ECLI:NL:RBLIM:2023:1631

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
Roe 22/ 55 t/m Roe 22/ 67
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 18 van de Werkloosheidswet na inwerkingtreding van de Regeling onwerkbaar weer

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 3 maart 2023, wordt de toepassing van artikel 18 van de Werkloosheidswet (WW) beoordeeld in het kader van de Regeling onwerkbaar weer. De eiseres, Façade Beton BV, heeft samen met haar werknemers aanvragen ingediend voor WW-uitkeringen wegens onwerkbaar weer, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat zowel de werknemer als de werkgever een rechtstreeks belang heeft bij de afwijzing van de WW-uitkering. De rechtbank stelt vast dat de Regeling onwerkbaar weer een rechtstreekse koppeling heeft gelegd tussen artikel 18 van de WW en de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank concludeert dat de betrokken werknemers, die voornamelijk binnendienstwerkzaamheden verrichten, geen recht hebben op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft gesteld. De rechtbank oordeelt verder dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het beroep van de werkgever op het gelijkheidsbeginsel, aangezien vergelijkbare aanvragen van andere bedrijven wel zijn goedgekeurd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van het Uwv en draagt hen op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/55 tot en met ROE 22/67

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaken tussen

Façade Beton BV, eiseres, en anderen [1]
(gemachtigde: mr. R.W. Kuper),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Eindhoven)(het Uwv)
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van de aanvragen tot het toekennen van uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW) vanwege onwerkbaar weer.
2. Het Uwv heeft deze aanvragen met de besluiten van 15 juli 2021 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 26 november 2021 op de bezwaren van eiseres en anderen is het Uwv bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
3. De rechtbank heeft de beroepen op 17 januari 2023 gevoegd op zitting behandeld. Namens eiseres en anderen [2] zijn verschenen haar gemachtigde en [functienaam] [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van de besluiten

4. Eiseres heeft samen met 15 van haar werknemers bij het Uwv op 21 februari 2021 een formulier “Aanvraag WW-uitkering wegens onwerkbaar weer” ingediend. Daarbij is aangegeven dat de werknemers van 8 februari 2021 tot en met 19 februari 2021 niet hebben kunnen werken wegens vorst. Bij de primaire besluiten heeft het Uwv deze aanvragen afgewezen voor de volgende 13 medewerkers:
- [naam 1]
- [naam 2]
- [naam 3]
- [naam 4]
- [naam 5]
- [naam 6]
- [naam 7]
- [naam 8]
- [naam 9]
- [naam 10]
- [naam 11]
- [naam 12] en
- [naam 13] .
Het Uwv heeft daartoe overwogen dat deze medewerkers een binnendienstfunctie hebben en daarom geen recht hebben op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer.
Standpunt van het Uwv
5. Bij de bestreden besluiten heeft het Uwv de afwijzing van de WW-aanvragen gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat er geen recht bestaat op een WW-uitkering omdat de betreffende werknemers recht hebben op loondoorbetaling. In artikel 7:628, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een loondoorbetalingsverplichting voor werkgevers geregeld, voor het geval er niet gewerkt kan worden wegens omstandigheden die niet in de risicosfeer van de werknemer zijn gelegen (zoals weersomstandigheden). Voor binnendienstmedewerkers - zoals bij de genoemde personen aan de orde - gaat dit volgens het Uwv niet op, omdat zij werken op werkobjecten of in gebouwen waar wel nog gewerkt kan worden tijdens vorst.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de betreffende productiemedewerkers niet hebben kunnen werken in en vanwege de vorstperiode. Betonproducten worden gemaakt uit zand, grond en cement. De buitenopslag van deze grondstoffen vriest vast bij vorst waardoor aanvoer niet meer mogelijk is en de productiedienstmedewerkers hun gebruikelijke werkzaamheden niet meer kunnen doen. Gelet op de onmogelijkheid om de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, vallen de betreffende medewerkers niet onder de restrictieve uitleg die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geeft aan artikel 18 van de WW, inhoudende dat binnendienstmedewerkers geen recht hebben op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer. Dat zij hun werk in een hal doen, doet hieraan niet af. In de visie van eiseres is daarmee voor de betreffende medewerkers voldaan aan de uitleg van artikel 18 van de WW. Ook is volgens haar voldaan aan de voorwaarde als gesteld in de Regeling onwerkbaar weer (de Regeling) dat sprake moet zijn van de situatie dat de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht als gevolg van buitengewone natuurlijke omstandigheden. De Regeling maakt daarbij geen onderscheid tussen binnendienstpersoneel en buitendienstpersoneel. Deze situatie deed zich hier voor, aldus eiseres.
7. Daarnaast doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. De Bond van Fabrikanten van Betonproducten in Nederland heeft deelgenomen aan de beraadslaging over de nieuwe Regeling. Daarbij is aangegeven richting het bedrijfsleven dat met die Regeling geen wijzigingen in de bestendige uitvoeringspraktijk werden beoogd. Daarvan blijkt nu in de ogen van eiseres echter wel sprake te zijn. In eerdere periodes van onwerkbaar weer in 2012/2013 en 2016/2017 werd voor de betreffende medewerkers immers wel nog een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer toegekend en nu niet meer.
8. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Voor een vergelijkbaar bedrijf, [bedrijfsnaam] , is de aanvraag om een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer in dezelfde vorstperiode namelijk wel toegekend voor binnendienstmedewerkers, te weten een ‘allround medewerker beton’ en een ‘technisch medewerker beton’.

Beoordeling door de rechtbank

9. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of de beroepen ontvankelijk zijn, en als dat geval is, of het Uwv de WW-aanvragen terecht heeft afgewezen. Dat doet zij aan de hand van hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Voor het uitgebreide wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Is eiseres ontvankelijk in haar beroep?
10. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten toe te komen, ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of eiseres daarbij een rechtstreeks belang heeft. Vaste rechtspraak van de CRvB [3] is namelijk dat de werkgever, die namens zijn werknemers de aanvraag om WW-uitkering in verband met onwerkbaar weer heeft ingediend, geen zodanig rechtstreeks bij de afwijzing van de door hem zelf ingediende aanvragen betrokken belangen heeft dat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De reden die de CRvB daarvoor noemt is dat de (omvang van de) loonbetalingsverplichting, die op de werkgever rust, niet voortvloeit uit de WW, maar uit de contractuele relatie met de werknemers, zoals die in het BW, de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) en de individuele arbeidsovereenkomst is geregeld.
11. In het geval van eiseres stelt de rechtbank vast dat de WW-aanvragen door eiseres en de betrokken werknemers gezamenlijk zijn ingediend. Daarnaast hebben de werknemers eiseres gemachtigd om mede namens hen bezwaar te maken tegen de afwijzingen. Ter zitting is door beide partijen naar voren gebracht dat in hun visie de beroepen geacht moeten worden mede te zijn ingediend namens de werknemers. De rechtbank volgt die visie, waaruit volgt dat de beroepen, voor zover namens de werknemers ingediend, ontvankelijk zijn. Derhalve komt zij in ieder geval toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen.
12. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat óók eiseres als werkgeefster – in weerwil van de hiervoor genoemde rechtspraak – bij de huidige stand van de wetgeving een rechtstreeks belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten. Met de inwerkingtreding van artikel 2 van de Regeling is namelijk (wel) sprake van een rechtstreekse koppeling tussen artikel 18 van de WW en artikel 7:628, eerste en negende lid, van het BW. Als de werknemer op grond van artikel 18 van de WW aanspraak kan maken op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer, dan vervalt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling de loondoorbetalingsverplichting die de werkgever heeft op grond van artikel 7:628, eerste lid, van het BW. Het belang bij zaken als de onderhavige voor de werkgever zit derhalve in het door hem voorgestane vervallen van de loondoorbetalingsverplichting.
Voldoen de betrokken werknemers van eiseres aan de criteria van de CRvB?
13. Eiseres betoogt in de eerste plaats dat voldaan is aan de invulling die de CRvB in vaste rechtspraak heeft gegeven aan artikel 18 van de WW. Daarin is bepaald dat de werknemer, die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden recht heeft op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.
14. De vaste rechtspraak van de CRvB [4] over de uitleg van de in dit artikellid voorkomende woorden ‘
uitsluitend als gevolg van’ is streng. Gegeven het karakter van de in artikel 18 van de WW neergelegde regeling, te weten een zeer beperkte uitzondering op de algemene voorwaarden die gelden voor het ontstaan van een recht op uitkering bij werkloosheid, ligt het volgens de CRvB in de rede de in deze zinsnede opgenomen voorwaarde restrictief uit te leggen:
“(..) Aan deze voorwaarde zal zijn voldaan indien het een werknemer door vorst boven of in de grond geheel of nagenoeg geheel fysiek onmogelijk is om zijn werkzaamheden te verrichten en wel zolang die vorsttoestand voortduurt. Dit impliceert dat alleen een werknemer die zijn werkzaamheden in de buitenlucht verricht voor een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer in aanmerking kan komen. Voor werknemers, zoals betrokkenen, die geheel of gedeeltelijk werkzaam zijn op werkobjecten of in gebouwen waarin ondanks de vorst kan worden gewerkt zal daarentegen niet zijn voldaan aan deze toepassingsvoorwaarde, omdat ook andere factoren dan vorst – zoals beschikbare arbeidscapaciteit, omvang van de werkzaamheden die nog wel kunnen worden verricht en beslissingen van de werkgever of van derden – het ontstaan en voortduren van werkloosheid en de omvang van de werkloosheid dan mede bepalen. In die gevallen is bovendien niet op eenvoudig vast te stellen wijze door appellant na te gaan in hoeverre een verminderde bedrijvigheid en het daaraan gerelateerde arbeidsurenverlies door vorst wordt veroorzaakt en in hoeverre dat door andere factoren wordt veroorzaakt. (..)”
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de betrokken werknemers geen binnendienstfunctie bekleden, althans dat hun situatie niet gelijk is te stellen met die van de werknemers waarover de CRvB in eerdere uitspraken oordeelde. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Er is geen twijfel over mogelijk dat in de opvatting van de CRvB over de reikwijdte van artikel 18 van de WW enkel werknemers die hun functie volledig in de buitenlucht uitoefenen, daaronder vallen. De betrokken werknemers van eiseres behoren niet tot die categorie. In de aanvraag om uitkering heeft eiseres hen als binnendienstmedewerkers aangeduid en uit hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat zij allen in elk geval een belangrijk deel van hun werkzaamheden binnen of in een overdekte hal uitoefenen.
Is de inwerkingtreding van de Regeling reden voor een andere uitleg?
16. Het betoog van eiseres stelt de rechtbank tevens voor de beantwoording van de vraag of de tekst van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling [5] een ruimere uitleg van artikel 18 van de WW rechtvaardigt. Daarin staat namelijk dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid ‘
het gevolg’ moet zijn van buitengewone natuurlijke omstandigheden. Dat impliceert volgens eiseres dat ook een minder rechtstreeks gevolg reden kan geven om een WW-uitkering toe te kennen wegens onwerkbaar weer. In haar geval zou dit betekenen dat ook de medewerkers die niet volledig buiten maar binnen, in de fabriekshal, werken met betonproducten, een WW-uitkering zou moeten zijn toegekend.
17. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht echter geen aanleiding om de rechtspraak van de CRvB niet (langer) te volgen. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) [6] is de belangrijkste strekking van de Regeling om een uniforme wachttijd toe te voegen aan de voorwaarden voor een uitkering wegens onwerkbaar weer:
“(…)Doordat uitkeringen op grond van cao-regelingen in verband met onwerkbaar weer niet langer uit de sectorfondsen worden betaald, maar uit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), is het bepalen bij cao van het aantal wachtdagen alvorens gebruik gemaakt kan worden van de regeling niet langer logisch. In de ene cao zou bijvoorbeeld gekozen worden voor één wachtdag alvorens bij vorst aanspraak gemaakt kan worden op een WW-uitkering en in de andere cao voor een wachtperiode van twee weken. Onder de huidige sectorindeling is die keuze van invloed op de hoogte van de sectorale premie, maar in het nieuwe stelsel heeft die keuze enkel effect op de AWf-premie die door alle werkgevers wordt afgedragen.(…)”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de MvT noch overigens dat met de Regeling tevens bedoeld is om een ruimere uitleg te geven aan artikel 18 van de WW dan de CRvB tot nu toe heeft gedaan.
18. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het Uwv volgt in het standpunt dat de medewerkers in de fabriekshal in hun hoedanigheid als binnendienstmedewerkers geen WW-uitkering toekomt op grond van artikel 18 van de WW.
Is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel?
19. Ook ziet de rechtbank, anders dan eiseres, geen reden voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Zij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de CRvB [7] . De beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel loopt via een zogenoemde drietrapsbeoordeling. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja: hoe, het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Ten tweede is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het Uwv kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt nog een derde stap. In het kader daarvan zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
20. Dat bij beraadslagingen over de nieuwe Regeling onwerkbaar weer is aangegeven richting het bedrijfsleven dat geen wijzigingen in de bestendige uitvoeringspraktijk werden beoogd, wat daar ook van zij, acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat eiseres er op kon rekenen dat voor de betreffende binnendienstmedewerkers een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer zou worden toegekend. Voor zover eiseres daartoe naar voren heeft gebracht dat de WW-uitkering destijds in de eerdere vorstperiodes in 2012/2013 en in 2016/2017 wel nog is toegekend aan binnendienstmedewerkers, ontbreekt hiervoor iedere feitelijke onderbouwing.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
21. De vraag is vervolgens of eiseres een geslaagd beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv dat beroep op onvoldoende gronden heeft verworpen.
22. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft eiseres informatie overgelegd van [bedrijfsnaam] waaruit blijkt dat aan een ‘allround medewerker beton’ en een ‘technische medewerker beton’ in dezelfde vorstperiode als aan de orde bij eiseres een WW-uitkering toegekend is op grond van artikel 18 van de WW. Net als bij eiseres het geval is, produceert [bedrijfsnaam] voorwerpen van beton en vindt die productie plaats in een bedrijfshal.
23. De rechtbank overweegt dat degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel gemotiveerd en zo duidelijk mogelijk moet onderbouwen met welke gevallen zijn of haar geval gelijk is. Eiseres heeft met de overgelegde gegevens aan die last voldaan. Zij heeft daarmee informatie gegeven die het vermoeden oproept dat van gelijke gevallen sprake kan zijn en die voldoende is voor nader onderzoek door het Uwv. Weliswaar zijn de namen en Burger Service Nummers van de betreffende medewerkers weggelakt, maar op het aanvraagformulier staat duidelijk dat de aanvraag wordt gedaan voor twee medewerkers met de hiervoor genoemde functies.
24. Het had daarom op de weg van het Uwv gelegen om op basis van de voorhanden zijnde gegevens te onderzoeken of de betreffende medewerkers functies uitoefenen die daadwerkelijk vergelijkbaar zijn met die van de werknemers van eiseres en, zo ja, waarom voor deze werknemers wel uitkering is toegekend. Daarmee is mogelijk sprake van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Niet valt in te zien dat de beschikbare informatie daartoe niet toereikend zou zijn.

Conclusie

25. De beroepsgronden over het gelijkheidsbeginsel leiden ertoe dat aan de bestreden besluiten een motiveringsgebrek kleeft. Deze dienen derhalve te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek, de aard van het geschil en de inhoud van het dossier, ziet de rechtbank geen aanleiding om in het kader van de finale geschillenbeslechting de zaak op een andere manier af te doen. Het Uwv zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-- (1 punt voor het indienen van 13 samenhangende beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,-- en een wegingsfactor 1,5 nu sprake is van meer dan vier samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt het Uwv op nieuwe besluiten te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 360,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

De WW
Artikel 18, eerste lid, van de WW luidt als volgt:
De werknemer, die werkloos is uitsluitend als gevolg van vorst, sneeuwval, hoog water of andere buitengewone natuurlijke omstandigheden heeft recht op uitkering voor de duur van de buitengewone natuurlijke omstandigheden.
Het BW
Artikel 7:628, eerste lid, van het BW luidt als volgt:
De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Artikel 7:628, negende lid, van het BW luidt als volgt:
Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden bepaald dat de in lid 1 genoemde verplichting geheel of gedeeltelijk niet geldt indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid het gevolg is van bij die regeling te bepalen buitengewone omstandigheden en aan bij die regeling te bepalen voorwaarden wordt voldaan.
De hiervoor genoemde regeling is de Regeling onwerkbaar weer.
De Regeling onwerkbaar weer
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling luidt als volgt:
De werkgever is vrijgesteld van de loondoorbetalingsplicht indien op de dag waarop de buitengewone natuurlijke omstandigheid zich voordoet voldaan is aan de hierna genoemde voorwaarden:
a. het niet verrichten van de overeengekomen arbeid is het gevolg van buitengewone natuurlijke omstandigheden;
b. bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens daartoe bevoegde bestuursorganen is een regeling getroffen in welke buitengewone natuurlijke omstandigheden en onder welke voorwaarden de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht;
c. het aantal wachtdagen, genoemd in artikel 3, is verstreken;
d. de betrokken werknemer maakt over de uren waarop niet kan worden gewerkt, aanspraak op een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet;
e. de werkgever heeft overeenkomstig artikel 4 melding gedaan aan het Uwv van iedere dag waarop ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden niet kan worden gewerkt.

Voetnoten

1.De ‘anderen’ zijn de onder overweging 4 genoemde werknemers.
2.Tenzij uit de context blijkt dat met ‘eiseres’ alleen op de werkgeefster wordt gedoeld, wordt voor de leesbaarheid van de uitspraak voor ‘eiseres en anderen’ in de rest van de uitspraak alleen eiseres genoemd.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 november 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3650, RSV 2007, 86.
4.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 14 maart 2012, ECLI:NLCRVB:2012:BV9303.
5.Staatscourant 2019, 70095; datum inwerkingtreding: 1 januari 2020.
6.Staatscourant 2019, 70095.
7.De uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351