ECLI:NL:RBLIM:2023:1347

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/03/297247 / HA ZA 21-514
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over legitieme portie uit nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers, [eiser] en [gedaagde], over de legitieme portie uit de nalatenschap van hun moeder, [erflaatster], die op [overlijdensdatum] 2018 is overleden. [gedaagde] is benoemd tot enige erfgenaam en executeur van de nalatenschap, terwijl [eiser] aanspraak maakt op zijn legitieme portie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] recht heeft op een legitieme portie van € 13.715,73, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nalatenschap moet worden vereffend en dat de legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met relevante giften en verminderd met schulden. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] deels toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.J. Noelmans op 15 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/297247 / HA ZA 21-514
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. C. Boussidi te Amsterdam (voorheen: mr. M.C. Leenhouts),
tegen
[gedaagde]
pro se en in hoedanigheid van erfgenaam van de nalatenschap van [erflaatster] , overleden op [overlijdensdatum] 2018 te [plaats 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten te Heerlen.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 augustus 2021 met de producties 1 tot en met 13,
  • het Europees certificaat van betekening of kennisgeving van 8 september 2021,
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 en 2,
  • de akte vermeerdering van eis met de producties 14 tot en met 19,
  • de antwoordakte met de producties 3 en 4,
  • het productieoverzicht van [gedaagde] met de productie 5,
  • de rolbeslissing van 13 juli 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 oktober 2022, waarbij
mr. Leenhouts pleitaantekeningen heeft overgelegd,
- de brief van mr. Leenhouts van 14 oktober 2022, houdende verzoek aanpassing van het
proces-verbaal,
  • de akte vermindering van eis,
  • de berichten van partijen, waarbij zij vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[erflaatster] (hierna te noemen: “erflaatster”), geboren op [geboortedatum] 1929 te [geboorteplaats] , is de moeder van partijen en van hun broer [naam broer] (hierna: “ [naam broer] ”). Zij is op [overlijdensdatum] 2018 te [plaats 1] overleden. Erflaatster heeft bij testament van 30 augustus 2007 (productie 2 en 4, dagvaarding) haar zoon [gedaagde] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur (C.1 en D testament). De zonen [eiser] en [naam broer] heeft zij uitgesloten van erfopvolging (C.2 testament).
2.2.
[gedaagde] heeft de nalatenschap op 1 oktober 2018 beneficiair aanvaard (productie 3, dagvaarding). [eiser] heeft bij brief van 3 februari 2019 (productie 5, dagvaarding) [gedaagde] onder andere bericht:

Jij bent belast met de afhandeling van de erfenis.
Als zoon van de overledene heb ik recht op mijn zogeheten legitieme portie.
Ik weet dat ik uitsluitend recht heb op een vordering in geld.
Bij deze eis ik mijn legitieme portie op.
Bovendien wil ik de bevestiging, dat er zekerheid wordt gesteld voor het legitieme deel.
Ik verzoek een boedellijst zoals bepaald in de wet en een berekening van de legitieme.
Daarnaast verzoek ik je om alle relevante informaties te verschaffen, die voor mij van belang kunnen zijn.
(…)
Ik verwacht binnen een termijn van 30 dagen antwoord (…).
2.3.
[gedaagde] is bij brieven van de rechtbank van 21 juni 2019 en 21 oktober 2019 (productie 6, dagvaarding) meegedeeld dat hij een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster dient aan te leveren.
2.4.
[gedaagde] heeft het formulier “
Boedelbeschrijving erfrecht” (productie 7, dagvaarding) ingevuld en op 30 november 2019 ondertekend. Hij heeft op dit formulier (voorzien van bijlagen) de volgende bezittingen en schulden van erflaatster, per datum overlijden, en kosten vermeld:
Bezittingen:
1) betaalrekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 1] - € 3.443,12
2) spaarrekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 2] - € 3.524,03
Totaal aan bezittingen € 6.967,15
Schulden:
1) Beter Horen - € 315,00
2) SVB (te veel betaalde AOW) - € 169,00 (bijlage: € 169,35)
3) Zorgtoeslag - € 94,00
Kosten:
uitvaartkosten - € 3.853,20
notariskosten - € 589,85.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hij uit hoofde van zijn legitieme portie een vordering op de nalatenschap van erflaatster heeft van 1/6e deel van de legitimaire massa en dat hij daarop tijdig aanspraak heeft gemaakt (art. 4:85 lid 1 BW). Volgens [eiser] bedraagt de legitimaire massa € 172.108,10 (randnr. 18 dagvaarding) en de legitieme portie € 28.684,68. [gedaagde] dient dit bedrag aan [eiser] te voldoen. Voorzover nodig dient de dagvaarding te worden beschouwd als verklaring tot inkorting (art. 4:90 BW), aldus [eiser] .
3.2.
[eiser] vordert gelet hierop - samengevat, na vermeerdering en vermindering van eis -, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflaatster bedraagt € 28.684,68, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het bedrag als vastgesteld onder I, binnen
twee weken na dagtekening van dit vonnis;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten die worden begroot
op een bedrag van € 163,00 aan nasalaris, vermeerderd met € 85,00 in geval van betekening van het vonnis.
3.3.
[gedaagde] erkent (conclusie van antwoord, randnr. 3) dat de boedelbeschrijving van 30 november 2019 niet volledig is. [gedaagde] stelt dat hij onder andere is vergeten om de Duitse bankrekening van erflaatster bij de Deutsche Bank AG met klantnummer [klantnummer] en sub accountnummer [accountnummer 1] op de boedelbeschrijving te vermelden (productie 5, overzicht producties [gedaagde] ). [gedaagde] dacht dat die bankrekening door erflaatster al was opgeheven. Bij navraag bleek dit niet het geval te zijn en ten tijde van het overlijden van erflaatster stond er nog een bedrag van circa € 425,00 op, aldus [gedaagde] (randnr. 4 conclusie van antwoord). Dit bedrag moet nog worden meegenomen bij de boedelbeschrijving. [gedaagde] voert voorts aan dat de andere Duitse bankrekening van erflaatster, met klantnummer [klantnummer] en sub accountnummer [accountnummer 2] (zie productie 8 van [eiser] van 21 februari 2003) wel al door erflaatster was opgeheven (proces-verbaal van mondelinge behandeling, p. 3, laatste alinea). De door [eiser] gestelde (fictieve) waarde van die rekening is dan ook ongegrond.
Tevens ontbreekt op de boedelbeschrijving de schenking van erflaatster aan [gedaagde] van
€ 100.000,00 (productie 9, dagvaarding). Ook daarmee moet nog bij het vaststellen van de legitieme massa rekening worden gehouden. [gedaagde] stelt voorts dat erflaatster een schuld aan hem had, welke hij evenmin op de boedelbeschrijving heeft vermeld. [gedaagde] en erflaatster hebben ten overstaan van een notaris in Sittard een geldleningsovereenkomst gesloten (zie productie 12, dagvaarding en proces-verbaal van mondelinge behandeling, p. 2). Uit hoofde van die overeenkomst, leende [gedaagde] met ingang van 1 oktober 2010 maandelijks € 300,00 aan erflaatster ter voorziening in haar levensonderhoud tot aan haar overlijden. [gedaagde] stelt dat hij tot het overlijden van erflaatster € 27.600,- (92 betalingen van € 300,00) aan haar heeft uitgeleend (producties 1 (bankafschriften) en 2 (kasboek), conclusie van antwoord). Doordat erflaatster bij leven de geleende gelden niet (deels) heeft terugbetaald, heeft [gedaagde] een vordering op de nalatenschap ter hoogte van de hoofdsom, te vermeerderen met de contractuele rente van 6 % per jaar conform art. 2.1 en 2.2 geldleningsovereenkomst, van € 40.235,51 in totaal. Ook die schuld moet worden meegenomen bij de vaststelling van de nalatenschap, aldus [gedaagde] .
3.4.
[gedaagde] stelt, op grond van het bovenstaande, de volgende legitimaire massa respectievelijk legitieme portie van [eiser] vast:
  • saldo nalatenschap conform boedelbeschrijving 30-11-2019 € 1.946,10
  • saldo Duitse bankrekening € 425,00
  • schenkingen aan [gedaagde] (€ 100.000,00 + € 20.162,00) € 120.162,00
  • schuld aan [gedaagde]
legitimaire massa € 82.297,59
legitieme portie [eiser] (1/6e deel) € 13.716,27.
[gedaagde] verzoekt bij conclusie van antwoord de rechtbank de legitieme portie van [eiser] dan ook op het laatstgenoemde bedrag vast te stellen.
3.5.
[gedaagde] voert aanvullend bij antwoordakte (randnr. 6 e.v.) aan dat erflaatster kennelijk ook een schenking aan [eiser] heeft gedaan die ook nog niet bij de bovenstaande berekening is betrokken. [eiser] is zonder dat hij een reëel bedrag aan erflaatster moest betalen, economisch eigenaar geworden van het zakelijk gedeelte van de [naam bedrijf] , nadat de VOF van [eiser] en erflaatster was ontbonden. [gedaagde] stelt dat het ervoor moet worden gehouden dat sprake is van een schenking van erflaatster aan [eiser] die de legitieme portie van [eiser] overschrijdt en dat reeds daardoor de gevorderde betaling van de legitieme portie moet worden afgewezen (art. 4:70 lid 1 BW). [gedaagde] heeft ter zake het faillissement van restaurant de [naam bedrijf] het openbaar aanvangsverslag van de curator en de vaststellingsovereenkomst van de curator met erflaatster overgelegd (producties 3 en 4).
3.6.
[eiser] betwist dat erflaatster geld zou hebben geleend van [gedaagde] (randnrs. 2 en 3 pleitaantekeningen). Zijns inziens is de geldleningsovereenkomst een “
opzetje van [gedaagde] [is] om de nalatenschap van moeder uit te hollen, ten koste van [eiser]”. [eiser] betwist voorst dat de bij vaststellingsovereenkomst (erflaatster - curator) bedoelde waardeoverdracht dient te worden gekwalificeerd als een (zakelijke) schenking van erflaatster aan [eiser] , welke in mindering zou strekken op de legitimaire massa (randnr. 5 pleitaantekeningen en proces-verbaal van mondelinge behandeling, p. 4).
3.7.
Op de (aanvullende) stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is op grond van artikel 104 lid 1 Rv bevoegd om het geschil van partijen te beoordelen, omdat erflaatster laatstelijk woonachtig was te [woonplaats 3] .
4.2.
Omdat de nalatenschap van erflaatster onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) door [gedaagde] is aanvaard, dient de nalatenschap, gelet op het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 BW, overeenkomstig afdeling 3, titel 6, Boek 4 van het BW, te worden vereffend. [gedaagde] is de enige erfgenaam van erflaatster. Op grond van artikel 4:195 lid 1 BW is hij vereffenaar van de nalatenschap.
4.3.
Partijen wensen dat de rechtbank de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflaatster vaststelt. [gedaagde] heeft de rechtbank bovendien verzocht een redelijke termijn vast te stellen, waarbinnen hij die legitieme portie aan [eiser] moet betalen.
4.4.
Ingevolge artikel 4:65 BW worden de legitieme porties berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en wordt verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende met feiten komen vast te staan dat in ieder geval de hierna te noemen goederen, giften, schulden en kosten de waarde van de nalatenschap van erflaatster (mede) bepalen:
1) de betaalrekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 1] met een tegoed van € 3.443,12
2) de spaarrekening ABN AMRO [bankrekeningnummer 2] met een tegoed van € 3.524,03
3) de bankrekening Deutsche Bank AG [klantnummer] [accountnummer 1] met een tegoed van
(productie 5, [gedaagde] ) € 422,16
4) de gift aan [gedaagde] van € 100.000,00
5) de giften aan [gedaagde] van in totaal € 20.162,00
Minus:
6) de schuld aan Beter Horen € 315,00
7) de schuld aan SVB (te veel betaalde AOW) € 169,35
(productie 7 bij dagvaarding, laatste bijlage)
8) de aanslag Zorgtoeslag € 94,00
9) de uitvaartkosten € 3.853,20
10) de notariskosten
€ 589,85
De resterende waarde van de nalatenschap, tot zover, bedraagt: € 122.529,91
4.6.
Voor de vaststelling van die waarde van de nalatenschap is niet relevant de door [eiser] gestelde bankrekening bij Deutsche Bank AG met klantnummer [klantnummer] en sub accountnummer [accountnummer 2] . [gedaagde] heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat die bankrekening al door erflaatster moet zijn opgeheven. [eiser] heeft ook niet nader met feiten onderbouwd dat de door hem overgelegde brief van de bank van 21 februari 2003 (productie 8 bij dagvaarding) op de datum van overlijden van erflaatster, ruim vijftien jaar later, een nog steeds actieve bankrekening van erflaatster betrof.
Schuld erflaatster aan [gedaagde] ?
4.7.
De geldleningsovereenkomst is voldoende komen vast te staan. [eiser] heeft de overeenkomst overgelegd (productie 12, dagvaarding) en de inhoud en strekking van die overeenkomst is duidelijk. [gedaagde] heeft gemotiveerd en onweersproken aangevoerd dat erflaatster die overeenkomst met hem ten overstaan van een notaris in Sittard heeft gesloten. [eiser] op zijn beurt heeft geen relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aan de echtheid en strekking van die geldleningsovereenkomst zou moeten worden getwijfeld. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de geldleningsovereenkomst moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde] met ingang van oktober 2010 maandelijks € 300,00 aan erflaatster uitleende ter voorziening in haar levensonderhoud. Over de wijze waarop uitvoering zou worden gegeven aan die betalingen (contant of via banktransacties) is in de geldovereenkomst niets geregeld. In het licht van het bovenstaande en na mondelinge toelichting van [gedaagde] tijdens de zitting, komt het de rechtbank voldoende aannemelijk voor dat [gedaagde] de maandelijks betalingen van € 300,00 deels via contante betalingen (zie kasboek) en deels per bank (zie overgelegde bankafschriften) aan erflaatster voldeed. [gedaagde] heeft toegelicht dat erflaatster op een gegeven moment naar een bejaardentehuis in [plaats 2] is vertrokken en dat hij er - op die maner - voor zorgde dat zij telkens contant geld in haar beurs had. Door [eiser] is vervolgens onvoldoende weersproken dat [gedaagde] en erflaatster aan artikel 1 van de geldleningsovereenkomst sinds oktober 2010 geen uitvoering hebben gegeven, zoals [gedaagde] ter zitting heeft verklaard. Er zijn ook geen aanknopingspunten in deze zaak op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat erflaatster de betreffende € 300,00 niet maandelijks zou hebben ontvangen, terwijl zij daarop wel aanspraak kon maken. [gedaagde] heeft, met inachtneming van het vorenoverwogene, dan ook voldoende onderbouwd dat erflaatster een schuld aan hem had van in totaal € 40.235,51, inclusief rente als bepaald in artikel 2.1 van de geldleningsovereenkomst. Deze schuld van erflaatster dient bij de vaststelling van de waarde van de nalatenschap te worden betrokken en daarop in mindering te worden gebracht (rov. 4.5 en 4.6). Gelet hierop bedraagt de waarde van de nalatenschap tot zover
€ 82.294,40.
Gift erflaatster aan [eiser] ?
4.8.
[gedaagde] heeft geen feiten gesteld en evenmin voldoende aanknopingspunten verstrekt op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat erflaatster aan [eiser] in privé, gelet op de vaststellingsovereenkomst met de curator van september/oktober 2005 (productie 4, [gedaagde] ), een schenking heeft gedaan. De waardering van het economische eigendom van [eiser] van het zakelijk gedeelte van het onroerend goed (de [naam bedrijf] ) en de zakelijke verrekening van zijn bedrijfsschulden aan erflaatster met de waardestijging van dat onroerend goed ondersteunen niet een dergelijk rechtsgevolg. De vaststellingsovereenkomst heeft immers betrekking op afspraken die kennelijk gemaakt zijn tussen erflaatster en de curator, die daarbij handelde in hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser] , [naam bedrijf] . Niet valt in te zien, in ieder geval zonder een nadere toelichting die niet is gegeven, dat de zakelijke afspraak tussen de curator en erflaatster over de waardeoverdracht, ook een schenking aan [eiser] impliceerde. [eiser] heeft bovendien op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij niet bij de vaststellingsovereenkomst betrokken is geweest en dat - kort gezegd - tegenover de door hem in 1995 verkregen economische eigendom (zeer veel) schulden van het bedrijf (erflaatster) stonden die hij telkens voldeed. [gedaagde] heeft die nadere toelichting van [eiser] op de mondelinge behandeling onvoldoende concreet weersproken. Dat sprake zou zijn geweest van een gift, als door [gedaagde] gesteld, respectievelijk dat sprake is van een schenking van erflaatster aan [eiser] die de legitieme portie van [eiser] overschrijdt, is derhalve niet gebleken. Overigens is ook [gedaagde] niet, noch bij het opmaken van de boedelbeschrijving noch bij het opstellen en indienen van de conclusie van antwoord, van een gift aan [eiser] uitgegaan.
4.9.
Gelet op al het vorenoverwogene bedraagt de legitimaire massa van de nalatenschap - als overwogen onder rechtsoverweging 4.7 - € 82.294,40. De legitieme portie waarop [eiser] als één van de drie zonen van erflaatster recht heeft bedraagt € 13.715,73 (namelijk 1/2 x 1/3 x € 82.294,40).
4.10.
De vorderingen I en II van [eiser] zullen met inachtneming van al het vorenoverwogene (deels) worden toegewezen. De rechtbank komt de gevorderde betalingstermijn (vordering II) van betaling van de legitieme portie aan [eiser] binnen twee weken na datum vonnis niet onredelijk voor. Erflaatster is op [overlijdensdatum] 2018 overleden en [eiser] heeft al bij brief van 3 februari 2019 (productie 5, dagvaarding) [gedaagde] bericht dat hij aanspraak maakt op zijn legitieme portie.
4.11.
Wat betreft de proceskosten overweegt de rechtbank dat het geschil tussen partijen voortvloeit uit de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank zal vanwege de familierechtelijke relatie van partijen de proceskosten inclusief nakosten daarom compenseren, in die zin dat iedere partijen de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflaatster
€ 13.715,73 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 augustus 2021 (de dag van betekening van de dagvaarding) tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het onder 5.1 vastgestelde bedrag binnen twee weken na datum van dit vonnis,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordeling 5.2,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM