In deze zaak hebben verzoekers op 7 december 2022 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. P.H. Broier, rechter in de rechtbank Limburg, in verband met de bestuursrechtelijke procedures ROE 21/546, ROE 21/1197 en ROE 21/1626. De wrakingskamer heeft dit verzoek op 13 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet was gemotiveerd, in strijd met artikel 8:16, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 15 januari 2023 hebben verzoekers opnieuw een verzoek tot wraking ingediend, en op 19 januari 2023 verzocht om de eerdere uitspraak van de wrakingskamer vervallen te verklaren.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vervallenverklaring van een uitspraak altijd een ambtshalve beslissing is en dat deze alleen in zeer bijzondere gevallen kan worden verleend. In dit geval was er geen sprake van een ernstige, niet voor rectificatie vatbare fout van de rechter. De wrakingskamer heeft ook het bewijsaanbod van verzoekers verworpen, omdat dit niet ter zake dienend was. Het verzoek tot vervallenverklaring is afgewezen.
Daarnaast heeft de wrakingskamer vastgesteld dat het nieuwe verzoek tot wraking niet-ontvankelijk is, omdat verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die na het eerdere verzoek aan hen bekend zijn geworden. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het middel van wraking lichtvaardig is ingezet, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van misbruik van recht. Daarom is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de betreffende zaken niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is openbaar gemaakt op 10 februari 2023.