ECLI:NL:RBLIM:2023:1495

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/03/311348 HA RK 22-280
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de meervoudige strafkamer in een zaak betreffende de productie van XTC en het gebruik van Encrochat-data

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 9 februari 2023 een verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. B.G. Janssen, naar aanleiding van een strafzaak waarin de verzoeker werd verdacht van het produceren van XTC. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de stelling dat de rechters vooringenomenheid vertoonden in hun beslissingen over het horen van getuigen en het afwijzen van verzoeken om aanvullende informatie. De wrakingskamer overwoog dat het niet aan haar was om de inhoudelijke beslissingen van de rechters te toetsen, en dat de motivering voor de afwijzing van de wrakingsgronden niet kon worden opgevat als blijk van vooringenomenheid. De rechters hadden zich bovendien de mogelijkheid voorbehouden om bij de eindbeoordeling van de zaak alsnog informatie op te vragen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing om het verzoek tot wraking ongegrond te verklaren werd unaniem genomen door de wrakingskamer.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/311348/ HA RK 22-280
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verzoeker,
bijgestaan door mr. B.G. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht,
dat strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. M.B. Bax,
mr. A.M. Schutte en mr. W. Loof, rechters in de rechtbank Limburg, hierna de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 1 en 3 november 2022 in de strafzaak met parketnummer 03.238751.20.
Volgens dit proces-verbaal heeft mr. Janssen, namens verzoeker een verzoek tot wraking ingediend.
De rechters hebben niet in de wraking berust. Op 30 november 2022 heeft mr. Schutte bericht dat zij aanwezig zal zijn bij de behandeling van het verzoek in de wrakingskamer. Mr. Loof heeft op 9 december 2022 bericht dat hij niet gehoord wenst te worden. Mr. Bax heeft op 10 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend en bericht dat hij niet gehoord wenst te worden.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 19 januari 2023 waar mr. Janssen is verschenen. De rechters zijn met bericht niet verschenen. Wel aanwezig was officier van justitie, mr. J.S. Holthuis.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

De achterliggende strafzaak betreft globaal gezegd een vervolging wegens het produceren van XTC. De verdenking daarvoor is kennelijk voor een belangrijk deel gebaseerd op via de in Frankrijk gevestigde berichtendienst Encrochat gecodeerde chatgesprekken. Door een (Nederlandse) rechter-commissaris is op enig moment toestemming gegeven om Encrochat-data van gebruikers in Nederland te onderscheppen.
De zitting van 1 november 2022 is vrijwel geheel besteed aan de vraag of de behandeling van de strafzaak moest worden aangehouden om antwoorden af te wachten op door een andere rechtbank in een soortgelijke strafzaak te stellen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft een daartoe strekkend verzoek afgewezen.
Grond 1
Op de zitting van 3 november 2022 heeft mr. Janssen namens zijn cliënt verzocht om de zaak aan te houden om de rechter-commissaris te horen die toestemming verleende om data van gebruikers van Encrochat in Nederland te onderscheppen. De reden om de rechter-commissaris te horen, is hierin gelegen dat hij onvolledig geïnformeerd zou zijn, en om te onderzoeken wat hij zou hebben beslist als hij over andere of meer gegevens had beschikt.
De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat zij van oordeel was dat zijzelf een beoordeling dient te geven van het in die zaak doorlopen onderzoekstraject en dus ook over de in dat kader afgegeven vorderingen, machtigingen, bevelen enzovoort.
Namens verzoeker heeft de raadsman gesteld dat er een geobjectiveerde schijn van vooringenomenheid van de rechtbank bestaat. Daarvoor heeft hij het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft het verweer van de verdediging over hoe de rechter-commissaris had moeten reageren op een vordering als hij wel juist en volledig geïnformeerd zou zijn, verworpen. Althans heeft zij daarop een voorschot genomen door te stellen dat haar beoordeling dient plaats te vinden op basis van stukken die nu in het dossier zitten en dat verder onderzoek niet nodig is. Dit is echter onjuist aangezien de rechtbank ex-nunc dient te oordelen: het gaat erom of de rechter-commissaris op basis van alles wat inmiddels bekend is redelijkerwijs tot die beslissing had kunnen komen. Onderdeel van dat onderzoek is dan het controleren of de gegevens die de rechter-commissaris kreeg wel compleet waren naar de toenmalige stand van zaken en, zo nee, wat de beslissing had moeten zijn als de stukken wel compleet waren geweest. Het gaat er juist mede om te kunnen oordelen of de rechter-commissaris afdoende is voorgelicht door het openbaar ministerie, gelet op wat er achteraf kan worden vastgesteld over de feiten; niet slechts of de rechter-commissaris juist oordeelde op basis van wat wel gedeeld was. Door dit terzijde te schuiven en te stellen dat de rechtbank enkel ex-tunc zal oordelen, hebben de rechters de schijn van vooringenomenheid op zich geladen.
Grond 2
Op de zitting van 3 november 2022 heeft de officier van justitie de dagvaarding aangevuld. Daardoor is aan die dagvaarding toegevoegd dat de verdachte deelgenomen zou hebben aan een criminele organisatie, bestaande uit (onder andere) zes met name genoemde personen. Daarop is namens verdachte verzocht om aanhouding van de zitting om die zes vermeende mede-deelnemers aan die criminele organisatie als getuigen te horen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen met als motivering dat het geen zogenoemde “Keskin” getuigen betreft, waardoor extra motivering van het verzoek mag worden verlangd én dat zij de gegeven onderbouwing vooralsnog onvoldoende acht.
De verdediging acht ook deze beslissing getuigen van vooringenomenheid. De onderbouwing die de verdediging heeft aangeleverd, was meer dan afdoende temeer omdat eerder in een zaak van een medeverdachte het verzoek tot het horen van twee van diens in de tenlastelegging genoemde medeverdachten wel is toegewezen. Door het horen van de medeverdachten af te wijzen, geeft de rechtbank er blijk van geen interesse te hebben in de standpunten van de verdediging. Het verzoek is uitvoerig toegelicht en houdt in dat het bewijs tegen verzoeker enkel bestaat uit EncroChatgesprekken. Deze gesprekken zijn te kwalificeren als wettelijke bewijsmiddelen en vallen onder de categorie ‘schriftelijke bescheiden’. Deze schriftelijke bescheiden bevatten informatie die afkomstig is van en te relateren is aan bepaalde personen. Door de informatie van deze personen als belastend te beschouwen, zoals de officier van justitie doet, dienen die personen inhoudelijk als belastende getuigen te worden aangemerkt en dienen als zodanig gelijkgesteld te worden met de Keskin getuigen.

3.Het standpunt van de rechters

De voorzitter van de meervoudige kamer heeft het kader geschetst waarin een verzoek tot wraking beoordeeld moet worden en concludeert, de wrakingsgronden beziend, dat er geen sprake is geweest van vooringenomenheid. Hij betoogt met name dat beslissingen over onderzoekwensen inhoudelijke beslissingen zijn en geen grond voor wraking kunnen vormen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie onderschrijft de schriftelijke reactie van mr. Bax.

5.De beoordeling

Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing
inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of
zelfs onjuiste beslissingen. Meer in het bijzonder komt de wrakingskamer geen oordeel
toe over de juistheid van (tussen)beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die belast is met de behandeling van de zaak. Ditzelfde geldt voor de motivering van
(tussen)beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de
motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De raadsman heeft in zijn eerste grond aangevoerd dat de rechters een voorschot hebben genomen op hun (eind)beslissing door het verzoek tot het horen van de rechter-commissaris niet te honoreren. Daarmee hebben zij het verweer van de verdediging verworpen over hoe de rechter-commissaris had moeten reageren op een vordering als hij wel juist en volledig geïnformeerd zou zijn geweest.
De wrakingskamer overweegt dat het hier een beslissing betreft waarvan het niet aan haar is deze inhoudelijk te toetsen. De door de rechters gegeven motivering voor de afwijzing van dit verzoek is ook niet van dien aard dat zij niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Daar komt nog bij dat de rechters zich expliciet de mogelijkheid hebben voorbehouden om bij de eindbeoordeling van de zaak alsnog te besluiten om de betreffende rechter-commissaris te horen of anderszins informatie op te vragen.
De tweede grond voor wraking is gelegen in het afwijzen door de rechters van het horen van de medeverdachten als getuigen. Ook hier geldt dat dit een beslissing betreft die inhoudelijk niet door de wrakingskamer wordt getoetst en dat de omstandigheid dat zij in het nadeel van de verzoeker is uitgevallen, niet tot gevolg heeft dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de rechters vooringenomenheid jegens de verzoeker koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voor de onderliggende motivering geldt hetzelfde, ook indien wordt meegenomen dat kennelijk een verzoek tot het horen van twee medeverdachten in een andere zaak wel door de rechters is gehonoreerd. Bovendien hebben de rechters ook hier uitdrukkelijk overwogen dat in het kader van de eindbeoordeling hun conclusie een andere kan zijn, waarna zij naar bevind van zaken zullen handelen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Hoekstra, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. H.H. Dethmers, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.