ECLI:NL:RBLIM:2023:1720

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/2941
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de aanleg van parkeerplaatsen in beschermd stadsgezicht

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen meerdere eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 24 juni 2021 is verleend voor het aanleggen van drie parkeerplaatsen en het vernieuwen van een aansluiting in de openbare ruimte. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met als argumenten dat het besluitvormingsproces niet transparant was en dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de vergunning rechtmatig was verleend. De rechtbank concludeerde dat er geen onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd stadsgezicht plaatsvond en dat de Welstands-/Monumentencommissie correct was geraadpleegd. De rechtbank oordeelde verder dat de procedurele punten die door eisers naar voren waren gebracht, niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks hun bezwaren, voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en dat de belangen van de omwonenden in de besluitvorming zijn meegewogen. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning en laat de eerdere besluiten van de gemeente in stand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,

3. [eiser sub 3] ,

4. [eiseres sub 4] ,

5. [eiser sub 5] ,

6. [eisers sub 6] ,

7. [eisers sub 7] ,

8. [eiser sub 8] ,

9. [eiser sub 9]en
10. [eiser sub 10]eisers
(gemachtigde: [naam] ).
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E.J.M. Vostermans en drs. O.J.M. Creusen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van drie parkeerplaatsen en het vernieuwen/reconstrueren van de aansluiting [adres] , het herplaatsen van een monument/beeldje in de groenvoorziening, de legalisatie van een trap en hellingbaan naast het monument [adres] te [plaats] (het primaire besluit). Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2021, onder aanvulling van de motivering zoals die verwoord is in het bestreden besluit, in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben een aanvullend beroepschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun ge(vol)machtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Op 2 maart 2021 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van bestrating en beplanting in de openbare ruimte en tuinen, het aanleggen van een fietsenstalling en het verplaatsen van een sokkel met beeld.
1.1.
In het besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
“-
het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a Wabo)
  • Het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, of 2.2, eerste lid, aanhef en onder b Wabo)
  • Het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder bWabo).
Eisers hebben tegen dit besluit op 22 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend. De bezwaren van eisers richtten zich op het volgens hen niet transparante besluitvormingsproces. Verder hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de aangevraagde privé parkeerplaatsen voor het SAM-gebouw die op het pleintje worden gerealiseerd. Ook hebben eisers bezwaar tegen de geringe aandacht en kwaliteit van het inrichtingsplan, waarbij geen rekening is gehouden met de monumentale waarde van de locatie (beschermd stadgezicht, gemeentelijke monumenten). Voorts hebben eisers bezwaar tegen de aanvraag die is gedaan voor de verplaatsing van het beeld. Op 1 september 2021 is zijdens eisers het bezwaarschrift mondeling toegelicht tijdens een digitale hoorzitting.
1.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de in het besluit van 24 juni 2021 verleende omgevingsvergunning in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering zoals opgenomen in het bestreden besluit.
1.3.
Eisers zijn het hier niet mee eens. Op hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Beoordeling door de rechtbank
Omvang van het geding
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze zaak ter beoordeling van de rechtbank de vraag voorligt of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning kon verlenen aan de derde-partij voor het aanleggen van bestrating en beplanting in de openbare ruimte. De rechtbank zal daarom een oordeel geven over de beroepsgronden van eisers voor zover die gaan over deze omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk voor het realiseren van de drie parkeerplaatsen (aanlegvergunning).
De rechtbank zal verderop in deze uitspraak ingaan op de vraag of het verplaatsen van de sokkel met het beeldje ook onderdeel is van het bestreden besluit en of dit dus ook behoort tot de omvang van het geding en de rechtbank zal daarom een oordeel geven over de beroepsgronden van eiser voor zover die hiertegen zijn gericht.
Ontvankelijkheid
3. Ter zitting is besproken dat vast staat dat [naam] oorspronkelijk eiser was, maar dat hij gezien zijn verhuizing naar Leiden niet langer is aan te merken als belanghebbende bij het bestreden besluit. In het beroepschrift staat echter in de kop vermeld door wie het beroep is ingesteld. Daar staan -naast de naam van [naam] - tevens de namen van eisers sub 1 tot en met 10 vermeld en zij hebben het beroepschrift ook allen mede ondertekend. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat zij allen eisers zijn in deze procedure. Ter zitting is bovendien zijdens eisers toegelicht dat [naam] de ge(vol)machtigde van eisers is en verweerder heeft ter zitting verklaard daarmee akkoord te zijn.
3.1.
Niet in geschil is verder dat eisers [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiseres sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 10] belanghebbenden zijn in deze procedure en ook de rechtbank is het tegendeel niet gebleken. Zij kunnen daarom in hun (identieke) beroepen worden ontvangen.
3.2.
Wat betreft eisers [eisers sub 6] , [eisers sub 7] , [eiser sub 8] en [eiser sub 9] -allen woonachtig op een (eigen) even huisnummer- heeft verweerder aangevoerd dat het de vraag is of zij belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en daaraan toegevoegd: “
echter, nu de eisers van de panden met een oneven huisnummer in ieder geval belanghebbende zijn, zij zullen ingaan op de inhoudelijke gronden van het beroep”. De rechtbank zal, gelet op verweerders toevoeging alsmede gelet op de omstandigheid dat eisers allen een identiek beroepschrift hebben ingediend, in het midden laten of de eisers woonachtig op de even huisnummers niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank zal hierna inhoudelijk op de beroepsgronden ingaan.
Feitelijke onjuistheden
4. Eisers stellen in beroep dat in het bestreden besluit feitelijke onjuistheden zijn opgenomen. In de kern komt het erop neer dat op diverse punten de woordkeuze van verweerder misleidend of feitelijk onjuist is. Het gaat dan onder andere om, zo volgt uit het beroepschrift, dat verweerder ten onrechte stelt dat geen op-/ en aanmerkingen op het verslag naar aanleiding van de bijeenkomst van 7 januari 2021 zijn ontvangen omdat dit wel degelijk is gebeurd door eisers en daarbij is door eisers naar voren gebracht dat zij geen parkeerplaatsen op het pleintje willen. Verder is de genoemde terugplaatsing van het beeldje volgens eisers geen terugplaatsing maar een vervanging en is, anders dan verweerder stelt, het beeldje nooit gestolen maar is daartoe een poging gedaan.
4.1.
De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat wat er ook van deze onjuistheden zij, deze niet kunnen leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit, nu de te beantwoorden vraag of voor de parkeerplaatsen een vergunning kan worden verleend, hierdoor niet wordt geraakt en mocht deze beroepsgrond van eisers al slagen dan leidt dit niet tot een vernietiging van het bestreden besluit aangezien hierdoor de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet wordt aangetast. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Procedurele punten
5. Eisers voeren daarnaast aan dat verweerder meerdere keren onjuist heeft gehandeld door procedurele fouten te maken. Eisers stellen dat de uitnodigingen voor en het verslag van de bijeenkomst op 7 januari 2021 niet naar het juiste e-mailadres van [naam] zijn gestuurd. Daarnaast stellen eisers dat het bestreden besluit slechts is opgestuurd naar [naam] en niet naar de anderen.
5.1.
De rechtbank is ten aanzien van hetgeen eisers hebben aangevoerd over de verzending van de uitnodigingen voor en het verslag van de bijeenkomst op 7 januari 2021 met verweerder van oordeel dat de gestelde procedurele fouten niet kunnen leiden tot de vernietiging van het bestreden besluit aangezien deze niets afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Immers, niet in geschil is dat verweerder dit heeft hersteld door het alsnog naar het juiste e-mailadres van [naam] toe te sturen. Dat het bestreden besluit enkel naar [naam] is opgestuurd, leidt evenmin tot de vernietiging van het bestreden besluit nu, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ter zitting is besproken dat [naam] als vertegenwoordiger van eisers geldt en verweerder, zo volgt uit het verweer, hier eveneens steeds vanuit is gegaan. Gesteld noch gebleken is dat eisers hierdoor in hun belangen geschaad.
6. Eisers hebben daarnaast betoogd dat verweerder de vergunningaanvragen en de belangen van omwonenden voor het hele gebied (de Tuin kapel, het SAM-terrein en het pleintje samen) ten onrechte niet in samenhang heeft beoordeeld. Volgens eisers is aan hen niet verteld dat verweerders keuzes met betrekking tot het ene gebied (de Tuin kapel en/of het SAM-terrein) invloed zouden kunnen hebben op de keuzes in het andere gebied (het pleintje), waardoor verweerder hen een rechtsmiddel heeft onthouden. Toen verweerder hen wel vertelde over de onderlinge relatie tussen de gebieden, was de situatie voor het SAM-terrein al gerealiseerd.
6.1.
De rechtbank begrijpt het beroep van eisers aldus dat zij ten onrechte geen inspraak hebben gehad bij de totstandkoming van de (bredere) besluitvorming in het (gehele) plangebied, waardoor zij ten aanzien van het nu ter beoordeling voorliggende besluit voor een fait accompli zijn gesteld. Ook dit betoog slaagt niet. Vast staat dat aanvankelijk en in een vroeg stadium naar eisers is gecommuniceerd dat er geen parkeerplaatsen op het pleintje zouden komen. Later heeft verweerder besloten om toch parkeerplaatsen op het pleintje te (laten) realiseren ten behoeve van het SAM-gebouw. Daartoe was voor verweerder redengevend dat die parkeerplaatsen aanvankelijk op het SAM-terrein zouden worden gerealiseerd, maar voortschrijdend inzicht heeft verweerder ertoe gebracht deze parkeerplaatsen niet langer op dit terrein maar op het pleintje te realiseren. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verweerder het voortschrijdende inzicht tijdiger en duidelijker had kunnen communiceren naar eisers, betekent de enkele omstandigheid dat dit niet is gebeurd niet dat dit tot een vernietiging van het bestreden besluit moet leiden. Vast staat dat op 20 juli 2021 nog een bijeenkomst heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het verkrijgen van de vergunning op 24 juni 2021 om de omwonenden te informeren en in staat te stellen om op tijd bezwaar te kunnen indienen. Eisers zijn daarmee in de gelegenheid gesteld om in rechte tegen het voortschrijdende inzicht op te komen, en dat hebben zij -zo blijkt uit de onderhavige procedure- ook gedaan. Voor zover eisers stellen dat hen met deze gang van zaken een rechtsmiddel tegen de andere besluiten (met name met betrekking tot het SAM-terrein) is ontnomen, volgt de rechtbank dit evenmin, nu die besluiten zijn gepubliceerd en daartegen afzonderlijke rechtsmiddelen hebben opengestaan.
Het parkeren
7. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat de omgevingsvergunning voor de parkeerplaatsen niet verleend had mogen worden en zij hebben daarvoor -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Allereerst voeren eisers aan dat het parkeren in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Sphinx’. In de overgangsregeling van het bestemmingsplan is een
1-jaarstermijn genoemd, die inmiddels is verstreken en als gevolg daarvan is parkeren op het maaiveld in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien zijn de afsluitbare privé-parkeerplaatsen voor SAM een vorm van parkeren die haaks staat op het gewenste autovrije maaiveld. Maar belangrijker is volgens eisers dat het realiseren van parkeerplaatsen niet bijdraagt aan het in het bestemmingsplan neergelegde uitgangspunt dat het gebied autoluw en veilig voor voetgangers en fietsers is. Tot slot voeren eisers in dit kader aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd welk voortschrijdend inzicht ertoe heeft geleid dat het parkeren voor het SAM-gebouw niet op de originele plek terug zou komen. Eisers zien niet in waarom verweerder meent dat parkeren op het pleintje binnen het huidige beleid en bestemmingsplan wel mogelijk is.
Ten tweede voeren eisers aan dat in de procedure bij de eigen Welstands-/
Monumentencommissie fouten zijn gemaakt. Zo is de oorspronkelijke bestaande situatie niet (aan)geleverd bij de stukken voor de Welstands-/Monumentencommissie, waardoor deze op basis van onvolledig materiaal heeft geadviseerd. Volgens eisers is het verder nogal onhandig om maar één lid te laten oordelen over een onderwerp waarbij gebruik en samenhang grote invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van een bijzonder deel van de stad. Ook hebben eisers aangevoerd dat zij niet zijn geattendeerd op de openbare vergadering, terwijl zij daarvoor graag waren uitgenodigd, zodat zij hun zorg en (vak)kennis hadden kunnen inbrengen. Ter zitting hebben eisers daaraan toegevoegd dat zij niet snappen waarom er een verschil in benadering wordt gemaakt tussen het terrein van SAM, waar een uitgebreide welstandstoets heeft plaatsgevonden, en het pleintje waar dit niet het geval is.
8. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgronden niet slagen en zij heeft daartoe het volgende overwogen.
8.1.
Wat betreft de eerste grond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gronden waarop de parkeerplaatsen worden gerealiseerd niet binnen het in het bestemmingsplan ‘Sphinx’ aangegeven autoluwe gebied vallen. Alleen de gronden binnen het gebied van het projectplan zijn autoluw en het pleintje is daarvan juist geen onderdeel. De enkele omstandigheid dat het pleintje valt binnen het bestemmingsplan “Sphinx”, dat dus een ruimer gebied beslaat dan het gebied waarop het onderhavige plan ziet, betekent dus niet dat ook het gebied van het pleintje autoluw moet zijn. Voor het beroep van eisers op de overgangsregeling en het autovrije maaiveld geldt hetzelfde..
8.2.
Ook de tweede beroepsgrond, inhoudende dat de Welstands-/
Monumentencommissie fouten heeft gemaakt, slaagt niet gelet op het volgende.
8.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Sphinx’ op de in geschil zijnde gronden de enkelbestemming ‘Woongebied’ rust. Uit artikel 6 (woongebied) van de planregels volgt dat binnen deze bestemming het parkeren rechtstreeks is toegestaan. Voorts staat vast dat op deze gronden tevens de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ rust. Volgens die dubbelbestemming geldt, zo volgt uit artikel 7.4 van de geldende planregels, een aanlegvergunningenstelsel.
8.2.2.
Dit artikel luidt:

“Artikel 7.4 aanlegvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. onroerende zaken, geen gebouwen zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, bomen, erfafscheidingen - niet zijnde bouwwerken - te wijzigen;
b. (voor)tuinen welke grenzen aan het openbare gebied te verharden.
Het verbod als bedoeld in 7.4.1.is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermde stadsgezicht;
b. vooraf advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie.”
8.2.3.
Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat -hoewel dit niet uit de letterlijke bewoordingen van artikel 7.4 van de planregels volgt- dit artikel aldus moet worden verstaan dat een aanlegvergunning verleend moet worden als aan de twee criteria uit dit artikel is voldaan, namelijk (i) dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermde stadsgezicht en (ii) vooraf advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie. Deze “bestemmingplan-toets” is een andere toets dan de uitgebreidere toets aan de redelijke eisen van welstand (zoals volgt uit de Wabo en Woningwet) waarop eisers kennelijk doelen en die het verschil in benadering van het SAM-terrein en het pleintje verklaart.
8.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder -in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onder 8.2.3.- ter zitting gemotiveerd heeft toegelicht dat aan de eisen van artikel 7.4 van het bestemmingsplan ‘Sphinx’ voor het verlenen van een aanlegvergunning is voldaan nu vooraf advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie omtrent het voorstel en uit dat advies blijkt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermde stadsgezicht. Verweerder heeft ter zitting voorts nader toegelicht dat hij het advies volgt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermde stadsgezicht omdat er juist meer groen wordt gerealiseerd en daarnaast een vermindering van het aantal parkeerplaatsen plaatsvindt; er waren immers al vier openbare parkeerplaatsen op het pleintje en de omgevingsvergunning beperkt dit tot drie niet-openbare parkeerplaatsen. Behalve dat zij vinden dat het gebied autoluw moet zijn volgens het bestemmingsplan, hebben eisers hiertegen niets ingebracht waaruit volgt dat en waarom sprake is van een onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd stadsgezicht, terwijl zij ter zitting hebben verklaard dat wel (wat) groen wordt gerealiseerd en ook niet hebben betwist dat er minder parkeerplaatsen zijn vergund dan voorheen. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de Welstands-/Monumentencommissie haar taak te beperkt heeft opgevat en te beperkt heeft getoetst, is dit betoog dus onvoldoende onderbouwd en slaagt dit niet.
8.2.5.
Dat de procedure bij de Welstands-/Monumentencommissie niet juist is doorlopen, zoals eisers stellen, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft immers met betrekking tot het ontbreken van stukken in het verweerschrift gemotiveerd toegelicht dat meerdere stukken, waaronder bijlage C en bijlage 1 waaruit de oude en nieuwe situatie volgt, zijn aangeleverd aan de Welstands-/Monumentencommissie en zijn betrokken bij het advies. Eisers hebben dat niet weersproken en zij hebben ter zitting desgevraagd niet nader kunnen verduidelijken welk stuk of welke stukken dan nog ontbreken zodat deze beroepsgrond evenmin slaagt. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de enkele omstandigheid dat eisers niet zijn geattendeerd en/of uitgenodigd voor de openbare vergadering van de Welstands-/
Monumentencommissie, niet maakt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, nu geen rechtsregel verweerder voorschrijft dat hij dit moet doen. Ook de omstandigheid dat slechts door één lid is beoordeeld of geen onevenredige aantasting van het beschermde stadsgezicht plaatsvindt, leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder op juiste gronden heeft toegelicht dat de Welstands-/Monumentencommissie heeft beoordeeld dat sprake is van een geringe ingreep die per mandaat kan worden beoordeeld.
8.3.
Gezien het voorgaande heeft verweerder de aanlegvergunning op juiste gronden verleend en heeft hij zich eveneens op het standpunt kunnen stellen dat aan een verdere belangenafweging niet wordt toegekomen. Deze belangenafweging ligt immers reeds besloten in de toetsing aan het bestemmingsplan. Voor zover eisers hebben gesteld dat hun belangen in het kader van evenredigheid onvoldoende zijn meegewogen, volgt de rechtbank dit evenmin. Uit het voorgaande volgt immers dat er sprake is van een vermindering van het aantal parkeerplaatsen, dat die parkeerplaatsen niet-openbaar zijn en dat er een toename van groen zal zijn.
Het beeldje
9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het beeldje geen onderdeel is van deze procedure en dat de beroepsgronden van eisers voor zover die hiertegen zijn gericht reeds daarom niet kunnen slagen.
10. De rechtbank stelt vast dat, gezien de aanvraag voor de omgevingsvergunning, de verleende omgevingsvergunning en het verweerschrift, de verplaatsing en de verandering van de sokkel van het beeldje wel een onderdeel zijn van het bestreden besluit maar dat de materialisering c.q. de vormgeving van het beeldje geen onderdeel vormt van het bestreden besluit. Op grond van het beroepsschrift, de schriftelijke aanvulling daarop en de verklaringen van eisers ter zitting stelt de rechtbank verder vast dat eisers geen bezwaar hebben tegen de verplaatsing van de sokkel van het beeldje maar enkel tegen de materialisering c.q vormgeving van het beeldje. Nu dit buiten de omvang van het geding valt, kan het beroep reeds daarom niet slagen.
Conclusie
11. Het beroep van eisers is ongegrond. Dit betekent dat bet bestreden besluit van
23 september 2021 en daarmee ook de omgevingsvergunning van 24 juni 2021 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Evenmin bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.