In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de Rechtbank Limburg op 15 maart 2023 een eindvonnis uitgesproken na een langlopende procedure tussen een besloten vennootschap (eiser) en een vennootschap onder firma (gedaagde sub 1) en twee privépersonen (gedaagde sub 2 en sub 3). De kern van het geschil betreft de vraag of de eiser tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk, en de hoogte van het meerwerk en minderwerk. Eiser vorderde betaling van facturen op basis van de aannemingsovereenkomst, terwijl gedaagde sub 1 in reconventie partiële ontbinding en schadevergoeding vorderde. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin verschillende posten zijn besproken en beslist. In het eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser ten onrechte haar werkzaamheden heeft opgeschort en dat gedaagde sub 1 terecht een beroep heeft gedaan op partiële ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 een bedrag van € 17.929,50 te veel heeft betaald aan eiser, en heeft dit bedrag toegewezen, evenals een schadevergoeding van € 13.905,70 en een vergoeding voor gevolgschade van € 2.421,-. Eiser is veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.