ECLI:NL:RBLIM:2023:1829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/1783
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een groente- en fruitconservenfabriek met betrekking tot geluidsoverlast, stikstofdepositie en PFAS-uitstoot

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 13 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een groente- en fruitconservenfabriek beoordeeld. Eiser, wonende op ongeveer 230 meter van het bouwplan, stelt dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege geluidsoverlast, stikstofdepositie en PFAS-uitstoot. De rechtbank concludeert dat het bouwplan op een grotere afstand van eisers woning ligt dan de door eiser gestelde minimaal vereiste afstand van 300 meter. Het akoestisch onderzoek toont aan dat de geluidbelasting voldoet aan de geldende normen, en de rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser is. Daarnaast wordt de beroepsgrond over stikstofdepositie op Natura 2000-gebied verworpen, omdat er geen directe verwevenheid is tussen de belangen van eiser en de bescherming van het natuurgebied. De rechtbank oordeelt ook dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de omgevingsvergunning leidt tot onaanvaardbare PFAS-uitstoot, aangezien uit bodemonderzoek is gebleken dat het perceel van vergunninghouder niet verontreinigd is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal (verweerder)

(gemachtigde: mr. H.M.J.G. Neelis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam derde-partij]uit [plaats 1] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bij besluit van 1 juni 2021 verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouder.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [naam] namens vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder is eigenaar van een op de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats 2] gevestigde groente- en fruitconservenfabriek. Dit is een type C-inrichting. Op 5 december 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het vernieuwen van de bestaande hallen [nummer hal 1] en [nummer hal 2] en het bouwen van een nieuwe hal bij hal [nummer hal 1] (hierna: het bouwplan). Eiser woont aan de [adres 4] in [woonplaats 2] op ongeveer 230 meter van het bouwplan en tussen eisers woning en het bouwplan bevindt zich grasland, zodat eiser vrij zicht heeft op het bouwplan. De gronden waarop het bouwplan is voorzien, hebben op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Ittervoort” [1] (hierna: het bestemmingsplan), voor zover hier van belang, de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat de bouwhoogte 0,80 cm hoger is dan toegestaan en de keerwanden buiten het bouwvlak liggen.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten: 1) het bouwen van een bouwwerk, 2) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en 3) het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting. [2] Eiser is het hier niet mee eens en voert – kort samengevat – aan dat zijn woon- en leefomgeving onaanvaardbaar wordt aangetast door geluidsoverlast, stikstof en PFAS.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
4. Deze beoordeling leidt tot de volgende conclusie: de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de omgevingsvergunning verleend worden gelet op de afstand tot eisers woning?
5. Eiser stelt dat de vergunning niet verleend mocht worden omdat de afstand van het bouwplan tot eisers woning slechts 233 meter is, terwijl de in acht te nemen afstand tussen een bedrijf in de categorie 4.2 en een woning 300 meter moet bedragen.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
6.1.
De afwijking van het bestemmingsplan is enkel gelegen in de bouwhoogte en de keerwanden die buiten het bouwvlak liggen. Dit is overigens niet in geschil. De afstand tussen het bedrijf en eisers woning verandert door het bouwplan niet. De veranderingen waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, zo is ook ter zitting vastgesteld, zijn gelegen op een grotere afstand van eisers woning dan 300 meter. Reeds om deze reden kan deze beroepsgrond niet slagen, nu die niet zozeer gericht is tegen het bestreden besluit maar tegen de reeds bestaande situatie die ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan. [3] Het bestemmingsplan staat op deze gronden rechtstreeks categorie 4.2 toe en dat bestemmingsplan is onherroepelijk. Dat categorie 4.2 hier is toegestaan, is dus een gegeven waar partijen en ook de rechtbank in dit geval van moeten uitgaan. De vraag of die categorie gelet op de afstand tot eisers woning hier had mogen worden toegestaan, is een vraag die in deze omgevingsvergunningprocedure niet aan de orde kan komen.
6.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bedrijf van vergunninghouder naar het oordeel van de rechtbank als groente- en fruitconservenfabriek niet in categorie 4.2 van het bestemmingsplan [4] valt, maar in categorie 3.2 met 100 meter als grootste tot gevoelige objecten aan te houden afstand. Het bestemmingsplan staat bovendien in de regels wel maximaal categorie 4.2 toe, maar in de lijst van bedrijfsactiviteiten is de maximale categorie 4.1, met als grootste afstand 200 meter.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van onaanvaardbare geluidstoename?
7. Eiser voert aan dat het bouwplan tot een ernstige toename van geluidsoverlast leidt, van vooral diverse koelinstallaties en transportbewegingen. Volgens eiser is de omgevingsvergunning niet gebaseerd op een volledig beeld van de situatie, is de situatie bij zijn woning niet correct beoordeeld en leidt het bouwplan tot overschrijding van de geluidsnormen, zoals gehanteerd in de Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid. In dit verband wijst eiser ook op de nachtelijke verkeersbewegingen met heftrucks en vrachtwagens die in deze vergunning zijn toegestaan. Ter voorkoming van geluidsoverlast moeten volgens eiser in de vergunning transportbewegingen in de avond en nacht verboden worden.
8. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat in het ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai [naam derde-partij] [adres 1] - [adres 2] / [adres 3] [postcode] [plaats 2] ’ (hierna: het akoestisch onderzoek) van Bureau Geluid van 17 maart 2020, dat deel uitmaakt van de omgevingsvergunning, eisers woning apart is beschouwd (rekenpunt 10) en benoemd. In hoofdstuk 1 van het akoestisch onderzoek staat dat bij de toetsing van de geluidbelasting is uitgegaan van uitgangspunten zoals opgenomen in de Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid van de gemeente Leudal, en dat het aspect indirecte hinder vanwege het wegverkeer van en naar de inrichting is beschouwd. Bij de invoergegevens van het akoestisch model zijn de bronvermogens ‘vracht- en personenwagens’, ‘rijden elektrische heftrucks’ en ‘lossen van afval met Eheftruck in container’ meegenomen als geluidsbronnen die een relevante bijdrage leveren aan de geluidsuitstraling van het bedrijf. Verder is onder het kopje ‘Maximaal representatieve bedrijfssituatie’ vermeld dat de hallen dusdanig thermisch (en daarmee ook akoestisch) geïsoleerd zijn dat de activiteiten in de productiehallen niet hoorbaar of meetbaar zijn buiten de gebouwen. Dit is tijdens de metingen nogmaals gecontroleerd. Vanuit de gevels en dakvlakken was geen geluid vanuit de productieruimte hoorbaar en dus meetbaar. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij eisers woning in de dag-, avond-, en nachtperiode wordt voldaan aan de op grond van de Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid opgestelde normstelling voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (Lar,lt). Bij de bepaling van het maximale geluidsniveau (Lamax) in de dag-, avond-, en nachtperiode is uitgegaan van de geluidemissie in de maximaal representatieve bedrijfssituatie, die wordt bepaald door bewegingen en activiteiten gedurende 24 uur per dag op het terrein van de inrichting, het laden en lossen bij het laaddok, activiteiten in de productiehal en opgestelde procesinstallaties. Blijkens het akoestisch onderzoek wordt in de dag-, avond- en nachtperiode voldaan aan de in de Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid opgenomen grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde voor het Lamax. Het verkeer van en naar de inrichting is ter hoogte van de [straat] reeds opgenomen in het heersende verkeersbeeld en valt daarmee buiten de reikwijdte van de omgevingsvergunning.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidsniveaus zijn opgenomen in de omgevingsvergunning, heeft mogen concluderen dat eisers woon- en leefklimaat door het bouwplan niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Gesteld noch gebleken is dat het akoestisch onderzoek niet juist zou zijn, dan wel dat het onderzoek onzorgvuldig is. Verder zijn aan de vergunning onder 7 .4 en 7 .5 voorwaarden verbonden voor de Lar,lt en Lamax – veroorzaakt door in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting – aan eisers woning. Deze grenswaarden zijn overeenkomstig de in het akoestisch onderzoek berekende geluidsruimte met inachtneming van maatregelen. Ook is in de vergunning de voorwaarde opgenomen dat vergunninghouder binnen drie maanden nadat de inrichting in werking is gebracht door middel van een akoestisch onderzoek moet aantonen dat aan de geluidsvoorschriften 7 .4 en 7 .5 van de omgevingsvergunning wordt voldaan. De vergunning bevat daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eiser en voldoende handvatten voor handhavend optreden bij overschrijding van de normen.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Stikstofdepositie
9. Eiser stelt dat in het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd dat met de AERIUS-Calculator een passende beoordeling gemaakt kan worden. Dit is slechts het geval als hiermee volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies kunnen worden verkregen die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden kunnen wegnemen. Dit is volgens eiser niet het geval, omdat een adviescommissie van wetenschappers heeft aangegeven dat de AERIUS-Calculator te onnauwkeurig is.
10. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
10.1.
In artikel 8 :69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht [5] heeft de wetgever met artikel 8 :69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De rechtbank mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
10.2.
De bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [6] (hierna: de Afdeling) blijkt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
10.3.
Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van eiser, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eiser en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. [7]
10.4.
Eisers woning ligt op ongeveer 900 meter afstand van het Natura 2000-gebied “Vijverbroek”. Eiser heeft geen direct zicht vanuit zijn woning op dat gebied. Daarnaast bevindt zich tussen zijn woning en dat gebied het dorp [plaats 3] . Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid tussen de individuele belangen van eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe omgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving.
10.5.
Hetgeen eiser ten aanzien van de effecten op het Natura 2000-gebied heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 8 :69a van de Awb dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking daarvan. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
PFAS
11. Volgens eiser draagt het bouwplan bij aan meer PFAS in het milieu, via de lucht of via afvalwater. Omdat meer dan 85% van de door het RIVM geteste grond al boven de norm zit en er dus al sprake is van verontreiniging in de omgeving, kon de omgevingsvergunning niet verleend worden, aldus eiser.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat voor PFAS nog geen wettelijke normen zijn vastgesteld. Voor PFAS geldt enkel nog een tijdelijk handelingskader dat alleen van toepassing is als sprake is van het toepassen of afvoeren van grond en baggerspecie waarbij PFAS is aangetroffen. Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat uit bodemonderzoek is gebleken dat het perceel van vergunninghouder niet verontreinigd is en dat er geen grond is of wordt afgevoerd van het perceel. Dit is beaamd door vergunninghouder. De enkele stelling dat uit bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is gebleken dat de grond naast het perceel van vergunninghouder verontreinigd is, is onvoldoende voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Voor het oordeel dat sprake is van onaanvaardbare uitstoot van PFAS als gevolg van de omgevingsvergunning bestaat geen aanleiding.
12.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vastgesteld op 8 september 2015.
2.Respectievelijk 1) artikel 2.1, eerste lid, onder a, 2) artikel 2.1, eerste lid, onder c en 3) artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.En voor zover de bestaande situatie niet zou passen binnen het bestemmingsplan, kan eiser verweerder om handhaving verzoeken, maar dat is in deze procedure niet aan de orde.
4.Bijlage 2 bij de regels: ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten - gemeente Leudal’
5.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1230.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1947 en van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110.