ECLI:NL:RBLIM:2023:1521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/03/311100 / FA RK 22-4150
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel in het gezag van de moeder van een minderjarige in het kader van de Toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot herstel in het gezag over haar minderjarige kind, dat sinds 2014 bij pleegouders woont. De moeder, die gedupeerd is door de Toeslagenaffaire, verzocht om herstel van het gezag en een onderzoek naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van haar kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen causaal verband is tussen de Toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing van het kind. De moeder heeft in het verleden haar verantwoordelijkheden niet kunnen waarborgen, wat leidde tot de uithuisplaatsing. De rechtbank oordeelt dat het belang van het kind voorop staat en dat het herstel van het gezag niet in het belang van het kind is, gezien de stabiliteit en continuïteit die het kind in het pleeggezin heeft ervaren. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, maar staat wel contact tussen de moeder en het kind toe onder regie van de gecertificeerde instelling. De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind centraal staat en dat de moeder niet voldoende inzicht heeft getoond in de problematiek van het kind.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/311100 / FA RK 22-4150
Beschikking van 28 februari 2023 betreffende herstel in het gezag
in de zaak van:
[moeder] ,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. S. Smeets;
tegen:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen de GI.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
Als belanghebbenden merkt de rechtbank aan:
[pleegvader]en
[pleegmoeder] ,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
hierna te noemen de pleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 7 november 2022;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2023;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023 en waarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J.W. van Rooij en mr. P.A. van Enckevort, namens mr. Smeets;
- [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , vertegenwoordigsters van de GI;
- de pleegouders;
- [vertegenwoordiger 3] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.2.
Aan mr. Hollman, patroon van mr. Van Rooij, is bijzondere toegang verleend.
Tevens is, met goedkeuring van alle belanghebbenden, bijzondere toegang verleend aan [persoon 1] van het Ondersteuningsteam.
1.3.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft een brief geschreven, ingekomen op 28 december 2022, waarvan de inhoud door de voorzitter is medegedeeld.
1.4.
Bij brief van 26 januari 2023 heeft de moeder nog stukken van de Belastingdienst ingediend. Zowel de GI als de pleegouders zijn in de gelegenheid gesteld hier op te reageren. Binnen de gestelde termijn is geen reactie binnen gekomen.
1.5.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van de eerdere beschikkingen van deze rechtbank met betrekking tot (de beschermingsmaatregelen voor) [minderjarige] , te weten die van:
  • 23 mei 2013 (C/04/122682 / JE RK 13-609 en C/04/122683 / JE RK 13-610)
  • 7 november 2013 (C/04/122682 / JE RK 609 en C/04/122683 / JE RK 13-610)
  • 8 januari 2014 (C/04/126532 / JE RK 13-1456 en C/04/126533 / JE RK 13-1457)
  • 5 januari 2015 (C/03/198374 / JE RK 14-2510)
  • 11 januari 2016 (C/03213961 / JE RK 15-2715 en C/03/213962 / JE RK 15-2716)
  • 4 januari 2017 (C/03/229002 / JE RK 16-2632)
  • 3 april 2017 (C/03/229002 / JE RK 16-2632)
  • 10 juli 2017 (C/03/236626 / JE RK 17-1281)
  • 10 juli 2017 (C/03/237114 / JE RK 17-1367)
  • 12 januari 2018 (C/03/242759 / JE RK 17-2509)
  • 8 juni 2018 (C/03/247616 / FA RK 18-953).

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 15 januari 2013 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna steeds is verlengd. Bij beschikking van 23 mei 2013 is een machtiging uithuisplaatsing verleend, welke machtiging daarna telkens is verlengd.
Bij beschikking van 8 juni 2018 is het gezag van de moeder beëindigd en is de GI belast met de voogdij.
[minderjarige] woont sinds 9 mei 2014 bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt:
primair:
- haar te herstellen in het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- de maatregelen te beëindigen en te gelasten dat [minderjarige] met onmiddellijke ingang bij de moeder wordt teruggeplaatst, met daarbij eventueel een ondertoezichtstelling;
subsidiair:
- een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke instantie naar de opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden van de moeder en naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder;
- te bepalen dat [minderjarige] wekelijks contact zal hebben met de moeder, waarna toegewerkt wordt naar onbegeleid contact bij de moeder thuis, althans een regeling door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.2.
De moeder is gedupeerde van de Toeslagenaffaire. In de periode dat de Belastingdienst toeslagen begon terug te vorderen en verrekenen, is [minderjarige] onder toezicht gesteld en vervolgens uit huis geplaatst. Door de enorme financiële stress was de moeder niet meer in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Dit was het rechtstreekse gevolg van de problemen die zijn veroorzaakt door de Toeslagenaffaire, aldus de moeder.
3.3.
De moeder heeft haar leven inmiddels weer op de rit en zij is door de Belastingdienst gecompenseerd voor de geleden financiële schade. De moeder heeft nu al geruime tijd een vaste baan, die zorgt voor regelmaat en ze beschikt over huisvesting. Zij kan de belangen van [minderjarige] voorop stellen en hem de veiligheid en regelmaat bieden die hij nodig heeft. De omstandigheden die destijds tot de uithuisplaatsing en uiteindelijk tot de gezagsbeëindiging hebben geleid, zijn niet meer aanwezig.
De moeder heeft de afgelopen vier jaren geen contact gehad met [minderjarige] . De moeder weet niet waarom de GI geen inspanningen heeft verricht om tot contactherstel te komen tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft ook geen informatie gekregen over de verdere ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . Zeer recentelijk heeft de GI, na veelvuldig
aandringen, toch ingestemd met contact. Dat zal op 8 november 2022 plaatsvinden.
3.4.
De moeder heeft nooit de kans gekregen om te laten zien dat zij een goede moeder voor [minderjarige] kan zijn. De GI heeft nimmer serieus onderzocht om [minderjarige] bij de moeder terug te plaatsen. Dit klemt te meer nu [minderjarige] per abuis is geplaatst bij een gezin dat louter open stond voor opvang van kinderen die geen perspectief hadden om terug naar hun ouders te gaan. Dit maakt dat de moeder nimmer de kans heeft gehad haar eigen kind op te voeden.
De moeder erkent dat zij ten tijde van de uithuisplaatsing haar zaken niet op orde had. Zij had schulden en kampte hierdoor met veel spanningen en psychische klachten. Dat geldt nu echter niet meer.
Er is nu een oproep vanuit de samenleving dat de slachtoffers van de Toeslagenaffaire herenigd dienen te worden met hun kinderen.
De moeder begrijpt dat [minderjarige] inmiddels gehecht is in het pleeggezin, maar [minderjarige] is ook gehecht aan de moeder. De moeder staat open voor een gefaseerd terugplaatsingstraject en ondersteunende hulpverlening, zodat de overgang voor [minderjarige] zo goed mogelijk begeleid wordt.
De moeder stelt voor dat een onderzoek wordt gelast waarin gekeken wordt naar het perspectief van [minderjarige] en tevens naar de opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden van de moeder en de mogelijkheden tot terugplaatsing. Tot dat moment wenst de moeder geïnformeerd te worden over het welzijn en de gezondheid van [minderjarige] en dient op frequente basis omgang plaats te vinden.

4.Het verweer

4.1.
De GI stelt dat de huidige situatie van [minderjarige] gehandhaafd moet worden, omdat de gronden waarop de gezagsbeëindigende maatregel is uitgesproken nog onveranderd zijn.
De GI schetst in haar verweerschrift het verloop van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. De GI was op de hoogte van de schulden bij de moeder en budgetbeheer. Dat is echter niet de reden geweest voor de uithuisplaatsing en de GI verwijst daarvoor naar de beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2013.
Op 8 juni 2018 is het gezag van de moeder beëindigd. Het doel van de voogdij is vooral rust en duidelijkheid voor [minderjarige] . De moeder kan niet tot afstemming komen tussen de opvoedomgeving die [minderjarige] nodig heeft bij het pleeggezin en een aanwezige moeder zijn waar [minderjarige] contact mee heeft. De moeder accepteert de plaatsing van [minderjarige] niet en vindt dat hij bij haar hoort. Ze deelt dit ook met [minderjarige] en hij raakt hierdoor klem en verloren.
4.2.
Het is de GI onduidelijk waarom de moeder stelt dat ze niet weet waarom er geen contact is met [minderjarige] . In december 2019 is de bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] gestopt, omdat de moeder zich aan geen enkele afspraak kon en wilde houden. De plaatsing van [minderjarige] kwam steeds meer onder druk te staan door de voortdurende strijd die de moeder met de pleegouders aanging en de dreigende woorden die ze uitte richting de pleegmoeder. De moeder was erg geraakt door de problemen die ze had met haar andere zoon [familielid van minderjarige] en daardoor kon zij niet afstemmen op [minderjarige] en vaker tijdens bezoeken niet aanwezig zijn. Uiteindelijk wordt er gekomen tot het stoppen van de bezoekregeling, met de afspraak dat wanneer de moeder alles op orde heeft, zij een gesprek kan plannen bij de GI zodat opnieuw afgewogen kan worden hoe alles eruit gaat zien.
[minderjarige] heeft gewacht tot hij zijn moeder weer kon zien. Bij de GI is bekend dat [minderjarige] zijn moeder graag wil zien, maar dan zonder gedoe en de moeder moet niet te veel vragen stellen aan [minderjarige] .
De moeder verzoekt in september 2021 om opnieuw in contact te komen met [minderjarige] . Dit gebeurt niet volgens de gemaakte afspraken en de GI zet daar dan ook eerst op in; de moeder kan niet na zo lange tijd direct weer starten met contact zonder afstemming ten aanzien van [minderjarige] . De GI besluit dat begeleide bezoeken nodig zijn, zodat op een bij [minderjarige] passende manier contactherstel kan plaatsvinden. Vanwege corona-maatregelen en wachtlijsten duurt de opstart erg lang en de GI besluit zelf de begeleide bezoeken uit te voeren. In november 2022 starten de bezoeken met de moeder, na afstemmingsgesprekken met de GI.
4.3.
De moeder stelt dat zij nimmer de kans heeft gekregen om te laten zien dat zij een goede moeder voor [minderjarige] kan zijn en dat nooit serieus is onderzocht of [minderjarige] bij de moeder terug geplaatst kon worden. De GI heeft echter samen met Rubicon perspectief-onderzoek en perspectief-gesprekken gevoerd met de moeder, vanaf november 2016 tot september 2017. Naast dit onderzoek werd door pleegzorg ingezet op de afstemming tussen [minderjarige] , de moeder en de pleegouders, mede in het kader van perspectief. De moeder heeft voor zichzelf vanuit Altra Cura ondersteuning gekregen om dit proces te laten slagen. De resultaten daarvan hebben geleid tot het verzoek tot onderzoek gezagsbeëindigende maatregel door de raad.
Uit de stukken blijkt niet dat [minderjarige] per abuis in een gezin is geplaatst dat louter open stond voor opvang van kinderen die geen perspectief hadden om terug te gaan naar hun ouders. [minderjarige] is vanuit een netwerkgezin in [plaatsnaam 3] overgeplaatst naar het huidige pleeggezin in Limburg, juist omdat hij dan weer in de buurt van zijn familie zou zijn. Het perspectief van [minderjarige] was toen nog niet duidelijk en daarom kon niet gekozen worden voor kortdurende pleegzorg.
4.4.
Het is onjuist dat de veroorzakende problematiek ten aanzien van [minderjarige] gelegen was in het feit dat de moeder financiële problemen had als gevolg van de Toeslagenaffaire. De GI is van mening dat voor zowel het uitspreken van de ondertoezichtstelling, de uithuisplaatsing als ook de gezagsbeëindigende maatregel andere oorzaken aan te wijzen zijn. Uit de rapportages van destijds blijkt juist dat de moeder heel hard werkte aan haar financiële problemen en dat ze zich hierin aan afspraken hield. Bij [minderjarige] was en is sprake van hechtingsproblematiek en trauma hetgeen leidde tot de uithuisplaatsing en hiervoor krijgt hij nog steeds hulpverlening.
4.5.
De GI is van mening dat afhankelijk van het tempo van [minderjarige] en wat hij nodig heeft, tegemoet gekomen kan worden aan de wens van de moeder om omgang te laten plaatsvinden. In november 2022 was het eerste contact tussen [minderjarige] en de moeder, begeleid door de uitvoerend voogd. Dit is door [minderjarige] als positief ervaren. Voor [minderjarige] was het zeer ingewikkeld dat hij op die dag ook de brief van de rechtbank ontving omtrent de verzoeken van de moeder. In deze verwarring wordt [minderjarige] begeleid door zijn hulpverlener, met als uitgangspunt dat [minderjarige] niet hoeft te kiezen voor het ene of het andere.
In december 2022 heeft een tweede bezoek plaatsgevonden. Het lukte de moeder niet om zich aan de gemaakte afspraken te houden; zonder overleg heeft zij de broer van [minderjarige] ook laten komen op het moment dat het bezoek eigenlijk al was afgelopen. Zowel [minderjarige] als de uitvoerende voogd stonden hierdoor voor een voldongen, afgedwongen feit. [minderjarige] heeft, gezien zijn problematiek, behoefte aan kadering en voorspelbaarheid. De moeder ging, opnieuw, aan het tempo van [minderjarige] voorbij. Ondanks dat [minderjarige] blij was om zijn broer te zien, heeft deze actie achteraf een negatieve lading, omdat [minderjarige] het vertrouwen in de gemaakte afspraken weer kwijt is.
[minderjarige] wil wel contact met zijn moeder en de GI zal regie voeren om dit passend vorm te geven.

5.Wat ter zitting is besproken

De moeder
5.1.
De moeder heeft uitvoerig verteld hoe alles vanaf 2010 is verlopen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag en waarom zij nu gedupeerde is van de Toeslagenaffaire. Het betrof de kinderopvangtoeslag over de jaren 2006, 2007, 2008 en 2010.
De LAT-relatie die de moeder destijds had, met de vader van [minderjarige] , liep ook niet goed en er was sprake van huiselijk geweld, hetgeen de directe aanleiding was van de uithuisplaatsing.
Er wordt gesteld dat de moeder op vrijwillige basis meewerkte aan de uithuisplaatsing, maar dat was niet zo. Het was een gedwongen uithuisplaatsing.
De moeder heeft, in overleg met de gemeente en de psycholoog, besloten dat zij eerst aan zichzelf moest werken. [minderjarige] en een van haar andere zonen, [familielid van minderjarige] woonden toen bij een [familielid] in [plaatsnaam 4] . De moeder heeft een traject doorlopen om haar leven weer terug te krijgen. [familielid van minderjarige] is op een gegeven moment weer thuis geplaatst. Dat verliep weliswaar moeizaam, maar dat was niet de reden waarom [minderjarige] niet werd thuisgeplaatst. De moeder moest veel werken en kon daardoor niet alle afspraken nakomen.
5.2.
De moeder was het in het begin wel eens met de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders. Later kreeg de moeder te horen dat er een fout was gemaakt. Het pleeggezin waar [minderjarige] was geplaatst wilde een plaatsing voor ‘altijd’, niet een tijdelijke plaatsing. Vanaf die tijd is alles mis gegaan. Alle zorgen die de moeder uitte werden tegen haar gebruikt.
Het is de GI die de omgangsregeling vervolgens heeft gestopt; niet de moeder. Van de GI heeft de moeder nooit gehoord dat er een diagnose was gesteld bij [minderjarige] . De moeder wist dan ook niet dat hij zoveel structuur en duidelijkheid nodig heeft. Had de moeder dat geweten, dan had ze tijdens het tweede omgangsmoment in december 2022 [familielid van minderjarige] ook niet meegenomen.
5.3.
Het verzoek om de maatregelen te beëindigen vervalt. Van belang is dat een onderzoek wordt verricht door een onafhankelijke instantie waar iedereen vertrouwen in heeft. Dat onderzoek kan verricht worden door een psycholoog of door de raad.
De moeder begrijpt dat [minderjarige] niet van de een op de andere dag thuis geplaatst kan worden en dat hij gehecht is aan de pleegouders. De moeder is bereid om mee te werken aan een gefaseerde thuisplaatsing, in de vorm van het volgen van trajecten en processen.
Daarnaast dient bij de moeder gewerkt te worden aan inzicht in de problematiek bij [minderjarige] . De moeder heeft daar nu weinig zicht op, omdat informatie-uitwisseling niet heeft plaatsgevonden. De moeder heeft nooit van een professional met specifieke kennis uitgelegd gekregen wat de problematiek van [minderjarige] inhoudt. In het verleden is de moeder enkel voorgehouden dat ze moet ‘goedkeuren’ dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit en dat kon ze niet. De moeder maakt zich zorgen, er is veel gebeurd in het verleden met [minderjarige] en dat is tegen de moeder gebruikt. Het doet de moeder pijn dat [minderjarige] er tussenin wordt gezet.
Voorts dient toegewerkt te worden naar structurele omgang, juist omdat [minderjarige] zoveel belang heeft bij structuur en duidelijkheid.
De GI
5.4.
Dat de moeder gedupeerde is van de Toeslagenaffaire maakt de reden voor de uithuisplaatsing toen, nu niet anders.
De moeder geeft aan dat sprake was van een gedwongen uithuisplaatsing in 2012, maar dat kan niet want toen was er nog geen ondertoezichtstelling.
De plaatsing van [minderjarige] in [plaatsnaam 4] is gestopt enerzijds vanwege het gedrag van [minderjarige] en anderzijds vanwege de ruzie tussen de moeder en het netwerkpleeggezin. De netwerkplaatsing in [plaatsnaam 3] is om dezelfde reden beëindigd. De moeder kwam afspraken niet na, terwijl [minderjarige] echt nood heeft aan structuur en duidelijkheid.
De GI heeft aangegeven dat er eerst rust moest komen bij de moeder, dat zij aan zichzelf kon werken en dat dan de omgang weer opgepakt zou worden.
5.5.
In februari 2019 heeft de moeder de voogd ernstig bedreigd. Dit heeft er toe geleid dat die voogd nu enkel contactpersoon was/ is voor [minderjarige] en een andere voogd is aangesteld als contactpersoon voor de moeder. In december 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden, want de rol van de moeder is belangrijk voor [minderjarige] . De moeder zou contact opnemen als zij weer contact met [minderjarige] wilde. Uiteindelijk is er nu begeleid contact geweest. Het was allemaal lastig te regelen, dus de frustratie van de moeder is wel begrijpelijk. Op 8 november 2022 heeft uiteindelijk begeleide omgang plaatsgevonden en vervolgens weer op 6 december 2022. Toen was [familielid van minderjarige] er ook bij en hoewel [minderjarige] dat fijn vond, schrok hij daar ook van. De GI snapt dat de moeder [minderjarige] graag wil zien, maar zij heeft haar eigen belang voorop staan en denkt niet in het belang van [minderjarige] .
[minderjarige] is gebaat bij gekaderde, duidelijke structuur. Hij is ook heel erg afhankelijk van zijn opvoeders. De Mutsaersstichting heeft in 2020 een gedesoriënteerde hechtingsstijl vastgesteld; de meest heftige vorm van hechtingsstoornis. De GI denkt niet dat de moeder hiervan op de hoogte is. In 2020 was er geen contact met de moeder. De moeder is echter wel bekend met het gedrag van [minderjarige] .
5.6.
[minderjarige] is loyaal naar zijn moeder vanwege de bloedband. Hij is loyaal naar de pleegouders vanwege de opvoeding. [minderjarige] heeft veel verdriet gehad en zit zo erg in de knel. Hij krijgt behandeling en had rust, maar vanwege het door de moeder gedane verzoek begint nu weer alles opnieuw. Hij heeft echt het idee dat hij moet kiezen.
De pleegouders
5.7.
De pleegouders geven aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij doet het goed op school en heeft veel vriendjes.
[minderjarige] gaat nog iedere week naar therapie.
Hij vond het heel fijn om zijn moeder te zien, maar het bracht ook spanning mee. Bij de pleegouders thuis wordt hier wel over gesproken.
5.8.
De pleegouders zijn grotendeels bekend met hetgeen de moeder nu ter zitting naar voren heeft gebracht. Het is niet zo dat de pleegouders een plaatsing voor ‘altijd’ wilden. Men kiest voor pleegzorg voor de duur die nodig is. De pleegouders bieden ‘langdurige pleegzorg’ en geen crisispleegzorg.
De contacten met de moeder verliepen in het begin goed. Op een gegeven moment kwam de moeder de afspraken niet meer na en ontstond er ruis.
5.9.
Het belang van [minderjarige] moet voorop staan. Hij is vanmorgen naar school gegaan, maar ziek naar huis gekomen. Deze hele situatie is zo moeilijk voor [minderjarige] ; hij zit er zo tussenin. De pleegouders hopen dat [minderjarige] bij beiden mag zijn, zowel bij de pleegouders als de moeder, maar dat is nu niet zo. De moeder is en blijft de moeder van [minderjarige] en zij zal nooit worden weggehouden van [minderjarige] . De moeder moet echter wel rekening houden met [minderjarige] .
De moeder kan informatie bij de GI opvragen, ze moet in ieder geval niet opeens bij de pleegouders aan de deur staan.
Als er weer een nieuw onderzoek komt, zal dat zowel [minderjarige] als de pleegouders belasten.
De raad
5.10.
Door de raadsvertegenwoordigster is aangegeven dat de raad het door de moeder gevraagde onderzoek kan doen. [minderjarige] weet van het gedane verzoek, dus hij is nu al belast en zit al klem. De raad kan onderzoeken hoe iedereen er in staat, wat de mogelijkheden zijn en iedereen zich gehoord laten voelen. De raad kan ook onderzoeken of en welke omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Als [minderjarige] niet van het verzoek van de moeder op de hoogte was geweest, was het de vraag geweest of een nader onderzoek wenselijk zou zijn.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
Het gezag.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:277, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank kan een ouder, wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat is te dragen.
6.2.
Vaststaat dat de moeder gedupeerde is van de Toeslagenaffaire.
Dat schulden een langdurig en breed effect kunnen hebben op gezinnen staat ook niet ter discussie. Aan de orde is de vraag of de uithuisplaatsing het rechtstreekse gevolg is van de problemen die zijn veroorzaakt door de Toeslagenaffaire of dat andere oorzaken hebben geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] .
De moeder stelt dat zij door de enorme financiële stress niet meer in staat was om voor [minderjarige] te zorgen. Uit de door de rechtbank ambtshalve aan de zaak toegevoegde eerdere beschikkingen, inzake de (verlenging van de) ondertoezichtstelling en de (verlenging van de) machtiging uithuisplaatsing vanaf 23 mei 2013 tot en met de gezagsbeëindiging van 8 juni 2018, blijkt iets anders. Hieruit blijkt dat de moeder de basiszorg, opvoeding en veiligheid niet structureel kon waarborgen en dat was de reden waarom [minderjarige] (en destijds ook [familielid van minderjarige] ) uit huis werden geplaatst. De moeder heeft zelf, daarnaar gevraagd, ook ter zitting aangegeven dat de directe reden voor de uithuisplaatsing gelegen was in het huiselijk geweld dat plaatsvond. Dat de stress vanwege de financiële situatie zodanig was, dat de moeder niet in staat zou zijn geweest voor [minderjarige] te zorgen, is, buiten hetgeen de moeder daarover in deze procedure stelt, niet gebleken. Dat financiële problemen daarnaast een reden zou zijn waarom [minderjarige] niet bij de moeder is thuisgeplaatst is evenmin gebleken. Sterker nog, uit de beschikking van 10 juli 2017 blijkt juist dat de moeder haar zaken op orde heeft, haar financiën heeft geregeld, haar huis op orde heeft gebracht en psychische hulp voor zichzelf heeft geregeld. De reden waarom de machtiging uithuisplaatsing toen is verlengd was gelegen in de vraag of de moeder daadwerkelijk in staat was om [minderjarige] de opvoedomgeving, het zijn van een sensitieve en responsieve opvoeder, te bieden die [minderjarige] nodig had.
Het bovenstaande in acht genomen, mist de rechtbank dan ook het causaal verband tussen de uithuisplaatsing en de Toeslagenaffaire.
6.3.
Voor eventuele toewijzing van het verzoek van de moeder is het bestaan van een causaal verband echter ook geen vereiste.
Toeslagenaffaire of niet: bij de beoordeling of herstel van het ouderlijk gezag is aangewezen, is en blijft het belang van het kind het uitgangspunt. Het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid staat daarbij centraal. Ook als de ouder weer duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind kan dragen, wordt die ouder pas hersteld in het gezag als dit in het belang van het kind is. Na een langdurige uithuisplaatsing en verblijf in een pleeggezin kan het zo zijn dat herstel van de ouder in het gezag niet in het belang van het kind is.
De rechtbank is van oordeel dat dit in dit geval zo is en overweegt als volgt.
In de beschikking van 8 juni 2018 inzake de gezagsbeëindiging is, voor zover van belang, overwogen dat:
‘(…) Hij( [minderjarige] )
heeft in de tijd dat hij bij zijn moeder woonde de noodzakelijke affectie, nabijheid, structuur en grenzen moeten missen. Sinds mei 2014 verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Het pleeggezin biedt [minderjarige] de stabiliteit en continuïteit die hij nodig heeft. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat hij in het huidige pleeggezin kan opgroeien en dat zijn toekomstperspectief duidelijk is. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat er vanuit specialistische hulpverlening aandacht is voor het verwerken van zijn trauma’s en hechtingsproblematiek. Daarvoor is nodig dat hij opgroeit in een stabiel gezin met goede opvoedingsvaardigheden. Moeder heeft haar leven weer redelijk op orde, maar, mede gelet op het rapport van Rubicon, is het echter zeer de vraag of zij [minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft om op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Gelet hierop is het weghalen van [minderjarige] uit het pleeggezin waar hij inmiddels ruim 4 jaar goed gedijt en dat hem kan bieden wat hij nodig heeft, geen optie (…).’
De rechtbank ziet niet in wat op dit moment maakt dat de moeder hersteld zou moeten worden in het gezag en [minderjarige] bij haar geplaatst zou moeten worden. In deze beschikking is eveneens overwogen dat de moeder haar leven weer redelijk op orde heeft, maar dat onduidelijk is of de moeder [minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft om op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Dit is niet veranderd. Sterker nog, ter zitting heeft de moeder er weinig blijk van gegeven dat ze begrip heeft voor de problematiek van [minderjarige] en ook maar enigszins beseft wat het door haar gedane verzoek betekent voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft in zijn brief aan de rechtbank aangegeven dat
‘hij niet kan kiezen’. Het antwoord van de moeder, op de vraag wat dat met haar doet, is enkel ‘
dat doet pijn, [minderjarige] wordt in het midden gezet’. De moeder zegt vervolgens er zorg voor te zullen dragen dat [minderjarige] naar de psycholoog zal blijven gaan en te begrijpen dat [minderjarige] niet van de een op de andere dag bij haar geplaatst kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de moeder hiermee totaal voorbij aan de problematiek van [minderjarige] en het loyaliteitsconflict waarin hij zich nu (weer opnieuw) bevindt.
Intussen woont [minderjarige] al bijna 9 jaar bij de pleegouders. De rechtbank begrijpt dan ook niet dat daar waar in de beschikking van 8 juni 2018, waartegen de moeder overigens ook geen hoger beroep heeft ingesteld, is overwogen dat het weghalen van [minderjarige] uit het pleeggezin, waar hij toen ruim 4 jaar verbleef, geen optie was, dit dan nu voor de moeder kennelijk na 9 jaar wel een optie zou zijn. De rechtbank heeft er ook geen vertrouwen in dat bij de moeder een ander inzicht kan ontstaan in de problematiek van [minderjarige] die zou maken dat herstel in het gezag in het belang van [minderjarige] is. Terugkerend patroon in de eerdere beschikkingen is dat het iedere keer ging om wat de moeder nodig had en waar de moeder last van had. Het ging niet om (het belang van) [minderjarige] . Ook nu lijkt dit weer aan de orde.
[minderjarige] heeft te kampen met ernstige problematiek, die bijzondere begeleiding en behandeling nodig maakt. Dát doorkruisen en zijn leven op de kop gooien door hem na 9 jaar weg te willen halen uit het pleeggezin, getuigt van een volkomen gebrek aan invoelingsvermogen en begrip voor [minderjarige] .
De moeder stelt wel trajecten te willen doorlopen, maar geeft nergens specifiek aan wat zij zelf zou moeten leren. Het belang van [minderjarige] wordt niet voorop gesteld. De moeder gaat uit van haar eigen belang.
De vraag wat [minderjarige] van haar nodig heeft en welke invulling van haar moederrol in zijn belang is, wordt door de moeder niet gesteld, laat staan beantwoord. [minderjarige] vindt contact met zijn moeder fijn, maar zijn opvoedperspectief ligt allang niet meer bij de moeder. [minderjarige] is vooral gebaat bij duidelijkheid nu en moet niet weer belast worden. De rechtbank zal het primaire verzoek van de moeder, herstel in het gezag, dan ook afwijzen.
6.4.
Voorts was primair verzocht om de maatregelen te beëindigen, maar de rechtbank begrijpt – nu ter zitting is aangegeven dat dit verzoek vervalt - dat dit verzoek niet langer wordt gehandhaafd en zal hier dan ook niet op beslissen.
6.5.
Subsidiair heeft de moeder verzocht een onderzoek te gelasten, door een onafhankelijke instantie, naar de opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden van de moeder en naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Nu de rechtbank het primaire verzoek van de moeder zal afwijzen, wordt ook niet toegekomen aan dit subsidiaire verzoek. Het gezag van de moeder zal niet hersteld worden en een onderzoek naar de mogelijkheden tot terugplaatsing is dan ook niet aan de orde. Ook dit verzoek zal worden afgewezen.
Voor zover overigens ook is bedoeld te vragen om een onderzoek teneinde het primaire verzoek te kunnen beoordelen, overweegt de rechtbank als volgt. De stukken en de behandeling ter zitting zijn zodanig uitgebreid en volledig dat de rechtbank zich, zonder nader onderzoek, voldoende voorgelicht heeft geacht om tot de uitvoerig gemotiveerde, afwijzende beslissing te komen.
6.6.
De moeder heeft tevens subsidiair verzocht een contactregeling vast te stellen, waarbij wordt toegewerkt naar onbegeleid contact bij de moeder thuis, dan wel een regeling vast te stellen als in goede justitie te bepalen.
Niemand heeft betwist dat contact tussen [minderjarige] en de moeder in het belang van [minderjarige] is. De verstrekkende inhoud en het moment van indiening van het verzoek door de moeder, hebben echter bij [minderjarige] veel onrust gebracht. Voor [minderjarige] is het heel belangrijk, gelet op zijn problematiek, dat dit contact gekaderd en voorspelbaar is. De moeder moet er zorg voor kunnen dragen dat [minderjarige] onbelast contact met haar kan hebben en [minderjarige] moet er op kunnen vertrouwen dat gemaakte afspraken worden nagekomen door de moeder. De wijze waarop de omgang op dit moment is gerealiseerd door de GI acht de rechtbank dan ook in het belang van [minderjarige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om een specifieke contactregeling vast te leggen. Het is aan de GI om te bezien of en hoe een eventuele contactregeling uitgebreid kan worden, rekening houdende met het tempo van [minderjarige] . De rechtbank ziet ook geen reden om de raad hier nader onderzoek naar te laten doen. De GI is bekend met [minderjarige] en zijn problematiek, alsmede zijn wens om contact te hebben met zijn moeder en zal dan ook regie voeren in het contact tussen hen.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om vaststelling van een contactregeling dus toe, in die zin dat er contact kan plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] , onder regie van de GI.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat contact tussen de moeder en [minderjarige] zal plaatsvinden onder regie van de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG, gevestigd te Roermond;
7.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.M.J. van den Acker (voorzitter), mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. L.J.H. Stein, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden, griffier, op 28 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.