ECLI:NL:RBLIM:2023:1503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
10285447 CV EXPL 23-194
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huur bedrijfsruimte en betalingsregeling huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 februari 2023, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. R.W. Janssen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die in persoon procedeerden. De eisers vorderden ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van huurachterstanden. De procedure begon met een dagvaarding op 25 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling waarbij gedaagden sub 2 en 3 verstek lieten. De eisers stelden dat gedaagden tekort waren geschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen tegen gedaagden sub 2 en 3 niet onrechtmatig of ongegrond waren en dat gedaagde sub 1, die wel aanwezig was, een regeling had getroffen met de eisers. Deze regeling hield in dat gedaagde sub 1 de bedrijfsruimte uiterlijk op 28 februari 2023 zou ontruimen en een bedrag van € 11.000,- zou betalen in negen maandelijkse termijnen. De kantonrechter heeft de vorderingen van eisers toegewezen in overeenstemming met deze regeling en de proceskosten gecompenseerd.

Het vonnis bepaalt dat gedaagden de bedrijfsruimte moeten verlaten en dat de betaling in termijnen moet plaatsvinden, met finale kwijting na volledige uitvoering van de regeling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10285447 CV EXPL 23-194
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 27 februari 2023
inzake

1.[eiser sub 1] , en

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
gemachtigde mr. R.W. Janssen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 1,
procederend in persoon,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 2,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 3,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 25 januari 2023 met producties,
  • de mondelinge behandeling,
  • het tijdens de mondelinge behandeling tegen gedaagden sub 2 en 3 verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisers vorderen – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden (hoofdelijk, waarbij geldt dat indien de één betaalt de ander zal zijn bevrijd) veroordeelt:
de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] , [vestigingsplaats] , binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het hunne te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van eisers te stellen;
tot betaling aan eisers van:
  • de achterstallige huur over oktober 2022 tot en met de datum van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf telkens de eerste dag van de maand tot de dag van algehele voldoening,
  • de contractuele boete van € 250,- per kalenderdag, berekend vanaf 6 juli 2022, zijnde de eerste dag dat gedaagden in verzuim verkeerden,
  • de kosten van de cv-installatie van € 40,- per maand vanaf juni 2021 tot aan de datum van dit vonnis,
  • de buitengerechtelijke kosten van € 1.058,75,
  • de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst.
2.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, verder worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen tegen gedaagden sub 2 en 3 komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat deze zullen worden toegewezen als hierna nader is bepaald. Gedaagde sub 1 is wel in de procedure verschenen zodat tussen alle partijen één vonnis zal worden gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 lid 3 Rv).
3.2.
Eisers en gedaagde sub 1 hebben ter zitting een regeling getroffen met de volgende inhoud:
  • gedaagde sub 1 zal het gehuurde verlaten, ontruimen en ontruimd houden en uiterlijk op 28 februari 2023 conform de huurovereenkomst opleveren en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van eisers stellen;
  • gedaagde sub 1 zal aan eisers betalen een bedrag van € 11.000,- (zijnde € 17.000,- met daarop in mindering strekkend de reeds betaalde waarborgsom van € 6.000,-);
  • voornoemd bedrag zal in negen opeenvolgende maandelijkse termijnen worden voldaan, waarbij in de maanden februari, maart en april 2023 een bedrag van € 1.000,- per maand zal worden betaald, in de maand mei 2023 een bedrag van € 3.000,- en in de maanden juni tot en met oktober 2023 een bedrag van € 1.000,- per maand, steeds uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand,
  • na volledige uitvoering van deze regeling en correcte oplevering verlenen partijen elkaar finale kwijting.
3.3.
Eisers hebben daarop hun vordering verminderd conform de getroffen regeling.
3.4.
De kantonrechter zal de vorderingen van eisers toewijzen overeenkomstig de met gedaagde sub 1 getroffen regeling. De proceskosten zullen op verzoek van eisers worden gecompenseerd.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt gedaagden om de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] , [vestigingsplaats] , te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en uiterlijk op
28 februari 2023 conform de gesloten huurovereenkomst op te leveren en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van eisers te stellen,
4.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, waarbij geldt dat indien de één betaalt de ander daarvan zal zijn bevrijd, om aan eisers in negen opeenvolgende maandelijkse termijnen tegen finale kwijting te betalen een bedrag van in totaal € 11.000,- , waarbij in de maanden februari, maart en april 2023 een bedrag van € 1.000,- per maand dient te worden betaald, in de maand mei 2023 een bedrag van € 3.000,- en in de maanden juni tot en met oktober 2023 een bedrag van € 1.000,- per maand, steeds uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand,
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RJ