Uitspraak
Rechtbank Limburg
[pleegmoeder] ,
1.Het verloop van de procedure
- 23 mei 2013 (C/04/122682 / JE RK 13-609 en C/04/122683 / JE RK 13-610)
- 7 november 2013 (C/04/122682 / JE RK 609 en C/04/122683 / JE RK 13-610)
- 8 januari 2014 (C/04/126532 / JE RK 13-1456 en C/04/126533 / JE RK 13-1457)
- 5 januari 2015 (C/03/198374 / JE RK 14-2510)
- 11 januari 2016 (C/03213961 / JE RK 15-2715 en C/03/213962 / JE RK 15-2716)
- 4 januari 2017 (C/03/229002 / JE RK 16-2632)
- 3 april 2017 (C/03/229002 / JE RK 16-2632)
- 10 juli 2017 (C/03/236626 / JE RK 17-1281)
- 10 juli 2017 (C/03/237114 / JE RK 17-1367)
- 12 januari 2018 (C/03/242759 / JE RK 17-2509)
- 8 juni 2018 (C/03/247616 / FA RK 18-953).
2.De vaststaande feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.Wat ter zitting is besproken
De moeder heeft, in overleg met de gemeente en de psycholoog, besloten dat zij eerst aan zichzelf moest werken. [minderjarige] en een van haar andere zonen, [familielid van minderjarige] woonden toen bij een [familielid] in [plaatsnaam 4] . De moeder heeft een traject doorlopen om haar leven weer terug te krijgen. [familielid van minderjarige] is op een gegeven moment weer thuis geplaatst. Dat verliep weliswaar moeizaam, maar dat was niet de reden waarom [minderjarige] niet werd thuisgeplaatst. De moeder moest veel werken en kon daardoor niet alle afspraken nakomen.
6.Het oordeel van de rechtbank
‘(…) Hij( [minderjarige] )
heeft in de tijd dat hij bij zijn moeder woonde de noodzakelijke affectie, nabijheid, structuur en grenzen moeten missen. Sinds mei 2014 verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Het pleeggezin biedt [minderjarige] de stabiliteit en continuïteit die hij nodig heeft. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat hij in het huidige pleeggezin kan opgroeien en dat zijn toekomstperspectief duidelijk is. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat er vanuit specialistische hulpverlening aandacht is voor het verwerken van zijn trauma’s en hechtingsproblematiek. Daarvoor is nodig dat hij opgroeit in een stabiel gezin met goede opvoedingsvaardigheden. Moeder heeft haar leven weer redelijk op orde, maar, mede gelet op het rapport van Rubicon, is het echter zeer de vraag of zij [minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft om op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Gelet hierop is het weghalen van [minderjarige] uit het pleeggezin waar hij inmiddels ruim 4 jaar goed gedijt en dat hem kan bieden wat hij nodig heeft, geen optie (…).’
‘hij niet kan kiezen’. Het antwoord van de moeder, op de vraag wat dat met haar doet, is enkel ‘
dat doet pijn, [minderjarige] wordt in het midden gezet’. De moeder zegt vervolgens er zorg voor te zullen dragen dat [minderjarige] naar de psycholoog zal blijven gaan en te begrijpen dat [minderjarige] niet van de een op de andere dag bij haar geplaatst kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de moeder hiermee totaal voorbij aan de problematiek van [minderjarige] en het loyaliteitsconflict waarin hij zich nu (weer opnieuw) bevindt.
Intussen woont [minderjarige] al bijna 9 jaar bij de pleegouders. De rechtbank begrijpt dan ook niet dat daar waar in de beschikking van 8 juni 2018, waartegen de moeder overigens ook geen hoger beroep heeft ingesteld, is overwogen dat het weghalen van [minderjarige] uit het pleeggezin, waar hij toen ruim 4 jaar verbleef, geen optie was, dit dan nu voor de moeder kennelijk na 9 jaar wel een optie zou zijn. De rechtbank heeft er ook geen vertrouwen in dat bij de moeder een ander inzicht kan ontstaan in de problematiek van [minderjarige] die zou maken dat herstel in het gezag in het belang van [minderjarige] is. Terugkerend patroon in de eerdere beschikkingen is dat het iedere keer ging om wat de moeder nodig had en waar de moeder last van had. Het ging niet om (het belang van) [minderjarige] . Ook nu lijkt dit weer aan de orde.