ECLI:NL:RBLIM:2023:1491

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/03/311356 HA RK 22-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de meervoudige strafkamer in een zaak betreffende de productie van XTC en de rol van Encrochat-data

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 9 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer. Het verzoek is ingediend door de advocaat mr. L.P.H. Hameleers namens de verzoeker, die betrokken is bij een strafzaak betreffende de productie van XTC. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vermeende vooringenomenheid van de rechters, die zich zouden hebben gebaseerd op onvolledige informatie van de rechter-commissaris die toestemming gaf voor het onderscheppen van Encrochat-data. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechters zich niet hebben laten leiden door vooringenomenheid en dat hun beslissing om het verzoek tot het horen van de rechter-commissaris niet te honoreren, niet als blijk van vooringenomenheid kan worden opgevat. De wrakingskamer benadrukt dat het niet haar taak is om de inhoudelijke beslissingen van de rechters te toetsen, maar enkel te beoordelen of er sprake is van objectieve aanwijzingen voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, waarbij de rechters zich de mogelijkheid voorbehouden om bij de eindbeoordeling van de zaak alsnog informatie op te vragen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 311356/ HA RK 22-282
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] , [adres] ,
hierna verzoeker,
bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond,
dat strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. M.B. Bax,
mr. A.M. Schutte en mr. W. Loof, rechters in de rechtbank Limburg, hierna de rechters.

1.De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 1 en 3 november 2022 in de strafzaak met parketnummer 03.268559.20.
Volgens dit proces-verbaal heeft mr. Hameleers, namens verzoeker een verzoek tot wraking ingediend.
De rechters hebben niet in de wraking berust. Op 30 november 2022 heeft mr. Schutte bericht dat zij aanwezig zal zijn bij de behandeling van het verzoek in de wrakingskamer. Mr. Loof heeft op 9 december 2022 bericht dat hij niet gehoord wenst te worden. Mr. Bax heeft op 10 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend en bericht dat hij niet gehoord wenst te worden.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 19 januari 2023 waar mr. Hameleers namens verzoeker is verschenen. De rechters zijn met bericht niet verschenen. Wel aanwezig was officier van justitie, mr. J.S. Holthuis.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

De achterliggende strafzaak betreft globaal gezegd een vervolging wegens het produceren van XTC. De verdenking daarvoor is kennelijk voor een belangrijk deel gebaseerd op via de in Frankrijk gevestigde berichtendienst Encrochat gecodeerde chatgesprekken. Door een (Nederlandse) rechter-commissaris is op enig moment toestemming gegeven om Encrochat-data van gebruikers in Nederland te onderscheppen.
De zitting van 1 november 2022 is vrijwel geheel besteed aan de vraag of de behandeling van de strafzaak moest worden aangehouden om antwoorden af te wachten op door een andere rechtbank in een soortgelijke strafzaak te stellen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft een daartoe strekkend verzoek afgewezen.
Grond voor wraking
Op de zitting van 3 november 2022 heeft mr. Hameleers namens zijn cliënt verzocht om de zaak aan te houden om de rechter-commissaris te horen die toestemming verleende om data van gebruikers van Encrochat in Nederland te onderscheppen. De reden om de rechter-commissaris te horen, is hierin gelegen dat hij onvolledig geïnformeerd zou zijn, en om te onderzoeken wat hij zou hebben beslist als hij over andere of meer gegevens had beschikt.
De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen omdat zij van oordeel was dat zijzelf een beoordeling dient te geven van het in die zaak doorlopen onderzoekstraject en dus ook over de in dat kader afgegeven vorderingen, machtigingen, bevelen enzovoort.
Namens verzoeker heeft de raadsman gesteld dat er een geobjectiveerde schijn van vooringenomenheid van de rechtbank bestaat. Daarvoor heeft hij het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft het verweer van de verdediging over hoe de rechter-commissaris had moeten reageren op een vordering als hij wel juist en volledig geïnformeerd zou zijn, verworpen. Althans heeft zij daarop een voorschot genomen door te stellen dat haar beoordeling dient plaats te vinden op basis van stukken die nu in het dossier zitten en dat verder onderzoek niet nodig is. Dit is echter onjuist aangezien de rechtbank ex-nunc dient te oordelen: het gaat erom of de rechter-commissaris op basis van alles wat inmiddels bekend is redelijkerwijs tot die beslissing had kunnen komen. Onderdeel van dat onderzoek is dan het controleren of de gegevens die de rechter-commissaris kreeg wel compleet waren naar de toenmalige stand van zaken en, zo nee, wat de beslissing had moeten zijn als de stukken wel compleet waren geweest. Het gaat er juist mede om te kunnen oordelen of de rechter-commissaris afdoende is voorgelicht door het openbaar ministerie, gelet op wat er achteraf kan worden vastgesteld over de feiten; niet slechts of de rechter-commissaris juist oordeelde op basis van wat wel gedeeld was. Door dit terzijde te schuiven en te stellen dat de rechtbank enkel ex-tunc zal oordelen, hebben de rechters de schijn van vooringenomenheid op zich geladen.

3.Het standpunt van de rechters

De voorzitter van de meervoudige kamer heeft het kader geschetst waarin een verzoek tot wraking beoordeeld moet worden en concludeert, de wrakingsgronden beziend, dat er geen sprake is geweest van vooringenomenheid. Hij betoogt met name dat beslissingen over onderzoekwensen inhoudelijke beslissingen zijn en geen grond voor wraking kunnen vormen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie onderschrijft de schriftelijke reactie van mr. Bax.

5.De beoordeling

Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing
inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of
zelfs onjuiste beslissingen. Meer in het bijzonder komt de wrakingskamer geen oordeel
toe over de juistheid van (tussen)beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die belast is met de behandeling van de zaak. Ditzelfde geldt voor de motivering van
(tussen)beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de
motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De raadsman heeft in zijn grond aangevoerd dat de rechters een voorschot hebben genomen op hun (eind)beslissing door het verzoek tot het horen van de rechter-commissaris niet te honoreren. Daarmee hebben zij het verweer van de verdediging verworpen over hoe de rechter-commissaris had moeten reageren op een vordering als hij wel juist en volledig geïnformeerd zou zijn geweest.
De wrakingskamer overweegt dat het hier een beslissing betreft waarvan het niet aan haar is deze inhoudelijk te toetsen. De door de rechters gegeven motivering voor de afwijzing van dit verzoek is ook niet van dien aard dat zij niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Daar komt nog bij dat de rechters zich expliciet de mogelijkheid hebben voorbehouden om bij de eindbeoordeling van de zaak alsnog te besluiten om de betreffende rechter-commissaris te horen of anderszins informatie op te vragen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Hoekstra, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. H.H. Dethmers, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.