3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op woensdag 7 januari 2021 kreeg een politiepatrouille het verzoek om te rijden naar het adres [adres 2] te Kerkrade. Aldaar zou een man worden mishandeld en om hulp aan het roepen zijn.
Ter plaatse heeft de politie buiten even geluisterd of er geluiden afkomstig waren uit de woning aan voornoemd adres. De politie hoorde de stemmen van meerdere personen, doch geen geroep om hulp op dat moment. Derhalve werd besloten om aan te bellen bij de centrale toegangsdeur tot het flatgebouw.
Deze werd geopend door een vrouw die zei: “Het is de woning op de eerste verdieping, meteen rechts”. De vrouw merkte tevens op dat het hulpgeroep al enige tijd gaande was. Komende op de galerij waar [adres 2] was gelegen hoorde de politie vanuit de woning een kermend geluid. Dit was afkomstig van een persoon in de woning [adres 2] . Deze persoon gebaarde naar de politie dat ze de andere kant op moesten kijken.
De politie zag toen dat een onbekende man vanaf de galerij, zich een weg naar beneden baande om op een pad aan de achterzijde terecht te komen.
In de woning [adres 2] trof de politie de aangever aan. Hij zat met touwen aan zijn armen en een hondenriem om zijn hals vastgebonden aan een bureaustoel. Hij had diverse verwondingen aan zijn armen, handen en benen en in zijn gezicht. Zijn kleding was bevlekt met bloed.
Op de salontafel werden onder andere een schaar en een tang aangetroffen. Op het gasfornuis in de keuken werd een lepel aangetroffen op een brandende gaspit. In een van de ruimtes, gelegen aan de overloop, werd een (heroïne) pers aangetroffen en op de vloer waren sporen zichtbaar van bloed. In de achterste kamer werd een schroevendraaier aangetroffen en in de badkamer een hamer. De aangever verklaarde over voornoemde voorwerpen dat deze gebruikt waren om hem mee te martelen zodat hij niet naar de politie zou gaan. De mannen wilden namelijk vanuit zijn woning drugs verhandelen en de aangever wilde dat niet. Met de warme lepel hadden zij hem gebrandmerkt, met de hamer geslagen, met een schroevendraaier gestoken en met de tang en schaar hadden ze hem geknipt.
De aangever werd op maandag 11 januari 2021 onderzocht door een GGD-arts, met ondersteuning van medewerkers van de forensische opsporing. Door de forensisch arts werd -kort samengevat- geconstateerd dat de aangever meerdere brandwonden en snij/prikverwondingen aan zijn benen en armen had en meerdere letsels aan het hoofd, gezicht, buik, armen, polsen en benen.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de aangever in zijn woning werd vastgebonden op een stoel en vervolgens werd mishandeld. Ten aanzien van het aantreffen van de gereedschappen waarmee deze mishandelingen volgens de aangever zouden hebben plaatsgevonden springt met name de aangetroffen lepel op een nog brandende gaspit in het oog. Ook de bij de aangever geconstateerde letsels sterken de rechtbank in de overtuiging dat de aangever werd mishandeld op de wijzen, zoals de aangever heeft verklaard.
Betrokkenheid verdachte en medeverdachten
De kernvraag in deze is wie verantwoordelijk is voor de mishandelingen van de aangever. De aangever verklaarde op 7 januari 2021 kort na de komst van de politie in zijn woning -kort gezegd- dat hij werd mishandeld door twee mannen die hij niet kende. Hij gaf het signalement van die twee mannen aan de politie.
Op 27 januari 2021 deed de aangever aangifte. Daarin verklaarde hij -kort gezegd- wederom dat twee mannen verantwoordelijk waren voor de mishandelingen. De eerste man -volgens de aangever een Marokkaan die met de naam [alias 1] wordt aangesproken- gaf de bevelen en de tweede man, die [naam medeverdachte 1] heet, zou de mishandeling hebben verricht met een tang, een hete lepel, een schaar en een hamer. Deze [naam medeverdachte 1] heeft bij de aangever gewoond en zou nog steeds de sleutel hebben van zijn woning, aldus de aangever. Uit de aangifte blijkt dat er nog een derde persoon betrokken is geweest bij de mishandelingen. Deze persoon zou [alias 2] worden genoemd en de vuurwapens van de twee daders hebben opgehaald. Hij zou ook gezien hebben dat de aangever aan de stoel vastgebonden was.
Op 6 februari 2021 legde de aangever een aanvullende verklaring af. Daarin verklaarde hij -kort gezegd- dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] ongeveer 3 à 4 maanden bij hem had ingewoond en dat de genoemde [alias 2] ongeveer 10 minuten in de woning was geweest. [alias 1] zou gedurende de tijd dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij hem inwoonde twee keer per week in de woning van de aangever zijn geweest. Aan de aangever werden foto’s getoond van drie mannen – verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Aangever wees [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] aan als de daders. De verdachte [verdachte] werd door de aangever aangewezen als de genoemde [alias 2] zijn.
Op 23 november 2022 werd de aangever als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Ofschoon zijn verklaring op onderdelen in de kern ongewijzigd is gebleven, verklaarde hij wel anders over de daders. De medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zouden hem een streek hebben geflikt en daarom zou hij hen eerder ten onrechte als de daders hebben aangewezen, aldus de aangever.
De rechtbank constateert dat de meest zwaarwegende bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van de verdachte feitelijk volgt de aangifte en de aanvullende verklaring van de aangever zijn. Nu de aangever zijn verklaring over de identiteit van de daders bij de rechter-commissaris heeft bijgesteld, zal de rechtbank de voornoemde verklaringen van de aangever aan een kritische toets onderwerpen. De vraag dient zich dan ook aan of de belastende verklaringen van de aangever worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en als zodanig als betrouwbaar uitgangspunt kunnen dienen voor de verdere beoordeling van de zaak. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
Uit de eerste verklaring die de aangever meteen na de komst van de politie aflegde, en waarvan gezegd zou kunnen worden dat deze vanwege de
versheidervan als meest betrouwbaar zou kunnen worden aangemerkt, blijkt niet de link naar de verdachte en medeverdachten. De aangever verklaarde immers dat hij de daders niet kende, waarbij de door hem gegeven signalementen te weinig onderscheidend zijn -en dus te algemeen van aard zijn- om daaruit de gerechtvaardigde conclusie te kunnen trekken dat het om de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gaat. De aangever benoemt in deze verklaring ook geen derde persoon. Deze verklaring biedt dus geen steun aan de belastende verklaringen van de aangever.
Zodanige steun zou wellicht kunnen volgen uit de DNA-resultaten. Immers, het verhaal van de aangever -dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de uitvoerder van de marteling was en dat hij de martelwerktuigen bediende- zou bevestiging kunnen vinden indien juist op die werktuigen het DNA van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] zou worden aangetroffen. Maar, ook hier geldt dat die steun er niet is. Weliswaar zijn de werktuigen bemonsterd, daaruit volgt -op basis van het aangetroffen mengprofiel- echter slechts de conclusie dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] donor
kan zijnvan het celmateriaal in de bemonstering. Bij deze uitslagen ontbreekt de statistische onderbouwing en zonder die onderbouwing kan geen bewijswaarde worden verbonden aan het mogelijke donorschap. Tevens werd op sommige plekken, zoals op de handgreep van de schroevendraaier, geen DNA-profiel van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangetroffen. De conclusie -die door de officier van justitie ter terechtzitting werd getrokken- dat het DNA van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op die werktuigen is aangetroffen is gelet op het voorgaande geenszins gerechtvaardigd.
Wel is het DNA van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangetroffen op het touw (tussen twee knopen) waarmee de aangever werd vastgebonden. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft in dit verband verklaard dat hij bij de aangever heeft ingewoond en dat hij de hond van aangever met dat touw uitliet. Bij gebrek aan ander onderscheidend bewijsmateriaal kan deze verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Het DNA van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] werd overigens ook aangetroffen op verschillende peuken en blikjes die in de woning werden aangetroffen. Nu het hier echter niet om dadersporen gaat en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] maandenlang bij de aangever heeft ingewoond, kan de betrokkenheid van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de aan hem tenlastegelegde feiten evenmin hieruit volgen.
Het voorgaande geldt ook voor de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte. Wat betreft medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft te gelden dat zijn DNA niet is aangetroffen op de genoemde gereedschappen, maar wel op objecten (peuken, blikjes) die op zijn aanwezigheid in de woning duiden. Het gaat hier echter niet om dadersporen. Nu zowel de aangever als de medeverdachte [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat [naam medeverdachte 2] wel eens in de woning van de aangever kwam, kan deze verklaring, bij gebrek aan onderscheidend bewijsmateriaal, niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. De aangever heeft tevens verklaard dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] de hondenriem waarmee aangever zat vastgebonden heeft om gedaan. Deze hondenriem was niet van de aangever en zou door de daders zijn meegebracht. Het forensisch onderzoek aan de hondenriem vermeldt echter een mengprofiel waarin het DNA van aangever is aangetroffen. Het DNA-profiel van medeverdachte [naam medeverdachte 2] is niet aangetroffen.
Wat betreft de verdachte geldt het navolgende. Zijn DNA werd in de woning aangetroffen. Dit duidt op zijn aanwezigheid in de betreffende woning op enig moment van de verdachte. De rechtbank kan echter -gelet op de conclusies ten aanzien van de belastende verklaringen van de aangever- niet vaststellen of de verdachte tijdens het delict in de woning aanwezig was. Het procesdossier biedt daar -behoudens de door de aangever bijgestelde verklaringen- geen aanknopingspunten voor.
Conclusie
Nu het zo is dat de belastende verklaringen van de aangever niet door ander bewijsmateriaal kunnen worden geverifieerd en ondersteund, staan zij op zichzelf en kan de bijstellende verklaring van de aangever om die reden niet worden gefalsificeerd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde feit.