoende remming vanuit zijn gebrekkige gewetensfuncties. Verder was er sprake van doorlopend gebruik van verdovende middelen wat invloed heeft op zijn functioneren zoals op zijn impulscontrole en emotie- en agressieregulatie.
De verdachte was volgens de deskundigen ten tijde van het laste gelegde in staat om zijn afwegingen te maken. Ook mag de verdachte geacht worden weet te hebben van zijn eigen problematiek en valkuilen na een eerdere tbs-behandeling. Geadviseerd wordt derhalve betrokkene het ten laste gelegde indien bewezen
in een verminderde matetoe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de diagnose en de mate van toerekenbaarheid, en neemt deze over. De rechtbank komt op basis van de vermelde bevindingen en advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel terbeschikkingstelling (verder: tbs) te gelasten onder de voorwaarden als gesteld in het maatregelrapport van de reclassering GGZ ERW Novadic-Kentron van 1 maart 2023.
De officier van justitie heeft verder de dadelijke uitvoerbaarheid ex artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd alsmede de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr. Volgens de officier van justitie is er bij de verdachte sprake van een zeer hoog recidiverisico, zodat langdurig en mogelijk levenslang toezicht nodig is teneinde dreigende recidive tijdig te signaleren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een gevangenisstraf ter hoogte van het reeds ondergane voorarrest meer dan passend is voor hetgeen volgens de verdediging aan de verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien van de vordering tbs met voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr stelt de verdediging zich op het standpunt dat de oplegging van die maatregel geen enkele meerwaarde heeft.
De verdediging stelt zich ten slotte op het standpunt dat het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag van de einduitspraak (voor korte duur) dient te worden geschorst, zodat de verdachte voor zijn ziekelijke moeder kan zorgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met metalen buizen op het hoofd, de nek en het lichaam te slaan en hem meerdere malen te slaan met vuisten tegen het hoofd en te schoppen met geschoeide voeten. Het geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt was zó intens dat [slachtoffer] hierdoor het leven had kunnen laten. Uit de verklaringen van [slachtoffer] komt ook duidelijk naar voren dat hij vreesde voor zijn leven op het moment dat de verdachte en medeverdachte op hem in bleven beuken. Dat [slachtoffer] het er levend vanaf heeft gebracht is niet aan de verdachte en medeverdachte te danken. Hij heeft fors letsel opgelopen als reeds beschreven in de opsomming van het bewijs. Ongetwijfeld moet het voor het slachtoffer zeer schokkend en beangstigend zijn geweest om in de woning waar hij verbleef en waar hij zich beschermd en veilig mocht wanen, onverhoeds te worden aangevallen. Het slachtoffer heeft nog steeds fysiek en psychisch last ten gevolge van zijn verwondingen en het gebeurde, zoals bleek uit zijn verklaring ter terechtzitting.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 23 februari 2023. Blijkens het strafblad is de verdachte in 2004 veroordeeld voor een doodslag tot een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passend in aanmerking. De rechtbank acht als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden geboden. De reden dat de rechtbank van deze straf uitgaat is gelegen in de omstandigheid dat bij de medeverdachte [medeverdachte 1] van dezelfde straf zal worden uitgegaan. De officier van justitie heeft in die zaak 48 maanden gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank ziet in het aandeel van de verdachte en de medeverdachte geen verschil en derhalve geen aanleiding af te wijken van bovenstaand uitgangspunt.
Hiervan uitgaande ziet de rechtbank omstandigheden die zij enerzijds strafverhogend en anderzijds strafverlagend acht. Strafverhogend is de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder, al is het lang geleden, is veroordeeld voor een fataal levensdelict en toen, in verband daarmee, langdurig is behandeld voor zijn toen vastgestelde problematiek. Hij heeft destijds door zijn behandeling voldoende handvaten gekregen om niet meer te recidiveren, hetgeen toch is gebeurd. Dat valt verdachte aan te rekenen. Aan de andere kant acht de rechtbank verdachte in deze strafzaak verminderd toerekeningsvatbaar. Alles afwegend komt de rechtbank erop uit dat de gevangenisstraf die als uitgangspunt heeft te gelden passend en geboden is.
De rechtbank zal verder nog wel met de volgende strafverlagende omstandigheid rekening houden.
Redelijke termijn
Bij de straftoemeting dient de rechtbank rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het Europese Hof van de Rechten van de Mens neemt als uitgangspunt dat voor een verdachte die in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert binnen een termijn van 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop de verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 27 april 2021. Gelet hierop zou uiterlijk op 27 augustus 2022 een vonnis gewezen moeten zijn. Tussen 27 augustus 2022 en de datum van dit vonnis – 17 maart 2023 – ligt een periode van ruim 6 maanden.
De rechtbank zal, gezien de geconstateerde schending van de redelijke termijn, de gevangenisstraf van 48 maanden verminderen met 2 maanden tot
46 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
TBS-maatregel
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het persoonsdossier van de verdachte en met name op de hierna genoemde stukken:
  • een rapportage Pro Justitia van 22 februari 2023, opgesteld door J.C. Laheij, psychiater, en K.M. ten Brinck, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Almere; en
  • een maatregelrapport ten behoeve van tbs met voorwaarden van de reclassering GGZ ERW Novadic-Kentron van 1 maart 2023, opgesteld door [naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker.
Uit de onderzoeken van psychiater Laheij en psycholoog Ten Brinck komt onder meer naar voren dat
een hoog risico op agressief (delict-)gedragvan de verdachte in brede zin aannemelijk is, als de verdachte zonder inbedding en begeleiding in de maatschappij geplaatst zal worden. Bij begeleiding en bemiddeling naar een geschikte, beschermde woonsituatie en dagbesteding met ook begeleiding en controle op het middelengebruik, neemt dit risico beduidend af. Hulpverlening, een goede woonsituatie en toezicht zijn nog niet geregeld, maar niet onbereikbaar, zoals blijkt uit de toezegging van instanties waarbij betrokkene al bekend is.
De ernst van het ten laste gelegde en het hoge recidiverisico (op een hernieuwd agressief
incident) bij deze blijvend kwetsbare man maakt dat een stevig extern kader van groot belang is. Bijzondere voorwaarden bij slechts een voorwaardelijk strafdeel brengen met zich mee dat de verdachte bij het overtreden van voorwaarden gedetineerd zou kunnen raken en dan onbehandeld in de maatschappij terug zou keren. Bij een meer verplichtend tbs-kader zal dit risico ondervangen worden. Een tbs met dwangverpleging is naar overtuiging van onderzoekers echter niet nodig is om het recidivegevaar te beperken, een ambulante behandeling zal kunnen volstaan. De verdachte kent immers (ten dele) zijn kwetsbare kanten en is gemotiveerd voor begeleiding en ambulante behandeling. Een intensieve klinische behandeling gericht op verandering is, na het doorlopen en afgeronde tbs-traject, naar mening van de onderzoekers niet geïndiceerd. Een blijvend ondersteunend kader kan verdachte helpen de voorkomende problemen op levensterreinen als wonen, werken, sociale contacten en -netwerk en relaties op te lossen en daarmee terugval in drugsgebruik voor te zijn en te voorkomen dat hij qua functioneren in een neerwaartse spiraal terecht zal komen. Geadviseerd wordt de verdachte derhalve een tbs met voorwaarden op te leggen. Doel van de behandeling zal gericht zijn op abstinentie van drugs, resocialisatie naar dagbesteding/werk en huisvesting, en begeleiding bij voorkomende problemen op genoemde levensgebieden. Traumabehandeling is geïndiceerd en de verdachte heeft aangegeven daarvoor nu wel open te staan.
In het maatregelrapport, opgesteld door [naam reclasseringswerker] , staat vermeld dat het recidive risico gemiddeld-hoog is. De verdachte zou gemotiveerd zijn om zich te laten begeleiden door het ambulante team van de Rooyse Wissel en hij wil verblijven binnen de beschermde woonvorm van Moveoo. Vanuit het rapport van het Pieter Baan centrum wordt een dergelijk traject ook geadviseerd. De reclassering ziet een positief traject voor de verdachte bij bovengenoemde instanties, maar is wel terughoudend ten aanzien van de haalbaarheid indien betrokkene niet voorafgaand aan dat traject ook een (wellicht relatief kortdurend) klinische periode zou ondergaan om op die wijze meer stabiel in te stromen bij deze instellingen. Echter concludeert de reclassering dat een ambulant traject bij instellingen die al bekend zijn met de verdachte positief kan zijn en onder de huidige kennis van zaken wellicht voldoende verantwoord. Bij eventuele destabilisatie zou er snel kunnen worden geanticipeerd in het risicomanagement, vanuit de reeds bestaande kennis en opgebouwde werkalliantie. Zodoende adviseert de reclassering tbs met voorwaarden in een ambulant kader.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de verschillende deskundigen ten aanzien de inschatting van het recidiverisico, de noodzaak tot ambulante behandeling en abstinentie van drugs en neemt deze over.
De rechtbank acht gelet op eerdergenoemde adviezen de oplegging van de maatregel tbs geboden, nu bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, er sprake is van een door de verdachte begaan feit dat een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tbs met voorwaarden kan worden opgelegd. De rechtbank acht dit ook passend. Het gevaar dat de verdachte kan vormen voor de maatschappij zal voldoende kunnen worden ingeperkt door de verdachte binnen een strak gestructureerd begeleidings- en behandelingskader te begeleiden en te behandelen. Daarin is voorzien in de door de reclassering opgestelde voorwaarden. De reclassering is bereid zich in het kader van een voorwaardelijke tbs in te spannen, indien de door die instantie opgestelde en in het maatregelrapport vermelde voorwaarden aan de verdachte worden opgelegd, en hier toezicht op uit te oefenen. De rechtbank zal de door de reclassering gestelde voorwaarden aan de terbeschikkingstelling verbinden, met dien verstande dat het de gestelde voorwaarde van het ‘meewerken aan een time-out’ zal herformuleren indachtig de recente jurisprudentie van de Hoge Raad in dit verband.
De rechtbank merkt nog op dat het begane misdrijf was gericht tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. Dit betekent dat de totale duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Omdat de rechtbank – gelet op het nadrukkelijk aanwezige recidivegevaar – het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet geen reden om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, temeer omdat een tbs met voorwaarden in het onderhavige geval tot 9 (negen) jaren (maximaal) kan voortduren.
Schorsing voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen termen om het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen, omdat het verzoek daartoe onvoldoende is onderbouwd. Dit verzoek zal worden afgewezen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter terechtzitting een schadevergoeding van
€ 5.000,- ter zake van het tenlastegelegde.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het procesdossier voldoende duidelijk te herleiden is dat het letsel van de benadeelde (mede) is toegebracht door de verdachte. De immateriële schade kan worden gewaardeerd op een bedrag van
€ 3.000,-. Dit bedrag kan hoofdelijk worden toegewezen. De officier van justitie heeft daarnaast het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering op generlei wijze is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank overweegt daartoe dat de vordering niet is onderbouwd. Tijdens de zitting heeft [slachtoffer] bij de bespreking van zijn blanco vordering tot schadevergoeding aanvankelijk ook geen bedrag genoemd. Hij heeft het bedrag van € 5.000,- enkel genoemd nadat de officier van justitie een bedrag van € 3.000,- had gevorderd. Beide bedragen zijn echter niet nader (met stukken) gespecificeerd en op geen enkele wijze onderbouwd. Hetgeen [slachtoffer] op vragen van de rechtbank heeft geantwoord biedt onvoldoende basis voor het vaststellen van een redelijk bedrag aan immateriële schade. De rechtbank zal derhalve geen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.

8.Het beslag

De in beslag genomen metalen buizen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring omdat de verdachte met behulp van deze voorwerpen het feit heeft begaan.
Het in beslag genomen busje pepperspray zal aan het verkeer worden onttrokken omdat met behulp daarvan het feit is begaan, terwijl het ongecontroleerd bezit van dit voorwerp in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het in beslag genomen mes omdat uit het procesdossier niet valt vast te stellen of het mes op enigerlei wijze is gebruikt bij het plegen van het feit. Evenmin is uit het procesdossier vast te stellen of het ongecontroleerde bezit van het mes in strijd is met de wet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 37a, 38, 38a, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel tot terbeschikkingstelling
- gelast de ter beschikking stelling van de verdachte onder de volgende voorwaarden:
- de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt
onder andere in:
• veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
• veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
• veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
• veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
• veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
• veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
• veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
• veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- de veroordeelde mag niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het
Koninkrijk der Nederlanden gaan, zonder toestemming van de reclassering;
- de veroordeelde laat zich behandelen door een ambulante zorgverlener, te bepalen
door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener geeft voor de behandeling; Het innemen van medicijnen kan
onderdeel zijn van de behandeling;
- de veroordeelde laat zich – indien dat gedurende de tijd dat de voorwaarden van
kracht zijn noodzakelijk is – behandelen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum
(FPC) of andere nader door de reclassering te bepalen instelling. De veroordeelde
houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die deze instelling geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij
overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrisch
toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een
kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie,
observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een
kortdurende opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de
veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële
instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname
duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
- de veroordeelde verblijft bij een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te
bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig
vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de
instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de veroordeelde dient zich op het gebied van druggebruik te houden aan de
richtlijnen van de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. Hij
werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De
reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- de veroordeelde dient zich op het gebied van alcoholgebruik te houden aan de
richtlijnen van de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. Hij
werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke
controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke
controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om
het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en
ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe
vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geeft aan GGZ ERW Novadic-Kentron de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
2 metalen buizen;
- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
1 busje pepperspray;
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende:
- een mes;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. P.W.E.C. Pulles en mr. L. Bastiaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.L.L. Ruijters mr. M.J.M. Penders, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2023.
Buiten staat
Mr. P.W.E.C. Pulles is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier mr. M.J.M. Penders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 24 juli 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp, in het been van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een ijzeren staaf en/of (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, deze [slachtoffer] heeft geslagen en/of (met geschoeide voet) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 juli 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel
,te weten een gebroken oogkasbodem, gebroken bovenkaak, gebroken neusbeen en/of een bloeding in het spinnenwebvlies (dit omsluit de hersenen) heeft toegebracht door:
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp, in het been van die [slachtoffer] te steken en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een ijzeren staaf en/of (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of bovenlichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, deze [slachtoffer] te slaan en/of (met geschoeide voet) tegen het lichaam van die [slachtoffer] te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 juli 2020 te Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
,- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp, in het been van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een ijzeren staaf en/of (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, deze [slachtoffer] heeft geslagen en/of (met geschoeide voet) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R020086-121, gesloten d.d. 23 juni 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 728.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 26 juli 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 66-70.
3.Geschrift, zijnde een Letselrapportage Forensische Geneeskunde, GGZ Limburg-Noord, betreffende [slachtoffer] , opgemaakt door J. van Gastel, forensisch arts KNMG, d.d. 22 februari 2021
4.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 27 april 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 494, 498, 499.
5.Verklaring van de verdachte, afgelegde ter terechtzitting van 3 maart 2023.
6.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 4 mei 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 558, 559 en 563.