ECLI:NL:RBLIM:2023:1757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
ROE 23/81 en ROE 22/1153
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van een zorggebouw in strijd met goede ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 7 maart 2023 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor de bouw van een zorggebouw. Eiser, wonend nabij het bouwproject, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, die door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen was afgegeven aan Holikiday B.V. voor het bouwen van een zorggebouw. Eiser betoogde dat de vergunning niet in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening, omdat het zorggebouw deels buiten het bouwvlak zou worden gerealiseerd en de impact op zijn woon- en leefomgeving aanzienlijk zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter stelde vast dat de belangen van eiser onvoldoende waren afgewogen, met name met betrekking tot de gevolgen voor bezonning en privacy. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen die de omgevingsvergunning schorste totdat de nieuwe beslissing bekend was gemaakt. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 22 / 1153 en ROE 23 / 81

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[Naam 1] , wonend te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan Holikiday B.V. (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het project ‘bouwen van een zorggebouw’ op een aantal – in dat besluit genoemde – percelen gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] (hierna: het bouwplan).
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van het besluit op aanvraag en de motivering daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft voorts (op 5 januari 2023) de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. S.N. van den Heykant, rechtsbijstandverlener te Arnhem.
Vergunninghoudster is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Verweerder heeft (zowel met betrekking tot het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening) een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Dotsios, advocaat te Eindhoven, en [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ook is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [naam 5] en [naam 6] , verschenen.
Met instemming van de andere partijen heeft vergunninghoudster na het sluiten van het onderzoek ter zitting nog een stuk ingezonden, waar door hen een reactie op is gegeven.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is woonachtig aan de [straatnaam] [huisnr.] te [plaatsnaam] . Zijn perceel grenst aan de percelen waarop het bouwplan is gesitueerd.
2.1.
Vergunninghoudster heeft op 11 februari 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van het bouwplan. Het plan ziet op de nieuwbouw van een woonzorgcomplex van drie bouwlagen, waarbij de bestaande bebouwing (een schoolgebouw) zal worden gesloopt. Verweerder heeft de aanvraag behandeld volgens de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.2.
Bij het besluit op aanvraag – voor zover hier van belang – heeft verweerder ten behoeve van het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). De laatste toestemming is met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) gegeven omdat het zorggebouw (deels) buiten het bouwvlak wordt gebouwd en tevens de goothoogte en bouwhoogte zoals die zijn opgenomen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Geleen-Zuid’ (hierna: het bestemmingsplan) worden overschreden. Verder zijn ook de in het bouwplan voorziene liftschacht en zonnepanelen hoger dan de op grond van de regels van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte.
2.3.
Tegen het besluit op aanvraag is (onder anderen) door eiser bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure heeft op 21 oktober 2021 een hoorzitting van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) plaatsgevonden.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de commissie – het bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van het besluit op aanvraag en de motivering daarvan. De aanvulling omvat het met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor alsnog (ook) verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van tien parkeerplaatsen op het perceel met de kadastrale gegevens [*] , sectie [*] , nummer [*] (
lees: nummer [*]). De aanvullende motivering betreft – voor zover hier van belang – een overweging ten aanzien van het geluidsniveau van de installaties op het dak van het zorggebouw; ten behoeve hiervan heeft verweerder ook nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. Voor het overige heeft verweerder het besluit op aanvraag in stand gelaten.
2.5.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op wat eiser in dat kader heeft aangevoerd.
Het toetsingskader
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Verkeerde procedure gebruikt en strijd goede ruimtelijke ordening?
4. Eiser heeft in beroep – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor, verleend kon worden. Voor toepassing van laatstgenoemd artikel is namelijk vereist dat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk. Volgens eiser is het zorggebouw geen bijbehorend bouwwerk, maar een hoofdgebouw dat buiten het bestaande bouwvlak, met een hogere goothoogte en bouwhoogte, wordt gerealiseerd. Daarom had volgens eiser de (uitgebreide) procedure van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo moeten worden gevolgd en had het bouwplan (daarom) van een ruimtelijke onderbouwing moeten worden voorzien. Daarnaast voert eiser aan dat de aanvraag had moeten worden geweigerd omdat de impact die het bouwplan heeft op zijn woon- en leefomgeving dermate groot is dat er geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft miskend dat de situering van het bouwplan buiten het bouwvlak – met name dat deel van het zorggebouw dat is gesitueerd op het naast het perceel van eiser gelegen voormalige schoolplein – tot gevolg heeft dat de bebouwing pal naast zijn woning komt te liggen, waar voorheen een grote(re) afstand tot het (binnen het bouwvlak gelegen) schoolgebouw was. Verweerder had daarom niet kunnen volstaan met de vaststelling dat de overschrijding van de bouw- en goothoogte relatief gering is, maar had specifiek moeten kijken naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan op dat deel van het perceel waarop geen bouwvlak is gelegen. In dat kader heeft eiser er voorts op gewezen dat er ook geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat de hoogte van het zorggebouw schaduwhinder op zijn perceel tot gevolg heeft en omdat het bouwplan zijn privacy en woongenot aantast door de inkijk vanaf de eerste en tweede verdieping van het zorggebouw op zijn tuin en het achter zijn garage liggende terras. De leibomen die men wil neerzetten om dit zicht te verminderen zorgen er volgens eiser voor dat de schaduwhinder nog meer wordt vergroot.
4.1.
Gelet op het na de zitting door vergunninghoudster ingezonden stuk en de reactie van de andere partijen hierop is tussen partijen niet meer in geschil – en stelt ook voorzieningenrechter vast – dat de omvang van het gedeelte van het zorggebouw dat buiten het bouwvlak is gesitueerd, minder dan 50% is. Evenmin is in geschil dat artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van Bijlage II van het Bor niet de beperking bevat dat het moet gaan om de uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. In zoverre voorziet het bouwplan in de uitbreiding van een hoofdgebouw en is dus sprake van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft daarom in beginsel toepassing mogen geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Voor toepassing van deze bepalingen is echter tevens vereist dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het licht van de stellingen van eiser daaromtrent, als hiervoor weergegeven, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij de afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. In dat kader klemt met name dat verweerders motivering op dit punt tekortschiet waar het de afweging van de belangen van eiser betreft. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de (forse) overschrijding van het bouwvlak aan de zijde van het perceel van eiser (ook) geen direct gevolg heeft voor de kwaliteit van diens woon- en leefomgeving, zoals het (op dit punt bij het bestreden besluit ongewijzigd gebleven) besluit op aanvraag stelt, en niet onevenredig is. Dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om tot aan de grens met het perceel van eiser bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten, doet hier niet aan af, omdat de op grond daarvan maximaal toegestane hoogte aanmerkelijk lager is dan de hoogte van het bouwplan. Ook heeft verweerder het belang van eiser in het kader van de privacy te weinig betrokken bij zijn belangenafweging. Dit betekent dat verweerder geen toepassing heeft kunnen geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo. Eisers beroepsgrond slaagt derhalve.
Onterechte ontheffing voor parkeren?
5. Eiser heeft voorts betoogd dat op grond van het gemeentelijke ‘Facetbestemmingsplan Parkeren’ dient te worden voorzien in parkeerplaatsen op het eigen terrein. Het perceel waarvoor bij het bestreden besluit (alsnog) een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van tien parkeerplaatsen, heeft nooit behoord tot het oude schoolterrein en is feitelijk en bestemmingsplantechnisch een apart terrein. Er is daarom geen sprake van parkeren op eigen terrein, wat strijdig is met voornoemd facetbestemmingplan. Daarnaast stelt eiser dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld dat het perceel een steenachtig karakter heeft, met weinig groen. Volgens eiser heeft dat perceel een volledig groen karakter. Het gaat om een grasveld met bomen en struiken en is het enige groen dat in de directe omgeving te vinden is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het (weinige) groen in de omgeving moet wijken voor een parkeerterrein.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van tien parkeerplaatsen is verleend met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor. In deze bepaling is expliciet tot uitdrukking gebracht dat onder de reikwijdte van dit artikelonderdeel niet alleen het desbetreffende bouwwerk valt, maar ook het gebruik van het daarbij aansluitend terrein. Het is vaste rechtspraak dat het begrip ‘aansluitend terrein’ in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van bijlage II van het Bor ziet op het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan het begrip ‘aansluitend terrein’ als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor een andere uitleg te geven. Verder volgt uit de nota van toelichting bij het Bor (Stb. 2014, 333, blz. 55) dat een aansluitend terrein het terrein is dat bij het bouwwerk behoort waarop het aansluit en dat een gebruikswijziging van een aansluitend terrein alleen ten behoeve van het (aangevraagde of reeds vergunde) gebruik van het bouwwerk waarop het terrein aansluit kan zijn. Anders zou, zo staat er in de nota van toelichting, de ongerijmde situatie kunnen ontstaan dat een bouwwerk na de gebruikswijziging feitelijk onbruikbaar is, omdat het aansluitend terrein niet ten behoeve van het bouwwerk mag worden gebruikt, waardoor bijvoorbeeld de toegang tot het bouwwerk wordt verhinderd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd is met het ‘Facetbestemmingsplan Parkeren’. Gelet op de ter zitting getoonde foto’s en mede in aanmerking genomen dat onbestreden is gebleven dat het perceel geen openbaar terrein is, ziet hij evenmin aanleiding om te oordelen dat de motivering in het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is. De beroepsgronden met betrekking tot het parkeren slagen daarom niet.
Geluidsonderzoek ontoereikend?
6. Eiser heeft aangevoerd dat bij het (aanvullend) onderzoek met betrekking tot het geluidsniveau van de installaties op het dak van het zorggebouw is uitgegaan van een niet-neutrale en niet-wetenschappelijke vraagstelling. Deze vraagstelling impliceert dat er iets bewezen dient te worden wat nog onderzocht moet worden. Dit vraagt om te draaien met gegevens om iets kloppend te krijgen en dit is dan ook volgens eisers bij dit onderzoek gebeurd. Zo wijst eiser erop dat er voor de geluidsberekening van de airco’s en de WTW-units ten onrechte van uit is gegaan dat de installaties nooit allemaal en continu tegelijkertijd op de hoogste stand zullen draaien. De vraag die volgens eiser onderzocht zou moeten worden is wat de maximale geluidsproductie bij maximale werking van de apparatuur is, rekening houdend met de reflectie door de liftschacht en andere geïnstalleerde apparatuur, zoals zonnepanelen, en rekening houdend met windrichtingen.
6.1.
Door Bureau Geluid is een geluidsimissieberekening uitgevoerd ten aanzien van 25 airco buitenunits en gecombineerde lucht aan- en afvoerkanalen voor WTW units die op het dak van het op te richten zorggebouw zullen worden geplaatst. Op grond van deze berekening heeft Bureau Geluid geconcludeerd dat wordt voldaan aan de normstelling van 40 dB(A). Het toepassen van een geluidscherm is op basis van de fabrieksopgaven en de uitgevoerde berekeningen dan ook niet noodzakelijk.
6.2.
Hoewel aan eiser kan worden nagegeven dat de in het rapport van Bureau Geluid geformuleerde vraagstelling nogal ongelukkig is, laat dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onverlet dat wat eiser tegen de conclusies van dit rapport heeft aangevoerd berust op vermoedens zijnerzijds die verder niet zijn onderbouwd, bijvoorbeeld met een contra-expertise. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter ook dat verweerder het onderzoek voor een second opinion heeft voorgelegd aan de RUD Zuid-Limburg. Deze heeft in zijn advies van 1 april 2022 aangegeven onder voorwaarden met het akoestisch onderzoek van Bureau Geluid te kunnen instemmen. Deze voorwaarden heeft verweerder bij het bestreden besluit als voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
Schaduwhinder acceptabel?
7. Tot slot heeft eiser betoogd dat door de gewijzigde situering van het zorggebouw – het gebouw is 90⁰ gedraaid ten opzichte van een eerder plan – de schaduwhinder op zijn perceel zal toenemen. In het eerdere plan was de afstand van het zorggebouw tot zijn perceel groter, waardoor er minder schaduwinval zou zijn. De voorziene aanplant van bomen zal de situatie nog meer verslechteren. Vooral in de wintermaanden met laagstaande zon en ondergaande zon in het zuidwesten zal er veel schaduwwerking zijn, wat leidt tot een vermindering van de opbrengst van eisers zonnepanelen.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de bezonning van woningen en voor de lichtinval van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt echter niet weg dat een omgevingsvergunning als hier in geding in overeenstemming dient te zijn met een goede ruimtelijke ordening en in het kader van de daarbij te maken belangenafweging ook moet worden gekeken naar de gevolgen van een bouwplan voor de bezonning en de lichtinval van naastgelegen woningen. Verweerders besluitvorming geeft er geen blijk van dat dit aspect hierbij (kenbaar) is betrokken. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve.
Conclusie en nevenbeslissingen
8. Gelet op wat onder 4-4.2 en 7-7.1 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en dient daarom te worden vernietigd. Nu, zoals onder 3 is overwogen, verweerder in dezen beleidsruimte heeft, kan de voorzieningenrechter in het kader van een (mogelijke) finale geschillenbeslechting geen eigen beoordeling maken, maar moet hij verweerder de ruimte laten om de omgevingsvergunning op grond van een verbeterde motivering opnieuw in stand te laten. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser te nemen met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak.
9. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat het besluit op aanvraag wordt geschorst totdat verweerder het nieuwe besluit zal hebben genomen en bekend heeft gemaakt. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan daarom worden afgewezen.
10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het hiervoor betaalde griffierecht zal dienen te vergoeden. Ten aanzien van het voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ziet de voorzieningenrechter, gegeven de uitspraak in de hoofdzaak, aanleiding gebruik te maken van de hem in artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en verweerder te gelasten deze kosten aan eiser te vergoeden.
11. De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft deze veroordeling ook betrekking op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (twee punten voor het indienen van het beroep- respectievelijk het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Voorts komen de reis- en verletkosten van eiser voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten worden vastgesteld op de kosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse; de verletkosten overeenkomstig de door eiser overgelegde specificatie.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
In de zaak met nummer ROE 22/1183:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen en bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat het besluit op aanvraag wordt geschorst totdat de nieuwe beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
In de zaak met nummer ROE 23/81:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
In beide zaken:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- (2 x € 184,-) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.795,24 (waarvan € 2.511,- wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 maart 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 maart 2023.

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in de hoofdzaak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.