ECLI:NL:RBLIM:2023:1676

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
C/03/300003 / HA ZA 21-629
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uittreding en uitstoting van aandeelhouder in besloten vennootschap; uitleg van artikel 2:336 BW en eiswijziging in reconventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Anth&m B.V. en de vennootschappen Pro-Health B.V., Laboratorium Pro Health B.V. en Maxunac B.V. Het geschil betreft de uittreding van Anth&m als aandeelhouder van Pro-Health en de vernietiging van besluiten van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) met betrekking tot dividenduitkering en de goedkeuring van jaarrekeningen. Anth&m vorderde onder andere de vernietiging van besluiten van de AVA en een dividenduitkering over 2021, terwijl Maxunac in reconventie vorderde dat Anth&m haar aandelen in Pro-Health zou overdragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Anth&m niet in haar vorderingen kon worden ontvangen, omdat de door haar aangevoerde gronden onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van Anth&m zelf hebben bijgedragen aan de ontstane situatie, waardoor de vordering tot uittreding niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de besluiten van de AVA niet onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was om de dividenduitkering te gelasten. De vorderingen van Anth&m zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie zijn de vorderingen van Maxunac eveneens afgewezen, met een kostenveroordeling in het voordeel van Anth&m.

De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van artikel 2:336 BW, dat de voorwaarden voor de uittreding van aandeelhouders regelt, en benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in vennootschapsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/300003 / HA ZA 21-629
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTH&M B.V.,
gevestigd te Weert,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Goorts te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRO-HEALTH B.V.,
gevestigd te Nederweert,
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LABORATORIUM PRO HEALTH B.V.,
gevestigd te Nederweert,
gedaagde in conventie,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXUNAC B.V.,
gevestigd te Weert,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W.P. Tulfer te Eindhoven.
Partijen zullen hierna aan de ene zijde Anth&m en aan de andere zijde gezamenlijk Pro-Health c.s. dan wel afzonderlijk PH, LPH en Maxunac genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (1 t/m 108) houdende vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties
  • het vonnis in incident van 9 februari 2022 waarbij de incidentele vorderingen van Anth&m alle zijn afgewezen
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties (1 t/m 83)
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties (109 t/m 121)
  • de akte houdende vermeerdering van eis alsmede overlegging producties (122 t/m 162) van Anth&m
  • de antwoordakte van Pro-Health c.s.
  • de akte eisvermeerdering van Pro-Health c.s.
  • de akte nadere producties (84 t/m 99) van Pro-Health c.s.
  • de brief van mr. Goorts van 12 januari 2023 houdende bezwaren tegen de akte eisvermeerdering van Pro-Health c.s.
  • de brief van mr. Mandigers van 13 januari 2023 houdende een reactie op de brief van mr. Goorts van 12 januari 2023
  • de mondelinge behandeling op 16 januari 2023 en de daar overgelegde spreekaantekeningen van mr. Goorts en de pleitnota van mrs. Tulfer en Mandigers
  • de akte van Pro-Health c.s. van 23 januari 2023 houdende producties (100 en 101).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Anth&m is een houdstermaatschappij. Haar enig bestuurder en aandeelhouder is [bestuurder Anth&m] (hierna: [bestuurder Anth&m] ). Anth&m houdt 45% van de aandelen in Pro-Health B.V. (PH; gedaagde sub 1). PH is enig aandeelhouder van Laboratorium Pro Health B.V. (LPH; gedaagde sub 2).
2.2.
Maxunac B.V. (Maxunac; gedaagde sub 3) houdt 55% van de aandelen in PH sinds 1 juli 2020. Enig bestuurder van Maxunac is [bestuurder Maxunac] (hierna: [bestuurder Maxunac] ).
2.3.
Maxunac is onderdeel van een groep vennootschappen van de [bestuurders van Kona en Maxunac] . Maxunac heeft de aandelen in PH verkregen van een andere groepsvennootschap, Kona Investments B.V. (hierna: Kona). Deze vennootschap wordt bestuurd door de heer [bestuurder Kona] (hierna: [bestuurder Kona] ), de vader van [bestuurder Maxunac]
2.4.
[bestuurder Kona] was bestuurder van PH en LPH tot 22 december 2006. [bestuurder Anth&m] was bestuurder van PH en LPH van 22 december 2006 tot 1 september 2021.
Daarvoor was [bestuurder Anth&m] al sinds 1990 werkzaam in LPH als laboratoriumanalist. In LPH wordt een medisch laboratorium geëxploiteerd. [bestuurder Anth&m] is gedurende de tijd dat hij werkzaam is geweest in LPH feitelijk de inhoudelijke man die de onderneming heeft opgezet en gedreven.
Maxunac is bestuurder van PH en LPH vanaf 26 mei 2021 (en na vertrek [bestuurder Anth&m] per 1 september 2021 enig bestuurder).
2.5.
De bedrijfsresultaten (na belasting) van PH en LPH lagen in de periode 2017 tot en met 2019 (dat zijn de drie boekjaren voorafgaande aan de jaren 2020/2021 waarin onderhavig geschil zich afspeelt) in de orde van gemiddeld circa € 65.000,- (PH) respectievelijk € 82.000,- (LPH) per jaar.
2.6.
De uitbraak van het coronavirus heeft in de jaren 2020 en 2021 geleid tot een omvangrijke omzet- en winststijging voor LPH doordat zij - kort samengevat - van overheidswege opdrachten verwierf om PCR-testen uit te voeren (hierna: de testen). Deze opdrachten hebben geleid tot aanmerkelijk hogere winsten dan de onderneming voordien genoot, namelijk circa 3,25 miljoen euro in 2020 en circa 4,3 miljoen euro in 2021 (tegenover € 84.000,- over 2019).
2.7.
[bestuurder Anth&m] heeft als bestuurder van LPH al in een vroeg stadium voor de uitvoering van de testen de samenwerking gezocht met derden, te weten [zakenpartner 1] (hierna: [zakenpartner 1] ) en [zakenpartner 2] (hierna: [zakenpartner 2] ). [zakenpartner 1] en [zakenpartner 2] hebben in dat verband een besloten vennootschap opgericht, Healthcare International Group B.V. (hierna: HCIG). Tussen HCIG (toen nog: in oprichting) en LPH is op 18 september 2020 een samenwerkingsovereenkomst gesloten gericht op de uitvoering van de testen (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). De samenwerkingsovereenkomst is daarna een aantal malen aangevuld met een zogenaamde allonge, waarbij - kort samengevat - afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de winsten tussen LPH en HCIG. Hierbij is telkens het winstaandeel van HCIG vergroot.
Bij overeenkomst van 19 oktober 2020 hebben LPH en HCIG de vorm van samenwerking aangepast door de oprichting van een vennootschap onder firma, namelijk de V.O.F. Pro Health Medical (hierna: de VOF).
2.8.
Op 16 maart 2021 heeft een aandeelhoudersvergadering (AVA) plaatsgevonden (van PH en LPH), waar onder anderen aanwezig waren [bestuurder Anth&m] , [bestuurder Maxunac] en [bestuurder Kona] Op deze vergadering stond onder meer op de agenda de goedkeuring van de jaarrekeningen (van beide vennootschappen) over 2020 en de bestemming van de winst (dividenduitkering). Nadat op de vergadering was gesproken over de jaarrekeningen (welke zijn goedgekeurd) en de winstbestemming (waarover een geschil bestaat of wel of niet definitief tot dividenduitkering is besloten), heeft [bestuurder Anth&m] de vergadering medegedeeld dat hij – nu dit door de gemaakte winst voor hem financieel mogelijk was geworden – in ieder geval zelfstandig verder wilde gaan en daartoe liefst de door Maxunac gehouden aandelen wenste over te nemen. Maxunac dan wel de [bestuurders van Kona en Maxunac] was hierdoor verrast en wenste antwoorden op vragen, die naar hun mening evenwel niet werden gegeven.
2.9.
Tussen partijen – dat wil zeggen: als door de vennootschapsrechtelijke verhoudingen wordt heen gekeken: tussen [bestuurder Anth&m] en de [bestuurders van Kona en Maxunac] – is vervolgens een veelomvattend conflict ontstaan, dat heeft geleid tot onder andere deze procedure (hoofdzakelijk gericht op uittreding respectievelijk uitstoting van Anth&m als aandeelhouder) en een door LPH geëntameerde bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant tegen o.a. [bestuurder Anth&m] , Anth&m, HCIG, [zakenpartner 1] en [zakenpartner 2] (hoofdzakelijk gericht op schadevergoeding in zowel conventie als reconventie).
2.10.
De AVA van 14 oktober 2021 heeft besloten (a) het voorstel van Anth&m strekkende tot uitkering van interim-dividend over (een deel van) 2021 te verwerpen en (b) geen besluit meer te nemen over de uitkering van (interim)dividend tot aan de vaststelling van de jaarstukken over 2021 (hierna: besluit I).
2.11.
De AVA van 8 november 2022 heeft de jaarstukken over 2021 vastgesteld en besloten om de winst over 2021 – afgerond 4,3 miljoen euro – te reserveren (hierna: besluit II); het besluit II is genomen bij meerderheid van stemmen (Maxunac voor; Anth&m tegen).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Anth&m vordert na eisvermeerdering:
( a) met betrekking tot de uittreding:
I. Maxunac, althans PH te veroordelen om de aandelen van Anth&m over te nemen, tegen gelijktijdige betaling van een conform het navolgende nader te bepalen prijs;
II. één of meer deskundigen te benoemen die over de prijs van de aandelen schriftelijk bericht moeten uitbrengen; en voorts, nadat de deskundigen hun bericht hebben uitgebracht
III. de prijs van de aandelen vast te stellen, met inachtneming van een billijke verhoging;
IV. Maxunac, althans PH te veroordelen om aan Anth&m de vastgestelde prijs te betalen, te vermeerderen met een billijke verhoging, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na de datum van het vonnis waarbij de prijs wordt vastgesteld;
V. Maxunac te veroordelen tot betaling van de kosten van de deskundige(n);
( b) met betrekking tot besluit I
VI. te verklaren voor recht dat besluit I nietig is, althans besluit I te vernietigen;
( c) met betrekking tot besluit II
VII. besluit II te vernietigen;
( d) met betrekking tot het dividend over 2021:
VIII. primair om de vennootschappen te veroordelen om de volledige winst (100%) uit te keren aan de aandeelhouders, althans tot uitkering aan Anth&m van een bedrag ad € 1.913.829,= althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag of percentage, althans subsidiair Maxunac te veroordelen om, zowel in haar hoedanigheid van bestuurder als in haar hoedanigheid van aandeelhouder mee te werken aan de uitkering van de volledige winst (100%) als dividend, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag of percentage, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,= voor elke dag of elk dagdeel dat Maxunac niet aan een veroordeling voldoet, met een maximum van € 1.000.000,-
( e) met betrekking tot de proceskosten in de hoofdzaak:
IX. Pro-Health c.s. hoofdelijk (des dat de één betaalt de anderen zullen zijn gekweten), althans Maxunac, PH en/of LPH te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Pro-Health c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Maxunac vordert (1) Anth&m te veroordelen tot overdracht van de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van PH tegen gelijktijdige overname van die aandelen en betaling door Maxunac van de door de rechtbank vast te stellen waarde; (2) een deskundige te benoemen tot vaststelling van de waarde van de aandelen, met veroordeling van Anth&m in de kosten van de deskundige; (3) alsmede - samengevat - veroordeling van Anth&m in de kosten.
3.5.
Bij akte eisvermeerdering heeft Pro-Health c.s. verklaard de eis in reconventie te willen wijzigen door - naast de reeds bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie ingestelde vordering van Maxunac - tevens in te willen stellen een uit zes onderdelen bestaande vordering van LPH en PH op Anth&m.
De rechter heeft op de mondelinge behandeling van 16 januari 2023 deze eisvermeerdering ambtshalve afgewezen, omdat hier niet aan de orde is een vermeerdering van een reeds ingestelde eis in reconventie maar het alsnog instellen van een eis in reconventie door LPH en PH. Deze beide partijen hebben immers niet al bij de bovengenoemde conclusie van antwoord tevens eis in reconventie een vordering ingesteld; dat heeft alleen Maxunac gedaan. De omstandigheid dat sprake is van subjectieve cumulatie aan de zijde van de gedaagden in conventie, maakt niet dat een vordering in reconventie van Maxunac tevens zou hebben te gelden als een vordering van LPH en PH. Uit een en ander volgt dat de vorderingen in reconventie van LPH en PH eerst zijn ingesteld nadat de conclusie van antwoord van deze partijen al was genomen en daarmee te laat (artikel 137 Rv) en op die grond is de eiswijziging ambtshalve geweigerd (artikel 130 Rv).
3.6.
Anth&m voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vorderingen in conventie strekken kort samengevat tot uittreding van Anth&m als aandeelhouder van PH, de vernietiging van twee besluiten van de AVA en tot veroordeling van PH en LPH tot dividenduitkering over 2021. De vorderingen zullen hieronder nader worden besproken en beoordeeld.
uittreding
4.2.
De vordering sub a van Anth&m strekt tot de gedwongen overname van de door Anth&m gehouden aandelen in PH door Maxunac dan wel PH alsmede tot toepassing van een billijke verhoging op de voor de aandelen te betalen prijs. De vordering is gebaseerd op artikel 2:343 BW waarvan het eerste lid luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

De aandeelhouder die door gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, kan tegen die mede-aandeelhouders een vordering tot uittreding instellen, inhoudende dat zijn aandelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van artikel 343a worden overgenomen. Een vordering tot uittreding kan ook worden ingesteld tegen de vennootschap op grond van gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders of van de vennootschap zelf.(…).”
Het vierde lid van het artikel luidt:

Bij het bepalen van de prijs van de aandelen kan de rechter desgevorderd een billijke verhoging toepassen in verband met gedragingen van de verweerder, of van anderen dan de verweerder, indien aannemelijk is dat die gedragingen hebben geleid tot een vermindering van de waarde van de over te dragen aandelen en deze vermindering niet, of niet volledig, voor rekening van eiser behoort te blijven.”
4.3.
Deze wettelijke regels zijn toegelicht in de parlementaire geschiedenis dan wel uitgewerkt in de jurisprudentie. Daarbij is - voor zover hier relevant - onder meer toegelicht en/of geoordeeld dat het bij de in het eerste lid genoemde “
gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders” niet noodzakelijk is dat het gedragingen betreft in de hoedanigheid van aandeelhouder (Kamerstukken TK, 31058, nr. 3, p. 108) en dat het evenmin noodzakelijk is dat sprake is van misdragingen van de mede-aandeelhouder of dat de belangen van de vennootschap zijn geschaad.
De vraag is kortom of het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van de (beweerdelijk) 'benard' geraakte aandeelhouder kan worden gevergd, waarbij de rechten en belangen van deze aandeelhouder moeten worden afgewogen tegen de (beweerdelijk) daaraan schade veroorzakende gedragingen van de mede-aandeelhouder(s). Hierbij moet worden betrokken dat aandeelhouders zich tegenover elkaar moeten gedragen ‘
naar hetgeen door de redelijkheid en de billijkheid wordt gevorderd’(art. 2:8 lid 1 BW).
4.4.
Anth&m heeft een reeks gedragingen gesteld die toewijzing van de vordering tot uittreding zouden rechtvaardigen. Anth&m heeft gesteld dat het daarbij gaat om gedragingen van Maxunac, haar bestuurder [bestuurder Maxunac] , haar feitelijk beleidsbepaler [bestuurder Kona] , haar adviseur [de accountant] (noot rechtbank: [de accountant] is verbonden aan het accountantskantoor dat destijds werkzaamheden voor de vennootschappen verrichtte) en de advocaten van Maxunac.
De rechtbank is van oordeel, dat de groep (rechts)personen die Anth&m hier presenteert te ruim is. Bij de beoordeling kunnen worden betrokken de gedragingen van Maxunac en haar bestuurder, maar niet die van de overige genoemden, althans waar het gaat om eigenstandige gedragingen. De gedragingen van [bestuurder Kona] dienen buiten beschouwing te worden gelaten, omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [bestuurder Kona] in de betrokken periode daadwerkelijk de feitelijk beleidsbepaler van Maxunac was of dat zijn gedragingen anderszins aan Maxunac zouden kunnen worden toegerekend. Het doen en laten van de accountant en de advocaten kan als zodanig - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet worden gekwalificeerd als gedragingen van Maxunac. Daarbij moet worden bedacht dat waar bijvoorbeeld procedures zijn geëntameerd, deze juridisch gezien zijn geëntameerd door Maxunac en niet door haar advocaten. Toerekening van de handelingen van de advocaten aan Maxunac is in gevallen van (verplichte) procesvertegenwoordiging uiteraard niet problematisch, maar dat roept dan wel de vraag op op welke andere gedragingen van de advocaten Anth&m doelt. Verder moet daarbij worden bedacht dat waar de accountant op bijvoorbeeld een AVA spontaan vragen heeft gesteld of voorstellen heeft gedaan, niet zonder meer duidelijk is waarom deze zouden moeten worden toegerekend aan Maxunac.
4.5.
Anth&m heeft de bovenbedoelde reeks gedragingen zelf samengevat onder randnummer 3.10 van de dagvaarding. Van die samenvatting wordt hieronder alleen weergegeven wat naar het oordeel van de rechtbank is te zien als gedragingen van Maxunac en haar bestuurder.
( a) Maxunac heeft geprobeerd terug te komen op de besluiten genomen tijdens de AVA van 16 maart 2020, waarbij o.a. ongeoorloofde druk is uitgeoefend op de notulist (een externe accountant);
( b) op 17 maart 2020 is [bestuurder Anth&m] voor een bijeenkomst uitgenodigd, die vervolgens door Maxunac werd aangemerkt als AVA en waar werd getracht de besluitvorming van de vorige dag terug te draaien;
( c) Maxunac en [bestuurder Maxunac] houden sinds maart 2021 geen rekening meer met de verslechterde gezondheidstoestand van [bestuurder Anth&m] ;
( d) Maxunac heeft bewerkstelligd dat het accountantskantoor de samenstelling van het behandelend team heeft gewijzigd;
( e) vanaf april 2021 is Maxunac zich intensief met het beleid van de vennootschappen gaan bezighouden, wat een breuk is met het gedrag voordien;
( f) Maxunac heeft maandenlang gewacht alvorens een antwoord te geven op de vraag of zij bereid was haar aandelen te verkopen aan Anth&m;
( g) Maxunac maakt ongefundeerde verwijten over het beleid van [bestuurder Anth&m] als bestuurder ondanks de goede resultaten over 2020 en 2021;
( h) sinds het aftreden van [bestuurder Anth&m] drukt Maxunac besluiten door die alleen in haar eigen belang zijn;
( i) Maxunac heeft op twijfelachtige gronden meerdere rechtsmaatregelen tegen Anth&m genomen, waaronder korte gedingen en een bewijsbeslag;
( j) Maxunac weigert financiële informatie over de vennootschappen te delen met Anth&m;
( k) Maxunac voert een hetze tegen Anth&m;
( l) Maxunac weigert mee te werken aan een (interim)dividenduitkering over 2021.
Pro-Health c.s. heeft (een deel van) de gestelde feiten en omstandigheden betwist en in ieder geval betwist dat de aangevoerde gronden de vordering kunnen dragen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de door Anth&m aangevoerde grondslag voor haar vordering - zoals weergegeven onder rechtsoverweging (rov.) 4.4 en 4.5 - deze vordering niet kan dragen en heeft daartoe als volgt overwogen.
4.6.1.
Ofschoon vele feiten en omstandigheden niet vaststaan, kan op basis van de stellingen en de wel vaststaande feiten een toereikende beoordeling van de grondslag van de vordering worden gemaakt. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de maatstaven zoals weergegeven onder rov. 4.2 en 4.3., waarbij wordt aangetekend dat het uitgangspunt dat niet noodzakelijk is dat het gedragingen betreft in de hoedanigheid van aandeelhouder geldt voor beide partijen.
4.6.2.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling de volgordelijkheid van de gedragingen over en weer moet worden betrokken. Daarbij zijn aan de zijde van Anth&m met name twee gedragingen van belang. In de eerste plaats staat vast dat [bestuurder Anth&m] niet tijdig uit eigen beweging aan Maxunac heeft medegedeeld, dat LPH vennoot in een vennootschap onder firma was geworden en dat een belangrijk deel van de ondernemingsactiviteiten, namelijk de testen, daarin was ondergebracht. [bestuurder Anth&m] heeft gesteld dat hier geen sprake was van onwil maar dat hij er gewoon niet aan heeft gedacht dit te melden. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig dan wel onbegrijpelijk. Het belang van de kwestie is immers evident: doordat een deel van de ondernemingsactiviteiten is verplaatst van LPH naar de VOF heeft een relevante verschuiving van de zeggenschapsverhoudingen met betrekking tot die activiteiten plaatsgevonden ten nadele van Maxunac (en ten gunste van HCIG, als vennoot in de VOF). In de tweede plaats staat vast dat [bestuurder Anth&m] plotseling op de AVA van 16 maart 2021 heeft aangekondigd in de nabije toekomst op eigen benen te willen staan en in ieder geval niet verder te willen met Maxunac. Dit heeft hij verklaard (a) zonder enige vooraankondiging, (b) na een dienstverband van 30 jaar en (c) in de wetenschap dat hij in de binnen LPH gedreven onderneming degene was die de kennis, bevoegdheden en contacten had die de onderneming draaiende hielden. Dat komt neer op de boodschap van Anth&m/ [bestuurder Anth&m] : draag de aandelen aan Anth&m over en zo niet dan ben ik, [bestuurder Anth&m] , als bestuurder en werknemer weg, en dat in de wetenschap dat met het vertrek van [bestuurder Anth&m] de drijvende kracht in de onderneming zou vertrekken. Ter mondelinge behandeling heeft [bestuurder Maxunac] onweersproken verklaard, dat [bestuurder Anth&m] de man was met de kennis, bevoegdheden en contacten. De rechtbank ziet daarin een bevestiging van de ook overigens uit het dossier blijkende spilfunctie van [bestuurder Anth&m] in de onderneming. Anders gezegd: Anth&m/ [bestuurder Anth&m] hebben op de AVA van 16 maart 2021 Pro-Health c.s./de [bestuurders van Kona en Maxunac] voor het blok gezet.
4.6.3.
De rechtbank is van oordeel, dat zowel het niet melden van het bestaan van de VOF als het plotseling aankondigen van zijn vertrek in de gegeven omstandigheden in strijd zijn met de vennootschapsrechtelijke redelijkheid en billijkheid. Dat Maxunac vervolgens als (feitelijk enig overgebleven) bestuurder en meerderheidsaandeelhouder de teugels heeft overgenomen, is dan ook niet onredelijk of onbillijk en is bovendien praktisch ook noodzakelijk geworden doordat [bestuurder Anth&m] zich – op eigen initiatief – heeft teruggetrokken als bestuurder. Dat Maxunac argwanend is geworden - mede gelet op de feitelijke samenwerking van [bestuurder Anth&m] met HCIG, het plots aan het licht gekomen bestaan van de VOF en de inhoud van de opeenvolgende allonges waarbij het winstaandeel van LPH telkens verminderde ten gunste van HCIG – en onderzoek is gaan doen naar mogelijke concurrerende activiteiten en in dat verband een aantal rechtsmaatregelen heeft getroffen, kan Maxunac naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden verweten. Met andere woorden: de betrokken door Anth&m aangevoerde gedragingen kunnen worden gezien als niet onredelijke en naar ervaringsregels te verwachten reacties op de daaraan voorafgaande gedragingen van Anth&m en [bestuurder Anth&m] .
4.6.4.
Uit de bovenstaande overwegingen volgt, dat een belangrijk deel van de aan Maxunac verweten gedragingen zijn te begrijpen als niet onredelijke reacties op een situatie die in eerste instantie door toedoen van [bestuurder Anth&m] is ontstaan. Dit geldt in ieder geval – en daargelaten of die gedragingen in rechte zijn komen vast te staan - voor de verwijten onder
a, b, e, f, i en j. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat geen betekenis toekomt aan de verwijten als genoemd onder c, d, g, h en k, omdat deze te vaag zijn dan wel omdat daaraan – mede in het licht van de overwegingen hierboven - geen zelfstandige betekenis toekomt. De rechtbank is voor wat betreft het laatste verwijt onder l van oordeel dat dit onterecht is en verwijst voor de overwegingen daartoe naar de rechtsoverwegingen hieronder.
4.7.
De slotsom is dat de gevorderde uittreding moet worden afgewezen, omdat deze een deugdelijke grondslag ontbeert. Redengevend voor dat oordeel is in essentie dat (a) een deel van de aangevoerde gronden te vaag of niet ter zake doende is en (b) voor het overige aan die conclusie in de weg staat dat Anth&m de ontstane situatie mede zelf heeft veroorzaakt door gedragingen die in strijd zijn met de binnen de rechtspersoon in acht te nemen redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8, lid 1, BW, zodat toepassing van artikel 2:343 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als bedoeld in artikel 2:8, lid 2, BW. Met hetgeen is overwogen onder (b) aanvaardt de rechtbank het door Pro-Health c.s. gevoerde verweer, inhoudende dat Anth&m niet beloond mag worden door uit te mogen treden op basis van een geschil tussen aandeelhouders dat aan haarzelf te wijten is.
Ten overvloede (ter voorlichting van partijen) overweegt de rechtbank dat - los van het vorenstaande - voor toewijzing van de gevorderde billijke verhoging ook geen plaats zou zijn geweest indien de vordering tot uittreding wel zou zijn toegewezen. Redengevend daarvoor is dat Anth&m nauwelijks heeft onderbouwd waarom een billijke verhoging zou moeten worden toegekend. Het enkele vermoeden dat het met PH/LPH bergafwaarts zou kunnen gaan onder het nieuwe bestuur, is in ieder geval ontoereikend en bovendien lastig te duiden als grond voor een billijke verhoging nu de wisseling van bestuur een noodzakelijk gevolg is van het vertrek van [bestuurder Anth&m] . Bovendien heeft Anth&m ook niet toegelicht op basis van welke feiten en omstandigheden en met behulp van welke maatstaven de omvang van die billijke verhoging zou moeten worden bepaald. Dat alles maakt dit deel van het gevorderde dermate ongrijpbaar, dat het reeds daarom afgewezen zou moeten worden. (Een in het kader van een vordering als de onderhavige te benoemen deskundige heeft immers een rol als deskundige en niet als arbiter en het is evenmin aan de rechtbank om spontaan een feitelijk en normatief kader van criteria op te stellen.)
besluiten AVA en dividenduitkering
4.8.
De vordering sub b strekt tot nietigverklaring of vernietiging van het besluit I. Op de mondelinge behandeling van 16 januari 2023 heeft Anth&m op vraag van de rechtbank verklaard, dat zij inmiddels geen belang meer heeft bij het gevorderde met betrekking tot besluit I, zodat dit deel van het gevorderde zonder nadere beoordeling voor afwijzing gereed ligt.
4.9.
De vorderingen betreffende besluit II (het gevorderde sub c) en de dividenduitkering (het gevorderde sub d) hangen inhoudelijk samen en zullen hieronder gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
4.10.
Vaststaat dat de AVA van 8 november 2022 de jaarstukken over 2021 heeft vastgesteld en besloten om de winst over 2021 – afgerond 4,3 miljoen euro – te reserveren. Vaststaat dat redengevend voor het reserveringsbesluit onder andere is geweest de vordering die HCIG heeft ingesteld jegens LPH in de procedure bij de rechtbank Oost-Brabant. Deze vordering heeft een omvang van 5 miljoen euro. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele bestaan van deze vordering reeds een toereikende zakelijke grond om af te zien van een dividenduitkering over het 2021 en dit bedrag te reserveren. Dit klemt temeer nu over 2020 wel een substantiële dividenduitkering heeft plaatsgevonden.
Uit dit oordeel volgt dat er geen plaats is voor vernietiging van besluit II en evenmin voor een veroordeling om over te gaan tot uitkering van dividend.
4.11.
Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de vorderingen in conventie integraal voor afwijzing gereed liggen.
4.12.
Anth&m zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pro-Health c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
8.494,00(2 punten × tarief € 4.247,00)
Totaal € 12.694,00
in reconventie
4.13.
De vordering in reconventie van Maxunac strekt tot de gedwongen overdracht van de door Anth&m gehouden aandelen in PH aan Maxunac. De vordering is gebaseerd op artikel 2:336 BW waarvan het eerste lid luidt als volgt:

Een of meer houders van aandelen die alleen of gezamenlijk ten minste een derde van het geplaatste kapitaal verschaffen, kunnen van een aandeelhouder die door zijn gedragingen het belang van de vennootschap zodanig schaadt of heeft geschaad, dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld, in rechte vorderen dat hij zijn aandelen overeenkomstig artikel 341 overdraagt.”
4.14.
Tussen partijen is onder meer in geschil hoe de hierboven geciteerde bepaling moet worden geïnterpreteerd. Maxunac stelt dat naar geldend recht (ook) een aandeelhouder die als bestuurder, en dus niet slechts in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, het belang van de vennootschap schaadt op grond van artikel 2:336 BW kan worden uitgestoten. Anth&m stelt dat het moet gaan om alleen gedragingen die de uit te stoten aandeelhouder heeft verricht in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en waardoor het functioneren van de vennootschap in gevaar is gekomen, omdat besluitvorming niet mogelijk is.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de door Anth&m aangevoerde interpretatie juist is en de door Maxunac aangevoerde interpretatie niet, omdat deze te ruim is. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.
De rechtbank knoopt bij de uitleg van artikel 2:336 BW in de eerste plaats aan bij de uitleg die de wetgever daaraan heeft gegeven, welke duidelijk blijkt uit de hierna geciteerde passage uit de parlementaire geschiedenis. Concreet gaat het om een passage uit de Kamerstukken betreffende het voorstel voor de wet Invoering van een geschillenregeling in besloten vennootschappen en bepaalde naamloze vennootschappen, Kamerstukken TK 1984/1985, 18905, nr. 3 (memorie van toelichting). Op pagina 16 staat (voor zover hier relevant): “
Het criterium «dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld» moet worden aangelegd aan het gedrag van de aandeelhouder in die hoedanigheid, dus binnen de vennootschap. Het gaat om die gedragingen die ertoe leiden dat het functioneren van de vennootschap in gevaar wordt gebracht, omdat de besluitvorming wordt verlamd.”
De rechtbank is van oordeel dat de wil van de wetgever hier helder tot uitdrukking is gebracht: het moet gaan om gedrag van de aandeelhouder als zodanig. Maxunac heeft evenwel deze uitleg aangemerkt (of beter: gediskwalificeerd) als te zijn gebaseerd op een “
beperkte lezing” van de memorie van toelichting uit 1984. In het licht van bovenstaand citaat uit de memorie van toelichting is deze stelling van Maxunac onverdedigbaar, aangezien de betrokken uitleg daar expliciet staat geschreven. Voor zover Maxunac heeft bedoeld te stellen dat de wil van de wetgever uit 1984 niet langer voldoende actueel is om nog leidend te zijn, dan kan de rechtbank haar ook daarin niet volgen. De wetgever heeft zijn opvatting op dit punt immers ook nog herhaald in het vergaderjaar 2008/2009. Concreet gaat het om de hierna te citeren passages uit de Nota naar aanleiding van het verslag behorende bij het wetsvoorstel voor de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht, Kamerstukken TK 2008/2009, 31058, nr. 6. Op de pagina’s 22 en 23 staat daar (voor zover hier relevant) naar aanleiding van voorstellen om de in 1984 beschreven regel te verruimen: “
Ten eerste is gesteld dat de gronden voor uitstoting niet beperkt zouden moeten zijn tot gedragingen in de hoedanigheid van aandeelhouder. Dit zou tot gevolg hebben dat ook andere gedragingen, zoals het in concurrentie treden met de vennootschap, een grondslag voor uittreding zouden kunnen vormen. (…) Voor deze vormen van verruiming is niet gekozen, omdat gedwongen overdracht van aandelen een verstrekkende maatregel is die, zoals in de wetsgeschiedenis tot uitdrukking is gebracht, alleen gerechtvaardigd is wanneer het functioneren van de vennootschap in gevaar wordt gebracht, omdat de besluitvorming wordt verlamd (Kamerstukken II, 1984–1985, 18 905, nrs. 1–3, blz. 16). Omdat het gaat om situaties waarin de besluitvorming in een impasse is geraakt, ligt het in de rede om aan te sluiten bij gedragingen die in de hoedanigheid van aandeelhouder zijn verricht. Andere gedragingen die schade aan de vennootschap toebrengen kunnen immers ook op andere wijze dan via de geschillenregeling worden geredresseerd.”
De rechtbank heeft geconstateerd dat de wetgever zijn in 1984 duidelijk omschreven uitleg van artikel 2:366 BW in even duidelijke bewoordingen heeft herhaald in het vergaderjaar 2008/2009. Welke uitleg van artikel 2:366 BW de wetgever voor ogen staat, is met het bovenstaande duidelijk geworden. Anders dan Maxunac ziet de rechtbank in de omstandigheid dat op een aantal plaatsen in de literatuur een ruimere interpretatie wordt verdedigd, geen aanleiding om die ruimere interpretatie te aanvaarden. Niet alleen dient naar het oordeel van de rechtbank de voldoende recent tot uitdrukking gebrachte wil van de wetgever te prevaleren boven de opvatting van een aantal schrijvers (let wel: gesteld noch gebleken is dat sprake is van een heersende opvatting in de literatuur), terwijl de bedoelde opvattingen in de literatuur door de wetgever bovendien expliciet zijn meegewogen in het laatste citaat uit de parlementaire geschiedenis.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Maxunac gesteld dat de jurisprudentie inmiddels uitgaat van de ruime interpretatie. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Maxunac heeft ter onderbouwing van haar stelling niet meer aangehaald dan een arrest van de Ondernemingskamer uit 2003 en een uitspraak van de kortgedingrechter uit Amsterdam uit 2022. Uit deze twee uitspraken kan geen bestendige lijn in de jurisprudentie worden afgeleid. Het gaat in beide gevallen niet om uitspraken van de Hoge Raad, maar om uitspraken van lagere rechters. De uitspraak van de Ondernemingskamer dateert van vóór de hierboven aangehaalde Nota naar aanleiding van het verslag uit 2008/2009 en kan in die zin als achterhaald worden aangemerkt. Aan één uitspraak van een kortgedingrechter in eerste aanleg komt in ieder geval geen voldoende gewicht toe om op grond daarvan te kunnen komen tot een andere uitleg dan de wetgever uitdrukkelijk heeft gewenst. Of de twee aangehaalde uitspraken inderdaad moeten worden gelezen als een ook in het onderhavige geval relevante toepassing van de door Maxunac voorgestane ruime uitleg, kan gegeven het vorenoverwogene verder in het midden worden gelaten.
Kortom: de rechtbank is van oordeel dat het bij een vordering op grond van artikel 2:366 BW moet gaan om gedragingen van de aandeelhouder in die hoedanigheid. Voor een ruimere uitleg is geen plaats.
4.16.
De onderbouwing van de vordering door Maxunac bestaat uit een vijftal gronden, die alle bestaan uit beweerde gedragingen van [bestuurder Anth&m] die niet zijn te duiden als gedragingen van Anth&m in haar hoedanigheid als aandeelhouder. Dat onderkent Maxunac ook met zoveel woorden, maar Maxunac ziet dat niet als probleem omdat zij stelt - zoals hierboven al is besproken – dat voor een vordering op grond van artikel 2:336 BW relevant zijn de gedragingen van [bestuurder Anth&m] en Anth&m als aandeelhouder, als bestuurder, als ook anderszins.
Hierboven heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat deze interpretatie niet kan worden gevolgd en dat een vordering op grond van artikel 2:336 BW louter kan worden gebaseerd op gedragingen van de uit te stoten aandeelhouder in de hoedanigheid van aandeelhouder. Dergelijke gedragingen zijn niet aan de vordering ten grondslag gelegd, waardoor deze een toereikende grondslag ontbeert en voor afwijzing gereed ligt. Het feitendebat tussen partijen omtrent de door Maxunac aangedragen gronden, kan derhalve worden gelaten voor wat het is.
4.17.
Maxunac zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Anth&m worden begroot op:
- salaris advocaat
598,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 598,00)
Totaal € 598,00
in conventie en in reconventie
4.18.
De hieronder te geven beslissingen zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan vermeld. Al hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd, kan als niet (langer) ter zake doende verder buiten beschouwing worden gelaten.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Anth&m in de proceskosten, aan de zijde van Pro-Health c.s. tot op heden begroot op € 12.694,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Maxunac in de proceskosten, aan de zijde van Anth&m tot op heden begroot op € 598,00
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: RK