ECLI:NL:RBLIM:2023:1475

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
03-147683.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van rijden onder invloed van lachgas

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 juni 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van lachgas verkeerde, reed met zijn auto een terras op waar bezoekers zaten, waardoor drie personen zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld door met een te hoge snelheid en onder invloed van lachgas te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast kreeg hij een voorwaardelijke rijontzegging van 24 maanden. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte had geen eerdere strafbare feiten en toonde spijt voor zijn daden. De rechtbank concludeert dat de verdachte strafbaar is en legt een straf op die recht doet aan de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.147683.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2001 ,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat kantoorhoudende te Gennep.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 februari 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij aan (een) ander(en) zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan terwijl hij onder invloed verkeerde van lachgas (
primair) dan wel dat de verdachte (
subsidiair)
A. onder invloed van lachgas een auto heeft bestuurd en/of
B. als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat hij gevaar op de
weg heeft veroorzaakt en/of dat hij het verkeer op de weg heeft gehinderd.
feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade en/of letsel was toegebracht.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de verdachte op behoorlijke wijze de gelegenheid heeft geboden zijn identiteit en die van het voertuig vast te laten stellen en dat hij zich, middels zijn vader, vrijwillig heeft gemeld. Aangezien daarmee een beroep is gedaan op twee vervolgingsuitsluitingsgronden, zal de rechtbank dit verweer voorafgaand aan de beoordeling van het bewijs bespreken.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het belang van artikel 7 WVW is tweeledig. Na een ongeval moeten de gelaedeerde of iemand die geacht kan worden diens belangen behoorlijk waar te nemen in staat worden gesteld om de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor hun schade. Hiervoor is vereist dat behoorlijk de gelegenheid wordt geboden tot vaststelling van de identiteit van het voertuig of de bestuurder. Daarnaast mag de betrokkene door of bij het ongeval gewonde personen niet in hulpeloze toestand achterlaten. Uit de inhoud van het dossier blijkt op geen enkele manier dat verdachte bereid was om aan zijn verplichting die voortvloeit uit artikel 7 WVW gehoor te geven. Dat verdachtes identiteit bekend is geworden is – zoals blijkt uit de hierna onder 4 op te sommen bewijsmiddelen – te danken aan de aangevers en getuigen die de verdachte (her)kenden, maar is niet te danken aan handelen van de verdachte zelf. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zich bewust was van het feit dat hij een persoon had aangereden en dus wist hij naar het oordeel van de rechtbank of had hij op zijn minst redelijkerwijze moeten weten dat het ongeval letsel en/of schade had toegebracht. Bovendien heeft de verdachte zelf verklaard dat hij nadat het ongeval heeft plaatsgevonden naar zijn vriendin toe wilde rijden en dat hij onderweg door zijn vader is gebeld en hij de telefoon in eerste instantie niet had opgenomen. Pas toen hij – ongeveer 20 minuten na het verlaten van de plaats van het ongeval – bij zijn vriendin was heeft hij een volgend inkomend telefoongesprek van zijn vader beantwoord en hoorde hij dat de politie bij hem thuis aan de deur stond. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de vereisten die artikel 7, tweede lid en artikel 184 WVW stellen en komt hem geen beroep toe op één van deze artikelen. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair ten laste gelegde, evenals ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder A ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair onder B ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde dient de verdachte te worden vrijgesproken of te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman. De standpunten van de verdediging zullen bij de beoordeling van het bewijs, voor zover van belang, nader worden weergegeven dan wel impliciet worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde, alsmede feit 2 heeft begaan. De rechtbank baseert dit oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Bewijsmiddelen
De verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard: [2]
Ik ben met mijn personenauto het terras opgereden van [naam 1] . Ik reed ongeveer 40 tot 50 km per uur. Ik weet dat ik iemand geraakt heb met de voorzijde van de auto. Ik heb het zien gebeuren.
Ik had een patroon lachgas bij me. Ik heb een ballonnetje gedaan en heb 10 minuten gewacht en ben toen gaan rijden. Ik dacht dat ik tegen een zwarte geparkeerde bus aanreed, omdat ik met de autoradio bezig was.
Ter terechtzittingvan 13 februari 2023 heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – aanvullend verklaard:
Ik ben weggereden bij het ongeval. Ik wilde naar mijn vriendin toe, die op dat moment in [plaatsnaam] was. Ik ben onderweg gestopt en ik heb het lachgaspatroon weggegooid in de Maas. Ik werd vervolgens tijdens het rijden gebeld door mijn vader. Ik heb de eerste keer niet opgenomen. Hij belde nog een keer toen ik bij mijn vriendin was en zei tegen mij dat ik moest blijven waar ik was, omdat de politie bij ons thuis aan de deur stond.
[ slachtoffer 1]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [3]
Ik ben de eigenaresse van café/restaurant [naam 1] , gelegen aan de [adres 1] . Op woensdag 3 juni 2020 kwamen een paar jongens naar het café waaronder [verdachte] . Hij is vervolgens omstreeks 21.30 uur in zijn personenauto weggereden.
Ik hoorde plotseling een enorme knal. Ik stond met mijn rug naar de straatzijde en keek geschrokken om en zag een zwarte [merknaam auto] met hoge snelheid recht op me afkomen. Ik zag dat die [merknaam auto] uit de richting van het centrum van [plaatsnaam] gereden kwam en het terras opreed. Ik zag dat deze [merknaam auto] met hoge snelheid het terras kwam opgereden. Ik zag dat die [merknaam auto] tegen een bloembak aanreed. Vervolgens schoot de auto door richting de tafel waar ik stond en ik heb uit schrik de handen op de motorkap geduwd uit reflex doch de auto reed mij aan. Volgens mij werd ik met de midden-voorzijde aangereden door deze [merknaam auto] en ik keek recht in het gezicht van [verdachte] die de [merknaam auto] bestuurde. Vervolgens zag ik dat de [merknaam auto] nog doorreed en tegen een porseleinen plantenbak aanreed en hier tot stilstand kwam. Door de aanrijding kwam ik terecht op die kapot gereden plantenbak. Ik probeerde op te staan en zag dat [verdachte] al achteruit had gereden en ik zag hem nog wegrijden in de richting van de [straatnaam] . Ik wilde vervolgens opstaan en ben richting het pand naast ons café gelopen en ben hier op de grond gaan liggen. Ik had veel pijn in beide benen.
De
geneeskundige verklaringover [ slachtoffer 1] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 4 juni 2020: [4]
- het linker bovenbeen is aan de buitenzijde gezwollen en er is een bloeduitstorting;
- een oppervlakkige wond op het rechter scheenbeen;
- een kneuzing aan beide onderbenen;
- een gebroken rechter kuitbeen.
Op 22 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [ slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat het linkerbeen helemaal kapot is. De spieren en het weefsel zijn door het voorval aangetast en het is onbekend of dit nog goed gaat komen. Zij bezoekt nog twee keer per week een fysiotherapeut. De eerste drie maanden na het voorval heeft zij zich alleen maar middels een rolstoel kunnen verplaatsen, inmiddels is het mogelijk om kleine stukjes per dag te lopen. Echter heeft ze het over een belastbaarheid van een tot anderhalf uur per dag. Hierdoor is ze niet in staat om haar oude werkzaamheden te gaan hervatten. [5]
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [6]
Op 3 juni 2020 ging ik samen met mijn vriendinnen naar café [naam 1] te [plaatsnaam] . Op het terras zaten ook [getuige] , [naam vriend] en [verdachte] . Ik heb wel gehoord dat er door de groep gepraat werd over lachgas. Op een gegeven moment zijn deze 3 jongens weg gegaan met de auto.
Ik werd ineens naar voren gedrukt. Ik kwam hierdoor klem te zitten tussen de stoel waarop ik zat en de tafel. Ik heb mij toen naar achter gedraaid en zag dat er een auto achter mij op het terras stond. Ik zag dat de auto achteruit reed en vooruit weg reed in de richting van de [straatnaam] . Ik merkte toen dat ik pijn aan mijn hand had.
De
geneeskundige verklaringover [slachtoffer 2] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 4 juni 2020: [7]
- een zwelling aan de rechterhand ter plaatse van de ringvinger en pink;
- een minimale rotatie van de pink;
- een fractuur aan de pols die werd behandeld met gips.
Op 20 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [slachtoffer 2] . Zij heeft verklaard een gebroken hand opgelopen te hebben door het voorval. Zij heeft hiervoor in eerste instantie 5 à 6 weken in het gips gezeten. Ze heeft nu nog pijnklachten, de hand is wel te gebruiken. De hand is uiteindelijk niet geopereerd. Ze geeft aan in de zorg te werken en dat ze minder kracht in deze hand heeft dan voorheen wat zo nu en dan een belemmering is in haar werkzaamheden. Zij heeft er ook problemen mee dat door het ongeval haar hand cosmetisch verminkt is. Ze geeft aan dat haar rechter knokkel niet meer zichtbaar is. [8]
[slachtoffer 3]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [9]
Op 3 juni 2020 was ik met vriendinnen bij [naam 1] in [plaatsnaam] .
Ik zag de auto van [verdachte] vanaf de kant van [naam supermarkt] onze kant op komen rijden. Ik zag [verdachte] achter het stuur zitten. Ik draaide mij weer om en vervolgens viel ik hard naar voren. Het voelde als een flinke klap en ik ging denk ik ruim een meter naar voren. Ik besefte niet wat er gebeurde, ik keek om mij heen en zag een grote ravage. Ik hoorde de auto nog geluid maken. De auto was op het terras, vervolgens zie ik dat de auto weg reed. Later op de avond begon ik heel veel last van mijn nek en hoofd te krijgen.
De
geneeskundige verklaringover [slachtoffer 3] vermeldt de volgende bevindingen van het onderzoek op 3 juni 2020: [10]
- drukpijn hoog in de nek;
- misselijkheid.
Op 20 april 2021 heeft een verbalisant contact gehad met [slachtoffer 3] . Zij heeft verklaard dat door de fysiotherapeut een whiplash is vastgesteld. De klachten van de whiplash zijn hoofd- en nekpijn en concentratieverlies. [11]
Getuige [naam 1]verklaarde op 3 juni 2020 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [12]
Ik was vanavond bij [naam 1] te [plaatsnaam] . [verdachte] kwam met het voorstel om met mij en [naam vriend] lachgas te gaan gebruiken op de parkeerplaats bij de [naam supermarkt] . Samen met [naam vriend] en [verdachte] reden we in de auto van [verdachte] naar de parkeerplaats van de [naam supermarkt] . [verdachte] stapte uit de auto en pakte een tank met lachgas achter uit zijn auto. In de auto heeft ieder voor zich een ballonnetje met lachgas gevuld. Het lachgas werd vervolgens door ons geïnhaleerd. Ik heb [verdachte] in elk geval een ballonnetje zien gebruiken. Na circa 10 minuten zijn we weer vertrokken. Op de [straatnaam] begon [verdachte] plotseling te slingeren. Ik zag dat [verdachte] naar rechts reed en tegen een zwarte bus, die langs de kant van de weg stond, aan dreigde te botsen. Dit ging net goed omdat [verdachte] naar links indraaide en hierdoor op het terras van [naam 1] inreed. Ik zag allemaal mensen op het terras zitten. Ik zag dat [verdachte] tegen een grote bloembak op het terras botste. Op het terras kwam de auto tot stilstand. [verdachte] reed achteruit van het terras af en stopte op de [straatnaam] . Op dat moment stapte [naam vriend] uit de auto van [verdachte] . [verdachte] reed vervolgens via de [straatnaam] weg.
De afdeling
Verkeersongevallenanalysevan de Politie Eenheid Limburg (hierna: VOA) deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: [13]
De aanrijding vond plaats op het terras van restaurant [naam 1] gelegen aan de [adres 1] , binnen de bebouwde kom van [plaatsnaam] . De [straatnaam] is gelegen binnen een “zone” alwaar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, aangeduid middels bord overeenkomstig model A1 met “zone” aanduiding.
Indien de bestuurder van de [merknaam auto] het wegverloop was blijven volgen, had het ongeval niet hoeven plaats te vinden. Uit ons onderzoek is niet gebleken dat er een noodzaak was voor de bestuurder van de [merknaam auto] om naar links te sturen en het wegverloop niet te volgen.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de bestuurder onder andere verklaard dat zijn gaspedaal dan wel zijn voet was blijven hangen. Uit het door ons ingestelde onderzoek kon worden afgeleid dat de [merknaam auto] een elektronisch aangestuurd gasklephuis heeft en dat vasthangen van het gaspedaal niet mogelijk is.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de verdachte onder andere verklaard dat hij niet meer kon remmen. Uit het door ons ingestelde onderzoek kon worden afgeleid dat de bestuurder van de [merknaam auto] heeft geremd om zijn voertuig tot stilstand te brengen. Bij het oprijden van het terras en daarna bij het verlaten van het terras heeft de bestuurder de [merknaam auto] tot stilstand kunnen brengen. Ook tijdens de remproeven functioneerde de reminrichting naar behoren. Het is zeer waarschijnlijk dat de remmen niet hebben gefunctioneerd voorafgaand aan de aanrijding.
Tijdens het tactisch onderzoek werd door de verdachte onder andere verklaard dat hij
moest uitwijken voor een zwarte bus. Uit het ingestelde onderzoek bleek dat een grote zwarte bedrijfsauto tegenover het terras aan de [adres 1] geparkeerd stond. De zwarte bus stond nagenoeg met uitzondering van de linker hoek achter, in zijn geheel op de stoep geparkeerd.
Op het moment dat de bestuurder van de [merknaam auto] in de richting reed van de verkeersdrempel en deze naderde, had de bestuurder van de [merknaam auto] vrij zicht tot voorbij de verkeersdrempel en daarmee voorbij de geparkeerde bus. De bestuurder van de [merknaam auto] had de geparkeerde bus kunnen waarnemen.
De bestuurder van de [merknaam auto] heeft gereden met een indicatieve minimale snelheid van ongeveer 34 km per uur. Een lagere snelheid is onwaarschijnlijk, een iets hogere is mogelijk.
De rechtbank heeft op de camerabeelden van [naam 1] te [plaatsnaam]
waargenomendat er een personenauto het terras oprijdt en dat de bestuurder direct na het ongeval zijn auto in de achteruit zet en met open bijrijdersportier vervolgens achteruit naar de weg rijdt. [14]
Veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten ongeval (feit 1 primair)
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een personenauto te [plaatsnaam] betrokken is geweest bij een verkeersongeval door een terras met bezoekers op te rijden.
De verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het juridisch kader
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat betekent dat één enkele verkeersovertreding niet automatisch leidt tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het enkel veronachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is gehandeld met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vergelijk HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
De overwegingen van de rechtbank
In deze zaak dient dus te worden beoordeeld of kan worden bewezen dat verdachte minimaal ‘aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend’ heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid’.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter wel het geval. Zij acht bij deze beoordeling het volgende van belang. De verdachte reed met een te hoge snelheid (volgens eigen zeggen 40 of 50 km per uur en volgens de VOA minstens 34 km per uur, waar maximaal 30 km per uur is toegestaan) slingerend in zijn personenauto over de [straatnaam] die is gelegen in het centrum van [plaatsnaam] . De verdachte was naar eigen zeggen met zijn radio bezig en zag op enig moment een geparkeerde bestelbus staan. De verdachte heeft toen het verloop van de rijbaan niet gevolgd, maar een ruk aan het stuur gegeven waardoor hij naar links is gereden, richting het terras. Hij heeft die koers vervolgens niet meer gecorrigeerd. Hij is rechtdoor blijven rijden en heeft niet aantoonbaar – althans in ieder geval onvoldoende – geremd. De verdachte is vervolgens met zijn personenauto het terras met bezoekers opgereden. Ten gevolge van deze aanrijding hebben [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel opgelopen, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Daar komt bij dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de verdediging heeft gesteld – tevens verweten kan worden dat hij onder invloed van lachgas was. De rechtbank acht voor deze beoordeling het volgende van belang. De verdachte had een patroon lachgas bij zich en had met drie vrienden het plan opgevat om een ballonnetje lachgas te gaan gebruiken op een parkeerplaats. Naar eigen zeggen heeft de verdachte na het gebruik ongeveer 10 minuten gewacht en is hij daarna weggereden. Ondanks dat geen forensisch bewijs voorhanden is dat de verdachte daadwerkelijk onder invloed van lachgas heeft gereden, gaat de rechtbank hier wel van uit, nu de verdachte ter terechtzitting verklaard heeft dat hij kort voordat hij ging rijden lachgas had gebruikt en hij bekend was met de effecten van het gebruik van lachgas. Tot die effecten behoren een verminderd reactievermogen en (daarmee) een verminderde rijvaardigheid. Deze effecten zijn niet na enkele minuten verdwenen. Dit is uit algemeen toegankelijke bronnen zonder noemenswaardig moeite te achterhalen. Ook is de afgelopen jaren in het nieuws en op sociale media herhaaldelijk aandacht geweest voor het gevaar van het gebruik van lachgas in het verkeer. Dit was in 2020 ook het geval. Daarmee acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat lachgas de rijvaardigheid negatief kan beïnvloeden. Desondanks heeft de verdachte toch het onverantwoorde risico genomen om kort na het gebruik van een ballon lachgas met zijn auto te gaan rijden. Dat hij daadwerkelijk niet in staat was om zijn auto behoorlijk te besturen blijkt ook uit het rijgedrag van de verdachte, namelijk dat hij slingerend reed, bijna tegen een geparkeerde bus reed terwijl het zicht vrij was en hij vervolgens een terras met bezoekers op is gereden, zonder zijn rijrichting te veranderen of tijdig te remmen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte onder invloed van lachgas heeft gereden ten tijde van het ongeval.
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van dit geval, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld hetgeen verwijtbare schuld oplevert in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht derhalve het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Verlaten plaats ongeval (feit 2)
Uit vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de verdachte op 3 juni 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt als bestuurder van een personenauto, waarna hij direct in die personenauto de plaats van het ongeval heeft verlaten.
De rechtbank acht derhalve het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, ( [straatnaam] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, na het gebruik van lachgas, met zijn motorrijtuig slingerend heeft gereden en (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en naar links heeft gestuurd en is gereden en zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij met zijn motorrijtuig een terras aan de linkerzijde van de rijbaan opgereden en heeft hij (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende verminderd, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes motorrijtuig en voornoemde [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , en waardoor een botsing is ontstaan met het terrasmeubilair waarvan zij gebruik maakten, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; in die zin dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van lachgas, waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
feit 2als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente [plaatsnaam] op de [straatnaam] ,
op 3 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat, aan (een) ander(en) (te weten [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer?
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat op het moment dat de aanrijding op het terras plaatsvond de verdachte zijn personenauto achteruit wilde zetten zodat de bijrijder kon uitstappen. Er kwamen vervolgens meerdere personen op de verdachte afrennen en er werden stoelen op de auto van de verdachte gegooid. Er was aldus sprake van (de dreiging van) een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte. De verdachte zag zich daarom genoodzaakt om de plaats van het ongeval te verlaten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, dan wel een onmiddellijke dreiging daartoe, waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde en waarbij de manier waarop hij zich verdedigde geboden was.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met zijn personenauto het terras van [naam 1] opreed en aldaar in botsing kwam met meubilair en tegen personen aan reed. Onmiddellijk na die botsing/aanrijding is hij met een forse snelheid achteruit gereden, terug naar de openbare weg en vervolgens is hij weggereden. Pas nádat de verdachte met zijn personenauto achteruit was gereden zijn er omstanders naar de personenauto van de verdachte gelopen en zijn stoelen in de richting van de personenauto van de verdachte gegooid. Nu dit gooien pas plaats heeft gevonden toen de verdachte al achteruit was gereden, terug naar de openbare weg – en hij dus al bezig was de plaats van het ongeval te verlaten – is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van (een dreiging van) een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte alvorens hij de plaats van het ongeluk verliet.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Die situatie deed zich immers pas voor op het moment dat de intentie van verdachte om de plaats van het ongeval te verlaten al duidelijk kon worden afgeleid uit zijn handelen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Voorwaardelijk verzoek
Voorts heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het alsnog horen van de getuigen die kunnen verklaren over het moment waarop met stoelen in de richting van de personenauto van de verdachte werd gegooid, indien de rechtbank de bewezenverklaring heeft gebaseerd op die verklaringen. Gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van de relevantie van het tijdstip waarop met stoelen werd gegooid en nu de rechtbank bij de bewezenverklaring niet uitgaat van die verklaringen, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
De kwalificatie
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Putatief noodweer?
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tevens een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdediging heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte redelijkerwijs mocht vrezen dat hij zichzelf moest verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan.
De rechtbank dient bij een beroep op putatief noodweer te onderzoeken of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Voor de rechtbank is het – gelet op hetgeen reeds is overwogen onder 5 – niet aannemelijk geworden dat de verdachte kon of mocht vrezen dat hij zichzelf moest verdedigen op het moment dat hij de plaats van het ongeval verliet.
Conclusie
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 3 jaren. Bij het formuleren van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie, met de ernst van de feiten en het tijdverloop.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat sprake was van ‘trial by media’. Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is een taakstraf passend. De raadsman heeft verder verzocht geen gevangenisstraf, ook niet in voorwaardelijke vorm, alsmede geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan de verdachte op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is na gebruik van lachgas met zijn auto weggereden en is, met te hoge snelheid, rijdende over de openbare weg, op enig moment gaan slingeren. Vervolgens is hij met die hoge snelheid een terras opgereden, zonder te remmen. Hierdoor zijn meerdere personen (ernstig) gewond geraakt. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat de mensen op het terras en in de omgeving hevig zijn geschrokken door het ongeval en het handelen van verdachte daarna. Dit geldt te meer voor de slachtoffers. De gevolgen die dit ongeval voor de slachtoffers met zich mee hebben gebracht zijn groot. De slachtoffers hebben (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen en zij kampen tot op de dag van vandaag nog met de gevolgen daarvan. De (emotionele) impact van het ongeval blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring van [ slachtoffer 1] die ter zitting is voorgelezen en de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] die bij de stukken in het dossier zijn gevoegd.
Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen de slachtoffers niet alleen letsel toegebracht, maar door de plaats van het ongeval te verlaten, heeft hij zich volstrekt niet om de slachtoffers bekommerd, maar heeft hij zich uit de voeten gemaakt en enkel oog gehad voor zijn eigen belangen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Daar staat tegenover dat het de rechtbank ter terechtzitting is gebleken dat het verkeersongeval ook voor de verdachte nog steeds een grote impact op zijn leven heeft. De verdachte heeft gezegd net als de slachtoffers nog dagelijks met het ongeval bezig te zijn en heeft zijn excuses aangeboden aan de slachtoffers. Ondanks dat dit slechts een kort moment was, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de oprechtheid van hetgeen de verdachte heeft gezegd. Naast de hierboven genoemde omstandigheden, de aard en ernst van de feiten en de gevolgen daarvan, weegt de rechtbank dit mee bij het bepalen welke straf in onderhavige zaak moet worden opgelegd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, ook niet na het ongeval dat inmiddels tweeënhalf jaar geleden is. Daarnaast blijkt uit de over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage dat het gevaar op herhaling laag is.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte heeft een ontzettende stommiteit begaan, met een enorme impact voor de slachtoffers. Ook heeft de verdachte op het moment van het ongeval geen oog gehad voor de slachtoffers. Daartegenover staat dat de verdachte ten tijde van het ongeval pas 19 jaar oud was en hoewel hij zeer onoplettend dan wel onvoorzichtig is geweest, heeft hij niet opzettelijk letsel aan de slachtoffers toegebracht. Ook heeft hij een betaalde baan en is hij niet eerder in aanraking met politie en justitie geweest. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, nu zij een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend vindt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat door het tijdverloop in deze zaak, van de aanhouding van de verdachte op 3 juni 2020 tot en met de uiteindelijke berechting van de verdachte, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal deze overschrijding dan ook ten voordele van de verdachte verdisconteren in het soort en de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren.
De rechtbank zal verder, als bijkomende straf, een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank ziet, in afwijking van de eis van de officier van justitie, geen aanleiding om een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en nu niet gebleken is dat de verdachte na het ongeval nog onverantwoord verkeersgedrag heeft vertoond.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 163, 176, 179 van Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte voor
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • ontzegt de verdachte voor
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de ontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2023.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] , in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, ( [straatnaam] ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een (of meer) ander(en), te weten [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, na het gebruik van lachgas, met zijn motorrijtuig (kort) slingerend heeft gereden en/of (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en/of naar links heeft gestuurd en/of is gereden en/of zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij, verdachte, met zijn motorrijtuig een terras aan de linkerzijde
van de rijbaan opgereden en/of heeft hij, verdachte (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende verminderd, waardoor, althans mede waardoor, onder meer een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] , althans het terrasmeubilair waarvan zij gebruik maakten, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; in die zin dat verdachte verkeerde onder zodanige invloed van één of meerdere stof(fen), te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot
behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
a.
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
b.
hij op of omstreeks 3 juni 2020 in de gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] , met zijn voertuig (kort) slingerend heeft gereden en/of (daarbij) niet het verloop van de rijbaan van voornoemde weg heeft gevolgd en/of naar links heeft gestuurd en/of is gereden en/of zijn voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, immers is hij, verdachte, een terras aan de linkerzijde van de rijbaan opgereden en/of heeft hij, verdachte (daarbij) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende verminderd, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en een aantal personen op voornoemd terras, althans het terrasmeubilair waarvan zij gebruik maakten, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente [plaatsnaam] op/aan de [straatnaam] ,
op of omstreeks 3 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (een) ander(en)
(te weten [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] ), aan
wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd(en) achtergelaten en/of terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan (een) ander(en) (te weten [ slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.147683.20
Proces-verbaal van de openbare zitting van 27 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adres 1] .
raadsman is mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat, kantoorhoudende te [plaatsnaam] .
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, team Tactische Opsporing Verkeer, locatie Buchten, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 8 februari 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 273.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 juni 2020, pg. 136-145 en proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 5 juni 2020, pg. 165-171.
3.Proces-verbaal van aangifte [ slachtoffer 1] d.d. 12 juni 2020, pg. 199-203.
4.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 5 januari 2021, pg. 206.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 15 juni 2020, pg. 213- 214.
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 1 december 2020, pg. 216.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 4 juni 2020, pg. 217-219.
10.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 9 juni 2020, pg. 222.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 4 juni 2020, pg. 230-231.
13.Proces-verbaal VerkeersOngevallenanalyse d.d. 3 juni 2020, pg. 20-35, met de daarbij als bijlage gevoegde fotomap, pg. 36-70.
14.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 13 februari 2023.