4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, alsmede feit 2 heeft begaan. De rechtbank baseert dit oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
De verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Ik ben met mijn personenauto het terras opgereden van [naam 1] . Ik reed ongeveer 40 tot 50 km per uur. Ik weet dat ik iemand geraakt heb met de voorzijde van de auto. Ik heb het zien gebeuren.
Ik had een patroon lachgas bij me. Ik heb een ballonnetje gedaan en heb 10 minuten gewacht en ben toen gaan rijden. Ik dacht dat ik tegen een zwarte geparkeerde bus aanreed, omdat ik met de autoradio bezig was.
Ter terechtzittingvan 13 februari 2023 heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – aanvullend verklaard:
Ik ben weggereden bij het ongeval. Ik wilde naar mijn vriendin toe, die op dat moment in [plaatsnaam] was. Ik ben onderweg gestopt en ik heb het lachgaspatroon weggegooid in de Maas. Ik werd vervolgens tijdens het rijden gebeld door mijn vader. Ik heb de eerste keer niet opgenomen. Hij belde nog een keer toen ik bij mijn vriendin was en zei tegen mij dat ik moest blijven waar ik was, omdat de politie bij ons thuis aan de deur stond.
[ slachtoffer 1]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik ben de eigenaresse van café/restaurant [naam 1] , gelegen aan de [adres 1] . Op woensdag 3 juni 2020 kwamen een paar jongens naar het café waaronder [verdachte] . Hij is vervolgens omstreeks 21.30 uur in zijn personenauto weggereden.
Ik hoorde plotseling een enorme knal. Ik stond met mijn rug naar de straatzijde en keek geschrokken om en zag een zwarte [merknaam auto] met hoge snelheid recht op me afkomen. Ik zag dat die [merknaam auto] uit de richting van het centrum van [plaatsnaam] gereden kwam en het terras opreed. Ik zag dat deze [merknaam auto] met hoge snelheid het terras kwam opgereden. Ik zag dat die [merknaam auto] tegen een bloembak aanreed. Vervolgens schoot de auto door richting de tafel waar ik stond en ik heb uit schrik de handen op de motorkap geduwd uit reflex doch de auto reed mij aan. Volgens mij werd ik met de midden-voorzijde aangereden door deze [merknaam auto] en ik keek recht in het gezicht van [verdachte] die de [merknaam auto] bestuurde. Vervolgens zag ik dat de [merknaam auto] nog doorreed en tegen een porseleinen plantenbak aanreed en hier tot stilstand kwam. Door de aanrijding kwam ik terecht op die kapot gereden plantenbak. Ik probeerde op te staan en zag dat [verdachte] al achteruit had gereden en ik zag hem nog wegrijden in de richting van de [straatnaam] . Ik wilde vervolgens opstaan en ben richting het pand naast ons café gelopen en ben hier op de grond gaan liggen. Ik had veel pijn in beide benen.
De
geneeskundige verklaringover [ slachtoffer 1] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 4 juni 2020:
- het linker bovenbeen is aan de buitenzijde gezwollen en er is een bloeduitstorting;
- een oppervlakkige wond op het rechter scheenbeen;
- een kneuzing aan beide onderbenen;
- een gebroken rechter kuitbeen.
Op 22 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [ slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat het linkerbeen helemaal kapot is. De spieren en het weefsel zijn door het voorval aangetast en het is onbekend of dit nog goed gaat komen. Zij bezoekt nog twee keer per week een fysiotherapeut. De eerste drie maanden na het voorval heeft zij zich alleen maar middels een rolstoel kunnen verplaatsen, inmiddels is het mogelijk om kleine stukjes per dag te lopen. Echter heeft ze het over een belastbaarheid van een tot anderhalf uur per dag. Hierdoor is ze niet in staat om haar oude werkzaamheden te gaan hervatten.
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Op 3 juni 2020 ging ik samen met mijn vriendinnen naar café [naam 1] te [plaatsnaam] . Op het terras zaten ook [getuige] , [naam vriend] en [verdachte] . Ik heb wel gehoord dat er door de groep gepraat werd over lachgas. Op een gegeven moment zijn deze 3 jongens weg gegaan met de auto.
Ik werd ineens naar voren gedrukt. Ik kwam hierdoor klem te zitten tussen de stoel waarop ik zat en de tafel. Ik heb mij toen naar achter gedraaid en zag dat er een auto achter mij op het terras stond. Ik zag dat de auto achteruit reed en vooruit weg reed in de richting van de [straatnaam] . Ik merkte toen dat ik pijn aan mijn hand had.
De
geneeskundige verklaringover [slachtoffer 2] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 4 juni 2020:
- een zwelling aan de rechterhand ter plaatse van de ringvinger en pink;
- een minimale rotatie van de pink;
- een fractuur aan de pols die werd behandeld met gips.
Op 20 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [slachtoffer 2] . Zij heeft verklaard een gebroken hand opgelopen te hebben door het voorval. Zij heeft hiervoor in eerste instantie 5 à 6 weken in het gips gezeten. Ze heeft nu nog pijnklachten, de hand is wel te gebruiken. De hand is uiteindelijk niet geopereerd. Ze geeft aan in de zorg te werken en dat ze minder kracht in deze hand heeft dan voorheen wat zo nu en dan een belemmering is in haar werkzaamheden. Zij heeft er ook problemen mee dat door het ongeval haar hand cosmetisch verminkt is. Ze geeft aan dat haar rechter knokkel niet meer zichtbaar is.
[slachtoffer 3]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Op 3 juni 2020 was ik met vriendinnen bij [naam 1] in [plaatsnaam] .
Ik zag de auto van [verdachte] vanaf de kant van [naam supermarkt] onze kant op komen rijden. Ik zag [verdachte] achter het stuur zitten. Ik draaide mij weer om en vervolgens viel ik hard naar voren. Het voelde als een flinke klap en ik ging denk ik ruim een meter naar voren. Ik besefte niet wat er gebeurde, ik keek om mij heen en zag een grote ravage. Ik hoorde de auto nog geluid maken. De auto was op het terras, vervolgens zie ik dat de auto weg reed. Later op de avond begon ik heel veel last van mijn nek en hoofd te krijgen.
De
geneeskundige verklaringover [slachtoffer 3] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 3 juni 2020:
- drukpijn hoog in de nek;
- misselijkheid.
Op 20 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [slachtoffer 3] . Zij heeft verklaard dat door de fysiotherapeut een whiplash is vastgesteld. De klachten van de whiplash zijn hoofd- en nekpijn en concentratieverlies.
Getuige [naam 1]verklaarde op 3 juni 2020 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Ik was vanavond bij [naam 1] te [plaatsnaam] . [verdachte] kwam met het voorstel om met mij en [naam vriend] lachgas te gaan gebruiken op de parkeerplaats bij de [naam supermarkt] . Samen met [naam vriend] en [verdachte] reden we in de auto van [verdachte] naar de parkeerplaats van de [naam supermarkt] . [verdachte] stapte uit de auto en pakte een tank met lachgas achter uit zijn auto. In de auto heeft ieder voor zich een ballonnetje met lachgas gevuld. Het lachgas werd vervolgens door ons geïnhaleerd. Ik heb [verdachte] in elk geval een ballonnetje zien gebruiken. Na circa 10 minuten zijn we weer vertrokken. Op de [straatnaam] begon [verdachte] plotseling te slingeren. Ik zag dat [verdachte] naar rechts reed en tegen een zwarte bus, die langs de kant van de weg stond, aan dreigde te botsen. Dit ging net goed omdat [verdachte] naar links indraaide en hierdoor op het terras van [naam 1] inreed. Ik zag allemaal mensen op het terras zitten. Ik zag dat [verdachte] tegen een grote bloembak op het terras botste. Op het terras kwam de auto tot stilstand. [verdachte] reed achteruit van het terras af en stopte op de [straatnaam] . Op dat moment stapte [naam vriend] uit de auto van [verdachte] . [verdachte] reed vervolgens via de [straatnaam] weg.
De afdeling
Verkeersongevallenanalysevan de Politie Eenheid Limburg (hierna: VOA) deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
De aanrijding vond plaats op het terras van restaurant [naam 1] gelegen aan de [adres 1] , binnen de bebouwde kom van [plaatsnaam] . De [straatnaam] is gelegen binnen een “zone” alwaar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, aangeduid middels bord overeenkomstig model A1 met “zone” aanduiding.
Indien de bestuurder van de [merknaam auto] het wegverloop was blijven volgen, had het ongeval niet hoeven plaats te vinden. Uit ons onderzoek is niet gebleken dat er een noodzaak was voor de bestuurder van de [merknaam auto] om naar links te sturen en het wegverloop niet te volgen.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de bestuurder onder andere verklaard dat zijn gaspedaal dan wel zijn voet was blijven hangen. Uit het door ons ingestelde onderzoek kon worden afgeleid dat de [merknaam auto] een elektronisch aangestuurd gasklephuis heeft en dat vasthangen van het gaspedaal niet mogelijk is.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de verdachte onder andere verklaard dat hij niet meer kon remmen. Uit het door ons ingestelde onderzoek kon worden afgeleid dat de bestuurder van de [merknaam auto] heeft geremd om zijn voertuig tot stilstand te brengen. Bij het oprijden van het terras en daarna bij het verlaten van het terras heeft de bestuurder de [merknaam auto] tot stilstand kunnen brengen. Ook tijdens de remproeven functioneerde de reminrichting naar behoren. Het is zeer waarschijnlijk dat de remmen niet hebben gefunctioneerd voorafgaand aan de aanrijding.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de verdachte onder andere verklaard dat hij
moest uitwijken voor een zwarte bus. Uit het ingestelde onderzoek bleek dat een grote zwarte bedrijfsauto tegenover het terras aan de [adres 1] geparkeerd stond. De zwarte bus stond nagenoeg met uitzondering van de linker hoek achter, in zijn geheel op de stoep geparkeerd.
Op het moment dat de bestuurder van de [merknaam auto] in de richting reed van de verkeersdrempel en deze naderde, had de bestuurder van de [merknaam auto] vrij zicht tot voorbij de verkeersdrempel en daarmee voorbij de geparkeerde bus. De bestuurder van de [merknaam auto] had de geparkeerde bus kunnen waarnemen.
De bestuurder van de [merknaam auto] heeft gereden met een indicatieve minimale snelheid van ongeveer 34 km per uur. Een lagere snelheid is onwaarschijnlijk, een iets hogere is mogelijk.
De rechtbank heeft op de camerabeelden van [naam 1] te [plaatsnaam]
waargenomendat er een personenauto het terras oprijdt en dat de bestuurder direct na het ongeval zijn auto in de achteruit zet en met open bijrijdersportier vervolgens achteruit naar de weg rijdt.
Veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten ongeval (feit 1 primair)
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een personenauto te [plaatsnaam] betrokken is geweest bij een verkeersongeval door een terras met bezoekers op te rijden.
De verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het juridisch kader
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat betekent dat één enkele verkeersovertreding niet automatisch leidt tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het enkel veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is gehandeld met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vergelijk HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
De overwegingen van de rechtbank
In deze zaak dient dus te worden beoordeeld of kan worden bewezen dat verdachte minimaal ‘aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend’ heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid’.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter wel het geval. Zij acht bij deze beoordeling het volgende van belang. De verdachte reed met een te hoge snelheid (volgens eigen zeggen 40 of 50 km per uur en volgens de VOA minstens 34 km per uur, waar maximaal 30 km per uur is toegestaan) slingerend in zijn personenauto over de [straatnaam] die is gelegen in het centrum van [plaatsnaam] . De verdachte was naar eigen zeggen met zijn radio bezig en zag op enig moment een geparkeerde bestelbus staan. De verdachte heeft toen het verloop van de rijbaan niet gevolgd, maar een ruk aan het stuur gegeven waardoor hij naar links is gereden, richting het terras. Hij heeft die koers vervolgens niet meer gecorrigeerd. Hij is rechtdoor blijven rijden en heeft niet aantoonbaar – althans in ieder geval onvoldoende – geremd. De verdachte is vervolgens met zijn personenauto het terras met bezoekers opgereden. Ten gevolge van deze aanrijding hebben [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Daar komt bij dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de verdediging heeft gesteld – tevens verweten kan worden dat hij onder invloed van lachgas was. De rechtbank acht voor deze beoordeling het volgende van belang. De verdachte had een patroon lachgas bij zich en had met drie vrienden het plan opgevat om een ballonnetje lachgas te gaan gebruiken op een parkeerplaats. Naar eigen zeggen heeft de verdachte na het gebruik ongeveer 10 minuten gewacht en is hij daarna weggereden. Ondanks dat geen forensisch bewijs voorhanden is dat de verdachte daadwerkelijk onder invloed van lachgas heeft gereden, gaat de rechtbank hier wel van uit, nu de verdachte ter terechtzitting verklaard heeft dat hij kort voordat hij ging rijden lachgas had gebruikt en hij bekend was met de effecten van het gebruik van lachgas. Tot die effecten behoren een verminderd reactievermogen en (daarmee) een verminderde rijvaardigheid. Deze effecten zijn niet na enkele minuten verdwenen. Dit is uit algemeen toegankelijke bronnen zonder noemenswaardig moeite te achterhalen. Ook is de afgelopen jaren in het nieuws en op sociale media herhaaldelijk aandacht geweest voor het gevaar van het gebruik van lachgas in het verkeer. Dit was in 2020 ook het geval. Daarmee acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat lachgas de rijvaardigheid negatief kan beïnvloeden. Desondanks heeft de verdachte toch het onverantwoorde risico genomen om kort na het gebruik van een ballon lachgas met zijn auto te gaan rijden. Dat hij daadwerkelijk niet in staat was om zijn auto behoorlijk te besturen blijkt ook uit het rijgedrag van de verdachte, namelijk dat hij slingerend reed, bijna tegen een geparkeerde bus reed terwijl het zicht vrij was en hij vervolgens een terras met bezoekers op is gereden, zonder zijn rijrichting te veranderen of tijdig te remmen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte onder invloed van lachgas heeft gereden ten tijde van het ongeval.
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van dit geval, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld hetgeen verwijtbare schuld oplevert in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht derhalve het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verlaten plaats ongeval (feit 2)
Uit vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de verdachte op 3 juni 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt als bestuurder van een personenauto, waarna hij direct in die personenauto de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De rechtbank acht derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.