ECLI:NL:RBLIM:2023:1765

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10261293 AZ VERZ 22-128
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 februari 2023 uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen verzoekers en verweerder. De verzoekers, bestaande uit een vennootschap onder firma en haar vennoten, hebben de arbeidsovereenkomst met verweerder, die als bedrijfsleider in dienst was, willen ontbinden. De verzoekers hebben aangevoerd dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, onder andere door ongefundeerde beschuldigingen en een verstoorde arbeidsverhouding. Verweerder heeft zich ziek gemeld en er zijn verschillende correspondenties geweest over de arbeidsovereenkomst en de betaling van loon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verwijten van verzoekers aan verweerder grotendeels onterecht waren en dat de verstoorde arbeidsverhouding voornamelijk het gevolg was van de harde beschuldigingen van verzoekers. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 31 maart 2023 en verzoekers veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding aan verweerder. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten gecompenseerd worden, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10261293 AZ VERZ 22-128
Beschikking van 20 februari 2023
in de zaak van

1.[verzoekster sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[verzoeker sub 2],
en
3.
[verzoekster sub 3],
beiden wonend te [woonplaats 1]
verzoekende partij,
gemachtigde mr. J.C. Vergoosen.
tegen
[verweerder],
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. N.P.J. Frijns,
Partijen zullen hierna [verzoekers] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de door [verzoekers] nagezonden bijlagen (de akte houdende producties)
  • de beslissing van de kantonrechter om dit verzoekschrift tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig te behandelen met het door [verweerder] aanhangig gemaakte kort geding (zaaknummer 10227672 CV EXPL 22-5186)
  • de mondelinge behandeling op 30 januari 2023 waarbij namens [verzoekers] een pleitnota met een productie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] exploiteerde sinds 2007 (als eigenaar) de eenmanszaak [handelsnaam] .
2.2.
[verzoeker sub 2] (hierna: [verzoeker sub 2] ) is de neef van [verweerder] . [verzoekster sub 3] (hierna: [verzoekster sub 3] ) is de echtgenote van [verzoeker sub 2] .
2.3.
In achtereenvolgens augustus/september en november/december 2021 zijn twee dochters van [verweerder] in verband met persoonlijke problemen en met problemen met hun moeder (de ex-echtgenote van [verweerder] ) bij [verweerder] komen wonen.
2.4.
In december 2021 hebben partijen met elkaar gesproken over de overname van de onderneming van [verweerder] . Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] het dagverblijf van [verweerder] hebben overgenomen per 1 juli 2022.
2.5.
De accountant van [verweerder] is de heer [naam accountant] van [naam bedrijf] . [naam accountant] heeft advieswerkzaamheden verricht gedurende het traject dat heeft geleid tot de overname van het dagverblijf.
2.6.
In het kader van de overname hebben partijen de volgende overeenkomsten gesloten:
  • een koopovereenkomst op grond waarvan [verweerder] aan de [verzoekster sub 1] (hierna: de VOF), vertegenwoordigd door de vennoten [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] , zijn eenmanszaak [handelsnaam] (onroerende zaken zakelijk en privédeel, roerende zaken, goodwill, klantenbestand, levende have, inventaris, e.d.) heeft verkocht voor € 850.000,00,
  • een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [verweerder] aan [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] een achtergestelde lening heeft verstrekt van € 200.000,00,
  • een koopovereenkomst op grond waarvan [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] aan [verweerder] hun woning te [plaats] hebben verkocht voor € 380.000,00,
  • een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [verweerder] op 1 juli 2022 in dienst getreden is van de VOF in de functie van bedrijfsleider tegen een brutoloon van
2.7.
Artikel 5 lid 5 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Werknemer verklaart dat hem bij indiensttreding geen belemmeringen bekend zijn, die hem verhinderen zijn functie normaal uit te voeren. Werknemer is ermee bekend dat hij bij arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een belemmering waarover hij Werkgever bij aanvang van deze arbeidsovereenkomst opzettelijk onjuist heeft voorgelicht of informatie heeft verzwegen, geen aanspraak heeft op doorbetaling van loon.”
2.8.
[verweerder] heeft zich op 20 september 2022 ziek gemeld, naar eigen zeggen, aanvankelijk in verband met een virusinfectie die hem al drie weken parten speelde.
2.9.
Aansluitend bleek [verweerder] naar eigen zeggen op 28 september 2022 corona opgelopen te hebben.
2.10.
De bedrijfsarts heeft geadviseerd de werkzaamheden weer te hervatten op 5 oktober 2022, mits [verweerder] dan klachtenvrij was.
2.11.
Omdat [verweerder] last kreeg van paniekaanvallen, heeft hij zijn werkzaamheden per
5 oktober 2022 niet hervat.
2.12.
Op 10 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts het volgende over [verweerder] gerapporteerd:
“Er is sprake van ernstig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal gebied. Momenteel is er nog teveel sprake van de crisissituatie. Hij is met eigen behandelaar zoekend naar hulp. Indien dit niet lukt, zou behandeling met intern hulpverlener van de Arbodienst overwegen kunnen worden. De kosten hiervan worden echter niet vergoed door de zorgverzekeraar.”
2.13.
Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de VOF (voor zover hier van belang) de arbeidsovereenkomst met [verweerder] vernietigd “vanwege de in deze brief omschreven wilsgebreken, zijnde bedrog dan wel dwaling”. [verweerder] is in deze brief gesommeerd het door hem ontvangen loon aan de VOF terug te betalen.
2.14.
De VOF heeft aan [verweerder] het loon betaald tot en met augustus 2022.
2.15.
Bij brief van 8 november 2022 heeft [verweerder] betwist dat sprake is geweest van bedrog of dwaling. In deze brief heeft [verweerder] de VOF verzocht de buitengerechtelijk vernietiging in te trekken en het loon met ingang van september 2022 aan hem te betalen.
2.16.
Partijen hebben daarna nog verder gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de standpunten.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekers] verzoekt, voor het geval de buitengerechtelijke vernietiging wordt vernietigd:
1. de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden wegens:
a. primair: ernstig verwijtbaar handelen / nalaten van [verweerder] ;
b. subsidiair: verwijtbaar handelen / nalaten van [verweerder] ;
c. meer subsidiair: een verstoorde arbeidsverhouding;
d. uiterst subsidiair: een combinatie van gronden;
2. op de subsidiaire, meer subsidiaire of uiterst subsidiaire grond, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op 1 maart 2023, onder toekenning aan [verweerder] van de op dat moment verschuldigde transitievergoeding;
3. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het onverschuldigd betaald loon over de maanden juli en augustus 2022 van in totaal € 5.947,08 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het verzoekschrift, tot de dag van betaling,
4. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de nakosten van € 131,00, dan wel, in geval van betekening van de beschikking, van € 199,00,
5. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Het verweer van [verweerder] strekt tot afwijzing van het verzoek van [verzoekers]
Subsidiair, voor zover het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen, verzoekt [verweerder] om [verzoekers] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en, voor zover de ontbinding zal worden uitgesproken op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, een billijke vergoeding van € 350.000,00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

voorwaardelijk verzoek

4.1.
[verzoekers] heeft het verzoek voorwaardelijk ingediend. Op pagina 1 van het verzoekschrift vermeldt [verzoekers] dat het verzoek is ingediend “voor zover U E.A. van mening bent dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat” en op pagina 18 stelt [verzoekers] dat het verzoek is ingediend “voor het geval dat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst door U E.A. wordt vernietigd.”
De kantonrechter is van oordeel dat aan de door [verzoekers] (in beide varianten geformuleerde) voorwaarde strikt genomen niet wordt voldaan. De feitelijke situatie is momenteel namelijk dat [verzoekers] de arbeidsovereenkomst met [verweerder] buitengerechtelijk vernietigd heeft. Het door [verweerder] aangespannen kort geding verandert daar niets aan, want in die procedure kan de buitengerechtelijke vernietiging niet vernietigd worden. De kantonrechter gaat er echter vanuit dat [verzoekers] ook heeft beoogd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, voor het geval op enig moment komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. Daarom volgt hierna op grond van dat uitgangspunt een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
primaire grondslag: (ernstig) verwijtbaar handelen/nalaten
4.2.
[verzoekers] verwijt het [verweerder] dat hij voorafgaand aan zijn indiensttreding op
1 juli 2022 geen melding gemaakt heeft van een burn-out dan wel een andere aandoening die ertoe geleid heeft dat [verweerder] niet in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] op dit punt iets valt te verwijten. Het blijft hier bij vermoedens van [verzoekers] , maar dat [verweerder] ten tijde van zijn indiensttreding daadwerkelijk een aandoening had die hem verhinderde de functie van bedrijfsleider te verrichten en dat hij dat welbewust verzwegen heeft, is niet komen vast te staan.
4.3.
[verzoekers] stelt verder dat [verweerder] zijn taken niet correct uitvoerde. [verzoekers] verwijst in dat verband naar de brief van 14 oktober 2022, alsmede een door [verzoekers] opgesteld overzicht dat als productie 19 is overgelegd. In feite doet [verzoekers] hiermee veeleer een beroep op een andere ontbindingsgrond dan (ernstig) verwijtbaar handelen, namelijk de grond dat [verweerder] disfunctioneerde. Het beroep op die grond kan echter niet slagen omdat daarvoor nodig is dat de werkgever de werknemer tijdig in kennis heeft gesteld van het disfunctioneren en voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn functioneren te verbeteren. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Dat de verwijten die [verzoekers] [verweerder] maakt terecht zijn, is bovendien grotendeels niet vast te stellen nu de juistheid daarvan door [verweerder] wordt betwist. Een deel van de verwijten worden door [verweerder] wel erkend, maar die zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig dat op grond daarvan niet van [verzoekers] verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.
4.4.
[verzoekers] maakt [verweerder] verder veel verwijten die verband houden met de overname van de onderneming per 1 juli 2022. Die verwijten komen er kort gezegd op neer dat [verweerder] voorafgaand aan de overname van zijn onderneming geen open kaart gespeeld heeft over (onder meer) de omzet die de onderneming genereert en dat [verzoekers] door toedoen van [verweerder] overeenkomsten heeft gesloten die nadelig voor [verzoekers] zijn.
Die verwijten houden geen verband met de arbeidsovereenkomst en daarom laat de kantonrechter die buiten beschouwing voor wat betreft de beoordeling of [verweerder] (ernstig) verwijtbaar gehandeld heeft.
4.5.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de primaire grondslag moet worden afgewezen.
subsidiaire grondslag: verstoorde arbeidsverhouding
4.6.
Het zwaartepunt van de verwijten die [verzoekers] aan [verweerder] maakt, ligt bij de wijze waarop de overeenkomsten betreffende de overname van de onderneming tot stand gekomen zijn. Die verwijten komen erop neer dat [naam accountant] de constructie van de overname heeft bedacht en daarbij alleen oog heeft gehad voor de belangen van [verzoekers] Zelfs als die stelling van [verzoekers] juist is, dan nog valt niet in te zien welk verwijt [verweerder] daarvan gemaakt kan worden. Het gaat hier uiteindelijk om een zakelijke transactie en dan is het aan [verzoekers] om zich daarbij goed te laten informeren, desnoods door een financieel adviseur. [verzoekers] lijkt nu het standpunt in te nemen dat hij min of meer blind heeft vertrouwd op [naam accountant] . Illustratief hierbij is het standpunt van [verzoekers] dat [verweerder] in de arbeidsovereenkomst een veel te hoog loon is toebedeeld. Waarom [verzoekers] dan toch met dat loon akkoord gegaan is, blijft onduidelijk. Het heeft er alle schijn van dat [verzoekers] achter bezien spijt heeft gekregen van de met [verweerder] gesloten overeenkomsten.
4.7.
[verzoekers] verwijt [verweerder] ook dat bij het financieringsplan, dat door [naam accountant] is opgesteld, is uitgegaan van te hoge omzetcijfers. Die cijfers zijn volgens [verzoekers] verstrekt door [verweerder] . De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] onjuiste omzetcijfers verstrekt heeft. Partijen zijn het er namelijk over eens dat de omzet van de onderneming afhankelijk is van het aantal deelnemers. Het maximaal aantal deelnemers is een gegeven en ook staat vast hoe hoog de omzet per deelnemer is. Die gegevens zijn aan [verzoekers] verstrekt, althans heeft [naam accountant] gebruikt voor het opstellen van het financieringsplan. Als dan, zoals [verzoekers] stelt, de binnen de [verzoekster sub 1] beschikbare plekken voor deelnemers niet allemaal zijn opgevuld en daardoor de omzet thans lager is dan begroot, valt daar [verweerder] geen verwijt van te maken. [verweerder] heeft in maart 2022 aan [naam accountant] een deelnemerslijst verstrekt (productie 7 bij verzoekschrift) en kennelijk heeft [naam accountant] die lijst (ook) gebruikt bij het opstellen van het financieringsplan. Dat die deelnemerslijst niet correct is, heeft [verzoekers] niet gesteld. Wel vraag hij zich af of die lijst representatief is. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekers] die vraag zelf had kunnen beantwoorden aangezien hij die lijst heeft en op de hoogte is van het aantal deelnemers per 1 juli 2022. In het licht van deze overwegingen waarbij de (geprognosticeerde) omzet relatief makkelijk door [verzoekers] zelf valt vast te stellen, moet het ervoor gehouden worden dat [verzoekers] niet of nauwelijks belang heeft bij de door [verweerder] tot op heden niet verstrekte grootboekrekening over de periode januari tot juli 2022. Bovendien moet op dit punt worden geconstateerd dat [naam accountant] het financieringsplan in opdracht van [verzoekers] opgesteld heeft en dat [verweerder] daar (onbetwist) geen bemoeienis mee gehad heeft.
4.8.
[verzoekers] voert verder aan dat de omzet van de onderneming zo gering is, dat [verzoeker sub 2] noodgedwongen weer fulltime als ambtenaar is gaan werken. Ook hiervan maakt [verzoekers] [verweerder] verwijten. Die verwijten zijn ook onterecht. Het financieringsplan is immers zonder bemoeienis van [verweerder] opgesteld. Verder staat onbetwist vast dat in het financieringsplan tot uitgangspunt is genomen dat [verzoeker sub 2] inkomsten als werknemer zou blijven genereren, naast zijn activiteiten voor de [verzoekster sub 1] . [verzoeker sub 2] heeft echter in weerwil daarvan de arbeidsovereenkomst met de gemeente Maastricht toch opgezegd. Het kan dan geen verrassing zijn dat [verzoekers] vervolgens in de financiële problemen is terecht gekomen. Die problemen zijn dan niet veroorzaakt door [verweerder] maar door lichtzinnig gedrag van [verzoekers]
4.9.
Verder voert [verzoekers] aan dat een BIG-registratie ontbreekt, terwijl dat wel in de audits staat vermeld. [verweerder] heeft dat gemotiveerd betwist met de stelling dat [naam 1] wel degelijk over een BIG-registratie beschikt. In reactie hierop heeft [verzoekers] niet aan kunnen tonen dat [naam 1] niet over een dergelijke registratie beschikte. Bovendien staat onbetwist vast dat [verzoekster sub 3] wel over een BIG-registratie beschikt. Dus zelfs als voorheen binnen de [verzoekster sub 1] geen werknemer met een BIG-registratie werkte, is dat gegeven voor wat betreft de overname van de onderneming niet nadelig geweest voor [verzoekers] , want na de overname was er op dat punt geen probleem meer.
4.10.
Ook voert [verzoekers] aan dat deelnemers niet meer aanwezig zijn. Onduidelijk blijf waarom dit (gestelde) gegeven bij zou kunnen dragen aan de verstoorde arbeidsverhouding. [verzoeker sub 2] wijst in dat verband er ten onrechte op dat het aantal deelnemers na 1 juli 2022 lager is dan in 2021. [verweerder] heeft immers nog in maart 2022 een op dat moment actuele deelnemerslijst verstrekt. Als dan per 1 juli 2022 die lijst niet meer actueel is, in die zin dat het aantal deelnemers is gedaald, is het bovendien aan [verzoekers] om ervoor te zorgen dat de bezetting weer op peil komt. Nergens blijkt uit dat [verzoekers] op dit onderdeel onjuist is geïnformeerd door [verweerder] . [verzoekers] heeft bovendien in de maand juni 2022 in de onderneming meegewerkt en zodoende zelf kunnen zien hoeveel deelnemers er waren.
4.11.
[verzoekers] stelt dat één deelnemer ten onrechte is opgenomen op de deelnemerslijst. Die deelnemer heeft volgens [verzoekers] een andere begeleiding nodig dan [verzoekers] kan bieden en daarom zal die deelnemer vanaf 1 december 2022 geleidelijk uitstromen. [verzoekers] stelt dat [verweerder] hem “een rad voor ogen heeft gedraaid door zelfs niet aan te geven dat hij geld ontvangt voor deelnemers waarvan het ook voor [verweerder] duidelijk moet zijn geweest dat zijn ondersteuning ontoereikend is geweest”. Ook dit verwijt kan [verzoekers] in het geheel niet waarmaken. [verweerder] heeft (wellicht tegen beter weten in) getracht adequate opvang voor [naam 2] te verlenen. Dat hij op dit onderdeel bewust iets verzwegen heeft tegenover [verzoekers] blijkt nergens uit.
4.12.
[verzoekers] verwijt het [verweerder] verder dat hij heeft verzwegen bij zijn indiensttreding op 1 juli 2022 reeds een burn-out te hebben. Ook dat verwijt is onterecht gemaakt. [verweerder] betwist namelijk dat hij op 1 juli 2022 door ziekte of gebrek niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten en [verzoekers] kan in reactie daarop niet aantonen dat [verweerder] reeds op 1 juli 2022 te ziek was om zijn werkzaamheden goed te verrichten.
4.13.
Dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig verstoord is, staat naar het oordeel van de kantonrechter wel vast. [verzoekers] heeft alle vertrouwen in [verweerder] verloren en ook de werknemers van [verzoekers] willen niet meer met [verweerder] samenwerken. Het is verder niet voorstelbaar dat [verweerder] , gelet op de harde verwijten die [verzoekers] hem maakt, ooit nog een serieuze kans op re-integratie binnen de (kleine) onderneming van [verzoekers] zal krijgen. [verzoekers] stelt namelijk dat [verweerder] hem inzake de overname van de onderneming bedrogen heeft en verder heeft [verzoekers] tijdens de mondelinge behandeling [verweerder] beticht van maar liefst 15 ‘leugens’. Die verwijten kan [verzoekers] niet of nauwelijks waarmaken. Tegen deze achtergrond ligt herplaatsing van [verweerder] binnen de kleine onderneming van [verzoekers] niet meer mogelijk.
4.14.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de arbeidsovereenkomst (voor zover deze nog bestaat) worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De einddatum van de arbeidsovereenkomst zal worden vastgesteld op 31 maart 2023. Het beroep van [verweerder] op het bestaan van het opzegverbod tijdens ziekte, wordt verworpen. De verstoorde arbeidsverhouding heeft daar namelijk geen verband mee.
4.15.
[verzoekers] zal worden veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 (zie art. 7:686a lid 1 BW).
4.16.
De verstoorde arbeidsverhouding is in hoofdzaak het gevolg van de harde en grotendeels onterechte verwijten en beschuldigingen van [verzoekers] aan het adres van [verweerder] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekers] zodoende ernstig verwijtbaar gehandeld. Hieruit volgt dat [verzoekers] aan [verweerder] een billijke vergoeding verschuldigd is. Alle omstandigheden in aanmerking genomen en mede gelet op de korte duur van het dienstverband, alsmede de verwachting dat deze arbeidsovereenkomst ook zonder het ernstig verwijtbare gedrag van [verzoekers] naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn zou zijn geëindigd, zal de billijke vergoeding worden vastgesteld op € 20.000,00 bruto. De wettelijke rente over dit bedrag zal, anders dan door [verweerder] verzocht, worden toegewezen vanaf 1 april 2023. Er is namelijk geen grond om de wettelijke rente reeds toe te wijzen vanaf veertien dagen na vandaag aangezien na ommekomst van die termijn de billijke vergoeding nog niet opeisbaar is.
4.17.
Het verzoek tot terugbetaling van het loon over de maanden juli en augustus 2022 (te vermeerderen met de wettelijke rente) zal worden afgewezen omdat allerminst vast staat dat het loon over die maanden onverschuldigd betaald is.
4.18.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekers] en [verweerder] , voor zover deze nog bestaat,
5.2.
bepaalt de einddatum van de arbeidsovereenkomst op 31 maart 2023,
5.3.
veroordeelt [verzoekers] tot betaling aan [verweerder] van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [verzoekers] tot betaling aan [verweerder] van € 20.000,00 bruto billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot de dag van betaling,
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.7.
compenseert de proceskosten, in dien zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken door mr. G.M. Drenth.
Type: RW