ECLI:NL:RBLIM:2023:1764

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10208373 AZ VERZ 22-116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en schadevergoeding in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]. De verzoeker, werkzaam als productieslager, heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft schadevergoeding geëist wegens materiële en immateriële schade die hij heeft opgelopen door zijn werkzaamheden en een eerder bedrijfsongeval. De verweerder heeft in haar tegenverzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht zonder toewijzing van een transitievergoeding en heeft gesteld dat de verzoeker geen recht op loon meer heeft vanaf een bepaalde datum.

De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 24 november 2022 is ingediend, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 2 februari 2023. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker zich ziek heeft gemeld en dat er een arbeidsconflict is ontstaan. De rechter heeft ook gekeken naar de re-integratie van de verzoeker in passend werk en de gevolgen van de aangeboden arbeid met een lagere beloning. De rechter heeft geoordeeld dat de verzoeker de aangeboden passende arbeid heeft geweigerd vanwege de lagere beloning, wat niet kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, maar zonder toewijzing van de verzochte vergoedingen. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd en het verzoek van de verweerder om ontbinding van de arbeidsovereenkomst is eveneens toegewezen. De zaak is verder verwezen naar de civiele rol van de kamer voor kantonzaken voor de behandeling van de overige verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 10208373 AZ VERZ 22-116
Beschikking van de kantonrechter van 17 februari 2023
in de verzoekschriftprocedure van
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek],
wonend in [woonplaats] aan de [adres 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. H.P. Mannens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ,
gevestigd in Heerlen en kantoor houdend in [vestigingsplaats] , aan [adres 2] ,
verwerende partij,
verzoekerster in het tegenverzoek,
gemachtigden mrs. J.J.C. Delahaye en N. van Baren.
Partijen worden hierna [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 24 november 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift
  • het op 20 januari 2023 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige (tegen)verzoeken
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 2 februari 2023, waar de gemachtigden de standpunten van partijen nader hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota en waar [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een deel van zijn verzoek (een voorziening ter zake van loondoorbetaling) heeft ingetrokken.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] houdt zich bezig met het verwerken en leveren van vleeswaren, maaltijdcomponenten en salades aan de verschillende slagerijvestigingen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en met het in retail brengen van die producten waaronder aan een aantal supermarkten en aan zogeheten Bufkes-vestigingen.
2.2.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is sinds 14 september 2018 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de functie van productieslager tegen een brutoloon van (laatstelijk) € 2.578,18 per vier weken exclusief vakantiebijslag. Daaraan voorafgaand was hij sinds 22 maart 2016 als uitzendkracht werkzaam bij [naam bv] , welke onderneming met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is gefuseerd op 27 oktober 2018.
2.3.
Op 22 november 2021 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich ziek gemeld.
2.4.
Blijkens een brief van orthopedisch chirurg [naam chirurg] d.d. 4 maart 2022 (bijlage 4 bij verzoekschrift) is bij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] sprake van ‘HNP L5-S1 paramediaan links, met wortel contact S1 links’ (hernia).
2.5.
Op 9 juni 2022 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich hersteld gemeld, maar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daar bezwaar tegen gemaakt nu zij van mening was dat nog geen sprake was van duurzaam herstel voor het eigen werk. Op 12 juli 2022 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zich wederom ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft daarover in zijn terugkoppeling (bijlage 14 bij het verweerschrift) het navolgende vermeld:
“De bedrijfsarts is uitgegaan van de informatie van betrokkene.
Op basis van de informatie van betrokkene had hij minimale beperkingen en kon hij bijna volledig zijn eigen werk doen. Blijkbaar heeft de werkgver een aantal malen aangegeven dat de feitelijke situatie anders was.
Nu blijkt dat betrokkene met dezelfde problematiek uitgevallen is. Mijn advies is dat dit nu samengesteld verzuim is. Er was dus geen sprake van volledige duurzame arbeidsgeschiktheid. Dit dient administratief recht gezet te worden.”
2.6.
Eind juni 2022 hebben partijen schriftelijke afspraken gemaakt over een proefperiode van drie maanden passend werk in de kruidenkamer bij [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] (bijlage 1 bij verzoekschrift).
2.7.
Uit het Arbeidsdeskundig onderzoeksrapport van [naam arbeidsdeskundige] d.d. 6 september 2022 (bijlage 7 bij het verzoekschrift) worden de navolgende passages aangehaald:
“(…)
Werknemer had al langer last van de betreffende gezondheidsklachten. Therapie daarvoor werd
ingezet. Daarnaast voerde werknemer al ca. 12 weken lichtere werkzaamheden uit. Werknemer is
met de klachten door blijven werken tot het niet meer ging. Op 22 november 2021 zag werknemer
zich genoodzaakt om zich ziek te melden. Werknemer is toen volledig uitgevallen.
Tot eind januari 2022 is werknemer volledig thuis geweest. Daarna heeft hij voor 2 uur per dag
aangepast werk op de eigen afdeling hervat. Eind maart 2022 werkte werknemer 20 uur per week in
eigen aangepast werk met een herstelpercentage van 30%. Eind april 2022 zat werknemer op 50%
herstel. Vanaf 16 mei 2022 was het herstelpercentage 85%.
Op 9 juni 2022 heeft werknemer zich beter gemeld. Dit onder protest van werkgever. Werkgever was
van mening dat er nog geen sprake was van duurzaam herstel voor het eigen werk. Werknemer
werkte toen nog in aangepaste vorm (aanpassingen in het werk en op aangepast tempo).
Op 12 juli 2022 is werknemer opnieuw volledig uitgevallen vanwege dezelfde gezondheidsklachten.
Uiteindelijk heeft de bedrijfsarts met terugwerkende kracht beoordeeld dat er sprake is van
samengesteld verzuim. De eerste ziektedag blijft 22 november 2021.
Werknemer staat ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek 100% ziekgemeld. (…)
2. Informatie vanuit het bedrijf en arbodienst
2.1
Gesprek met werkgever
(…)
Werkgever ziet werknemer niet meer terugkeren in het eigen werk omdat het duurzaam uitvoeren van het eigen werk lastig voor werknemer lijkt te zijn. Het eigen werk is volgens werkgever niet passend te maken met behulp van hulpmiddelen en/of aanpassingen.
(..)
Aan werkgever is gevraagd of zij intern andere re-integratiemogelijkheden voor werknemer zien. Die
ziet werkgever op de kruidenkamer. Werknemer heeft daar al enkele dagen gewerkt. Op deze
werkplek worden kruidenmixen samengesteld door het scheppen van kruiden. Dit is fysiek licht werk
waarbij het staan afgewisseld wordt met lopen. (…)
Werkgever geeft aan dat het werk op de kruidenkamer structureel beschikbaar is. Op deze werkplek
is recent iemand met pensioen gegaan. Het inkomen van deze functie ligt wel wat lager vergeleken
met het inkomen van een productieslager, maar er zit niet meer dan 35% inkomensverschil in.
Werkgever gaat dit verder uitzoeken en zal werknemer daarover informeren.
Nagegaan is of werkgever nog andere re-integratie alternatieven voor werknemer ziet, bijvoorbeeld op kantoor, maar die ziet werkgever niet omdat zij een relatief kleine organisatie hebben. (…)
4.1.2
Arbeidsdeskundige oordeelsvorming
De belastbaarheid van werknemer wordt in het eigen werk overschreden gelet op de functiebelasting van het eigen werk belastbaarheid van werknemer zoals vermeld in het inzetbaarheidsprofiel d.d. 11 augustus 2022. (…)
Conclusie en advies:
Bij werkgever is mogelijk ander passend werk aanwezig. Het werk op de kruidenkamer is mogelijk
passend. Werknemer heeft tot 5 september as. vakantie. Het advies aan werkgever en werknemer
om na de vakantie in de praktijk te testen of het werk op de kruidenkamer passend te maken is voor
werknemer. Werkgever en werknemer kunnen dat voor de duur van 3 weken testen. Het advies is
om daarna samen te evalueren en bevindingen schriftelijk vast te leggen in het dossier van
werknemer.
Indien het werken op de kruidenkamer vanuit beide kanten goed verloopt kan werknemer structureel
re-integreren op deze werkplek. Werkgever dient werknemer dan nog te informeren over het
inkomen dat bij deze functie hoort.
Als gevolg van de reeds verstreken tijd dient er, naast de re-integratieactiviteiten bij de
kruidenkamer, uit zorgvuldigheidsoverweging ook een start gemaakt te worden met een extern
re-integratietraject (spoor 2). Het externe traject is, zolang de re-integratie bij werkgever positief
verloopt, in eerste instantie ondergeschikt aan de re-integratieactiviteiten in passend werk bij de
eigen werkgever.
Indien de re-integratie op de kruidenkamer niet goed verloopt dient de re-integratie focus op het
extern re-integratietraject te liggen. (…)”
2.8.
Op 16 en 26 september 2022 hebben evaluatiegesprekken met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] plaatsgevonden. De verslagen daarvan (bijlage 14 bij verzoekschrift) zijn naar aard en inhoud onbetwist gebleven.
Uit het verslag van 16 september 2022 wordt de navolgende passage aangehaald (waarbij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als ‘ [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’ wordt aangeduid):
“(…) Hoe zijn de eerste twee weken verlopen, hoe zit het met klachten, frequentie van 25 kg tillen, frequentie hulpvraag collega’s en nadere toelichting “zwaarder tillen dan 25 kg” zoals in de e-mail van [naam 1] is opgenomen vrijdag 9 september 2022.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] :
De eerste twee weken zijn goed verlopen. Inmiddels heb ik een soort van systeem bedacht waardoor
zwaardere zakken op hoogte staan en op een karretje zodat ik deze makkelijk kan verplaatsen. Ik was
klachtenvrij na mijn vakantieverlof en start met de proef kruidenkamer en ben momenteel nog steeds
klachtenvrij, Het werk is beduidend anders en minder zwaar dan de slagerij. Ook is het minder hectisch en
vind ik het makkelijker om hulp te vragen aan collega’s. Gemiddeld 4-5 keer per dag heb ik 25 kg zakken
nodig, echter nu ik deze op hoogte heb gezet hoef ik die niet te tillen, maar als het waren te slepen op het
karretje met wieltjes. Mijn collega’s hoef ik slechts zeer sporadisch om hulp te vragen (voorbeeld: bij de
bastaardsuiker voor de warme keuken - dat zijn meteen enkele 25 kg zakken achter elkaar). In totaal heb
ik op twee weken nu 3 keer om hulp moeten vragen.
Niks is “zwaarder dan 25 kg” behalve één kan met vloeistof waarvoor een pompje is besteld, zodat deze
niet meer getild hoeft te worden. (…)
[naam 2] : welke wijzigingen kunnen wij als werkgever nu nog doorvoeren, anders dan de gemaakte afspraken?
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] : ik heb geen idee, het gaat eigenlijk nu best al goed.”
Uit het verslag van 26 september 2022 wordt de navolgende passage aangehaald:
“ [naam 2] : Wij hebben vandaag een eindevaluatiegesprek n.a.v. de 3 weken durende proef op de kruidenkamer.
Hoe is het werken afgelopen week vergaan? Hoe zit het met klachten, frequentie van 25 kg tillen, frequentie
hulpvraag collega’s.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] : Het werken afgelopen week is goed gegaan. Er is eigenlijk nagenoeg niks gewijzigd is ten opzichte van afgelopen “tussenevaluatie”. De klachten zijn nog steeds weg. De frequentie van hulp vragen bij collega’s is zeer sporadisch. Het systeem van zakken middels pallets op hoogte zetten en het afvullen in een emmertjes van circa 4 kg van de zwaarste vloeistof kan van 30 kg werkt prima en wordt gehandhaafd. Ik voel het werken op de kruidenkamer wel als eindstation, omdat ik verder binnen het bedrijf geen andere functie kan uitoefenen. De functie van kruidenkamer is minder zwaar, minder stressvol en goed zelf in te delen, te managen.
[naam 2] : Dat is positief. Dan zullen we het ook nog over de financiële kant – functiewijziging – moeten hebben. Immers zal dan de functie definitief per datum (nog nader overeen te komen) wijzigen van productieslager naar productiemedewerker II. Uitleg gegeven over CAO Slagersbedrijf, ORBA, functieprofielen en bijbehorende salaristabellen (schaal en treden). (…)
Het verschil tussen het huidig salaris versus Orba nieuw salaris = € 3,56 bruto per uur (€ 16,96 –
€ 13,40).
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] : Dat Orba dat aangeeft kan wel zo zijn, maar de functie op de kruidenkamer is veel meer fout gevoelig dan de werkzaamheden die ik deed in de slagerij. Ik had dan ook verwacht dat de kruidenkamer zelfs hoger zou moeten zijn, dan slagerij maar begrijp dat dit niet zo is. Het verschil van ruim € 3,- bruto per uur zal ik simpelweg niet accepteren en dat houdt in dat ik extern een andere baan ga zoeken. Ik vind het voorstel, gezien de huidige inflatie, ongepast Ik heb al de nodige aanbiedingen gehad en zal dan ook wel zo ander werk vinden.
[naam 2] : Ik begrijp je reactie maar dit is het voorstel. Laat dit nog even op je inwerken en bezinken. Mocht je er nog over willen hebben en/of vragen over hebben, laten we dan aanstaande vrijdag nog even bij elkaar zitten. Anders heb je vrijdag 7 oktober aanstaande een afspraak bij de bedrijfsarts en wachten we dat af. Tot dat moment zet je de werkzaamheden op de kruidenkamer voort.”
2.9.
Een dag later, op 27 september 2022, heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een gesprek gevoerd met zijn leidinggevende, de heer [naam leidinggevende] , waarin hij wederom te kennen geeft het niet eens te zijn met de in het vooruitzicht gestelde loonsverlaging, waarbij hij zich tevens ziek heeft gemeld.
2.10.
De arbo-arts stelt in zijn terugkoppeling van 7 oktober 2022 (bijlage 15 bij verzoekschrift) het navolgende:
“Historie van betrokkene is genoegzaam bekend, er zijn blijvende beperkingen voor eigen werk. Zie daarvoor het arbeidsdeskundig onderzoek. Het spoor 2 traject loopt parallel aan een traject bij eigen werkgever. Hij wordt daar ingezet in passend werk. Betrokkene is bij eigen werkgever arbeidsongeschikt door werk gerelateerde factoren, waar niet de wet poortwachter van toepassing is maar de STECR regeling. Conform de regeling wordt geadviseerd om in
gesprek te gaan met of zonder externe begeleiding. De focus komt nu te liggen op spoor 2.”
2.11.
Naar aanleiding van laatstgenoemd advies is een mediator ingeschakeld. Op
21 oktober 2022 heeft een gesprek tussen partijen met een mediator plaatsgevonden maar dit heeft niet tot een resultaat geleid.
2.12.
Bij brief van 20 oktober 2022 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aansprakelijk gesteld voor materiële en immateriële schade die hij heeft opgelopen door werkzaamheden die hij in de functie van productieslager heeft moeten uitvoeren, alsmede door een bedrijfsongeval dat heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2010, toen hij werkte in dienst van Food production B.V. in de functie van productiemaker worstmakerij.
2.13.
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , bij monde van haar gemachtigde, [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzocht om uiterlijk op 31 oktober 2022 de passende werkzaamheden in de kruidenkamer te hervatten, bij gebreke waarvan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] per die datum de loondoorbetaling zal stopzetten en pas weer zal hervatten zodra hij dat werk weer oppakt.
In die brief heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tevens uitgelegd dat het loon van de passende functie in de kruidenkamer is gebaseerd op de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao en dat die loonsvermindering – kort gezegd – pas na einde wachttijd (104 weken) zal gaan plaatsvinden, daargelaten dat gedurende dagen dat hij wegens ziekte niet werkt slechts de eerste 26 weken 100% van het loon ontvangt, de 26 weken daarna 90% en de 52 weken daarna 80% (eveneens gebaseerd op de cao).
Daarnaast heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te kennen gegeven dat hij zich volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] negatief heeft uitgelaten over zijn werkgever en heeft zij hem ervoor gewaarschuwd dat zij zich bij een herhaling van dat gedrag het recht voorbehoudt de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens een dringende reden.
2.14.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft het werk in de kruidenkamer niet hervat en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft op
31 oktober 2022 de loondoorbetaling stopgezet.
2.15.
In de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 18 november 2022 (bijlage 23 bij verzoekschrift) staat het navolgende vermeld:
“Historie van betrokkene is genoegzaam bekend. Betrokkene heeft blijvende beperkingen voor eigen werk. Het arbeidsdeskundige advies voor re-integratie is re-integreren in passend werk bij eigen werkgever in combinatie spoor 2.
Er is een arbeidsconflict ontstaan met eigen werkgever. Betrokkene heeft tijdelijk een verergering van zijn beperkingen door dit arbeidsconflict. Dit blijft (conform eerdere adviezen) een zaak tussen werkgever en werknemer. Betrokken kan zijn focus houden op spoor 2.”
2.16.
Eind november 2022 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] het loon van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] weer (met terugwerkende kracht) vanaf 31 oktober 2022 doorbetaald.
3. De verzoeken
het verzoek
3.1.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt thans:
ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst tegen een in goede justitie te bepalen datum,
de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot betaling van de transitievergoeding ad € 5.859,31,
de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot betaling van een billijke vergoeding ad
€ 37.192,61,
4. een verklaring voor recht inhoudend dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het jarenlang te zwaar moeten tillen van kratten en als gevolg van een arbeidsongeval in 2010,
5. de veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot (kort gezegd) reguliere doorbetaling van het loon en tot betaling van de wettelijke “boete” (verhoging) ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden van het (te laat betaalde) loon,
6. een verklaring voor recht inhoudend dat op 12 juli 2022 conform artikel 7:629 lid 10 BW een nieuwe ziekteperiode is begonnen waardoor het loon de eerste 26 maanden (bedoeld zal zijn: 26 weken) weer voor 100% dient te worden uitbetaald,
7. een verklaring voor recht inhoudend dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ten onrechte aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een officiële waarschuwing heeft gegeven,
een en ander onder verwijzing van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de proceskosten met rente.
3.2.
Volgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat tot zijn arbeidsongeschiktheid en een verstoring van de arbeidsverhouding heeft geleid.
het zelfstandige (tegen)verzoek
3.3.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt:
ontbinding van de arbeidsovereenkomst per de eerst mogelijke datum zonder toewijzing van een transtitievergoeding en/of een billijke vergoeding,
een verklaring voor recht inhoudend dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] vanaf 5 december 2022 geen recht op loon meer heeft,
de veroordeling van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot terugbetaling van het door hem van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ontvangen loon dat betrekking heeft op de periode vanaf 5 december 2022,
een en ander onder verwijzing van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de proceskosten.

4.De beoordeling

het verzoek
4.1.
Mede nu [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich niet verzet tegen de verzochte ontbinding (zij verzoekt daar zelf om in haar tegenverzoek) is deze toewijsbaar. Bepalender nog is dat een verzoek van een werknemer tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst in beginsel altijd gehonoreerd moet worden in verband met de grondwettelijke gewaarborgde vrijheid van arbeidskeuze. Dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is aangevoerd, geen sprake is van een voldragen ontslaggrond (daarbij kennelijk refererend aan de in de wet genoemde voor de werkgever geldende opzeggronden), is daarom een opmerking die in geval van een werknemersverzoek relevantie mist. Tevens geldt dat het in een geval waarin de werknemer zelf aandringt op ontbinding, (uiteraard) niet relevant is of zich voor de werkgever een bijzonder opzegverbod voordoet waaraan eventueel reflexwerking toegekend wordt in een ontbindingssituatie.
4.2.
Zowel de verzochte transitievergoeding als de billijke vergoeding komt bij een werknemersverzoek pas in beeld indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever (art. 7:673 lid 1 sub b onder 2 BW en art. 7:671c lid 2 sub b BW).
4.3.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet Werk en Zekerheid (Kamerstukken II, 2013/14, 33818, nr. 3) blijkt dat er van
ernstig verwijtbaar handelendoor de werkgever niet snel sprake kan zijn. Het moet gaan om een duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werkgeverschap. Ter verduidelijking zijn in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden gegeven waarin aanleiding kan bestaan voor het toekennen van een billijke vergoeding, waaronder de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden, hetgeen het voorbeeld is waar [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op doelt.
4.4.
Vaststaat echter – want door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ter zitting desgevraagd expliciet bevestigd – dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aangeboden passende arbeid enkel heeft geweigerd vanwege de daarmee verband houdende (na einde wachttijd) lagere beloning en dat – indien hij met het werk in de kruidenkamer hetzelfde loon zou blijven verdienen – er niets aan de hand zou zijn (“dan zouden we hier nu niet hebben gezeten”). Ter verduidelijking heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verklaard dat naar zijn mening op de werkvloer iedereen gelijk is en heeft hij desgevraagd bevestigd dat hij de in het vooruitzicht gestelde lagere beloning als een demotie of degradatie ervaart. Dat de aangeboden arbeid uit oogpunt van belastbaarheid passend is, staat verder niet ter discussie.
Voor de opvatting dat een lagere – althans: deze – beloning na einde wachttijd maakt dat geen sprake zou zijn van passende arbeid bestaat evenwel geen (juridische) grondslag. Daarmee kan reeds niet gezegd worden dat sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de kant van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft geleid. Want dat de arbeidsovereenkomst nu eindigt, komt door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] (ongegronde) afwijzing van de passende arbeid, hoe invoelbaar zijn hiervoor weergegeven standpunt verder ook moge zijn. Daarmee valt het doek voor de verzochte vergoedingen.
4.5.
Gelet op bovenstaande overwegingen zijn ook het verzoek onder 5. aangaande de reguliere doorbetaling van het loon alsmede het verzoek onder 7. niet toewijsbaar (art. 7:629 lid 3 sub c BW).
Wel is de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het
te laatbetaalde loon toewijsbaar. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft ondanks de weigering van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot het verrichten van de passende arbeid en zelfs na voornoemde schriftelijke waarschuwing gevolgd door een loonstop, op enig moment daarna ertoe besloten om – om haar moverende redenen – met terugwerkende kracht alsnog het loon aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich dan vervolgens niet meer met succes op het standpunt stellen dat dit loon niet verschuldigd was. Dit heeft ook gevolgen voor de tegenverzoeken onder 2. en 3.
4.6.
De verzochte verklaring voor recht onder 6. is evenmin toewijsbaar. Gelet op de verklaring de bedrijfsarts (2.5.) is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] immers niet tussentijds arbeidsgeschikt geschikt geweest en dient de datum eerste ziektedag derhalve op 22 november 2021 vastgesteld te blijven. Van de zijde van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is geen medische informatie in het geding gebracht op grond waarvan aan de juistheid van die verklaring van de bedrijfsarts getwijfeld dient te worden.
4.7.
Nu aan de door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzochte ontbinding geen vergoedingen worden verbonden, terwijl hij verzocht om te ontbinden met toewijzing van een billijke vergoeding en een transitievergoeding, zal hij conform het bepaalde in art. 7:686a lid 6 juncto lid 7 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
4.8.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal als hij zijn verzoek intrekt als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot de datum van dit vonnis begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
Indien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verzoek niet intrekt, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.9.
Zoals ter zitting reeds is besproken, leent de verzochte verklaring voor recht onder 4. omtrent de door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gestelde beroepsziekte en een bedrijfsongeval in 2010 (en derhalve de vraag of [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voldoende maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden ex artikel 7:658 BW) zich niet voor behandeling in de onderhavige procedure.
Ter zake van dit onderdeel zal de kantonrechter het verzoek derhalve splitsen als bedoeld in artikel 7:686a lid 10 BW alsmede een spoorwissel gelasten in overeenstemming met art. 69 Rv. Dit deel van het verzoek zal verwezen worden naar de civiele rol van de kamer voor kantonzaken van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, waarbij de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
Het verschuldigde griffierecht wordt vastgesteld op € 86,00 (vordering van onbepaalde waarde), door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te betalen binnen de in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken gestelde termijn van vier weken na de in het dictum van deze beschikking genoemde roldatum.
het tegenverzoek
4.10.
Indien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verzoek niet intrekt en de arbeidsovereenkomst dientengevolge zal eindigen per 1 maart 2023, komt het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet meer in beeld.
4.11.
In het geval dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verzoek wel intrekt, zal het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] worden toegewezen. Aanleiding daarvoor is de inmiddels ontstane verstoorde arbeidsverhouding op grond waarvan van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet langer kan worden gevergd die overeenkomst in stand te laten. Dat van een dergelijke verstoorde arbeidsverhouding sprake is (zoals door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op pagina 79 van haar verweerschrift stelt) is door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet weersproken. In dat geval zal het einde van arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW bepaald worden op 1 april 2023.
4.12.
In beide gevallen zijn de verzochte onderdelen onder 2. en 3., gelet op de overwegingen onder 4.5., niet toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot de volgende uitspraak:
in het verzoek
5.1.
de termijn waarbinnen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de gemachtigde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ) eindigt op
dinsdag 28 februari 2023 te 12:00 uur,
5.2.
voor het geval het verzoek niet uiterlijk op dat tijdstip ingetrokken zal zijn
a. wordt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2023
ontbonden;
b. wordt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon alsmede tot betaling van de wettelijke rente over het te laat betaalde loon vanaf de datum van verzuim tot aan de dag van voldoening;
c. compenseert de kantonrechter de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
d. wordt het meer of anders verzochte afgewezen behoudens het verzochte onder 4.;
5.3.
voor het geval het verzoek
vóór dinsdag 28 februari 2023 te 12:00zal zijn ingetrokken, wordt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot de datum van deze beschikking begroot op € 793,00, waarbij deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn;
het verzoek als bedoeld onder rov. 3.1 onder punt 4
5.4.
verwijst het verzoek als bedoeld in rov. 3.1 onder punt 4 in de stand waarin de procedure zich bevindt naar de civiele rolzitting van de kamer voor kantonzaken in de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht, St. Annadal 1 van
woensdag 8 maart 2023 om 10.00 uurvoor beraad kantonrechter;
5.5.
bepaalt dat het verschuldigde griffierecht wordt vastgesteld op € 86,00 (vordering van onbepaalde waarde), door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te betalen binnen de in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken gestelde termijn van vier weken na 8 maart 2023;
in het tegenverzoek
5.6.
in het geval dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verzoek niet vóór
dinsdag 28 februari 2023 te 12:00 uurintrekt wordt het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] afgewezen;
5.7.
in het geval dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn verzoek uiterlijk op genoemd tijdstip intrekt:
wordt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2023 ontbonden;
wordt het meer of anders verzochte afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.
RK