ECLI:NL:RBLIM:2023:1326

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
10227672 CV EXPL 22-5186
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en doorbetaling loon na vernietiging arbeidsovereenkomst op grond van dwaling en bedrog

In deze zaak heeft de werknemer, [eiser], een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever, de vennootschap onder firma [gedaagde 1], en haar vennoten, [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De werknemer vordert wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn loon, nadat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft vernietigd op grond van dwaling en/of bedrog. De kantonrechter heeft op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in Maastricht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] exploiteerde sinds 2007 een dagverblijf voor verstandelijk gehandicapten en heeft in 2022 zijn onderneming overgedragen aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Bij de indiensttreding op 1 juli 2022 heeft [eiser] verklaard dat er geen belemmeringen waren die hem verhinderden zijn functie normaal uit te voeren. Echter, na een ziekmelding in september 2022 en een rapport van de bedrijfsarts, heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst vernietigd, stellende dat [eiser] onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn gezondheid.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De rechter concludeert dat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk geen effect zal hebben in een bodemprocedure. Daarom zijn de vorderingen van [eiser] tot betaling van loon en verstrekking van loonstroken toegewezen. De rechter heeft ook de wettelijke verhoging en rente toegewezen, evenals de buitengerechtelijke kosten. De vordering om [gedaagde 2] te veroordelen tot wedertewerkstelling is afgewezen, omdat in een andere procedure de arbeidsovereenkomst is ontbonden wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10227672 CV EXPL 22-5186
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 20 februari 2023
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. N.P.J. Frijns,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde 2],
en
3.
[gedaagde 3],
beiden wonend te [woonplaats 2]
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.C. Vergoosen.
Partijen zullen hierna ook [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de kortgedingdagvaarding
  • de akte houdende producties van [gedaagden]
  • de beslissing van de kantonrechter om dit kort geding tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig te behandelen met het voorwaardelijk verzoek (met een nevenverzoek) van [gedaagden] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (zaaknr. 10261293 AZ VERZ 22-128)
  • de mondelinge behandeling op 30 januari 2023 waarbij namens [gedaagden] een pleitnota met een productie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteerde sinds 2007 (als eigenaar) de eenmanszaak [gedaagde 1] : een dagverblijf voor verstandelijk gehandicapten.
2.2.
[gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ) is de neef van [eiser] . [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde 3] ) is de echtgenote van [gedaagde 2] .
2.3.
In achtereenvolgens augustus/september en november/december 2021 zijn twee dochters van [eiser] in verband met persoonlijke problemen en met problemen met hun moeder (de ex-echtgenote van [eiser] ) bij [eiser] komen wonen.
2.4.
In december 2021 hebben partijen met elkaar gesproken over de overname van de onderneming van [eiser] . Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het dagverblijf van [eiser] hebben overgenomen per 1 juli 2022. Daartoe en in verband daarmee hebben partijen de volgende overeenkomsten gesloten:
  • een koopovereenkomst op grond waarvan [eiser] aan de [gedaagde 1] (hierna: de VOF), vertegenwoordigd door de vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , zijn eenmanszaak [gedaagde 1] (onroerende zaken zakelijk en privédeel, roerende zaken, goodwill, klantenbestand, levende have, inventaris, e.d.) heeft verkocht voor € 850.000,00,
  • een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een achtergestelde lening heeft verstrekt van € 200.000,00,
  • een koopovereenkomst op grond waarvan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [eiser] hun woning te [plaats] hebben verkocht voor € 380.000,00,
  • een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [eiser] op 1 juli 2022 in dienst getreden is van de VOF in de functie van bedrijfsleider tegen een brutoloon van
2.5.
Artikel 5 lid 5 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Werknemer verklaart dat hem bij indiensttreding geen belemmeringen bekend zijn, die hem verhinderen zijn functie normaal uit te voeren. Werknemer is ermee bekend dat hij bij arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een belemmering waarover hij Werkgever bij aanvang van deze arbeidsovereenkomst opzettelijk onjuist heeft voorgelicht of informatie heeft verzwegen, geen aanspraak heeft op doorbetaling van loon.”
2.6.
[eiser] heeft zich op 20 september 2022 ziek gemeld, naar eigen zeggen, aanvankelijk in verband met een virusinfectie die hem al drie weken parten speelde.
2.7.
Aansluitend bleek [eiser] naar eigen zeggen op 28 september 2022 corona opgelopen te hebben.
2.8.
De bedrijfsarts heeft geadviseerd de werkzaamheden weer te hervatten op 5 oktober 2022, mits [eiser] dan klachtenvrij was.
2.9.
Omdat [eiser] last kreeg van paniekaanvallen, heeft hij zijn werkzaamheden per
5 oktober 2022 niet hervat.
2.10.
Op 10 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts het volgende over [eiser] gerapporteerd:
“Er is sprake van ernstig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal gebied. Momenteel is er nog teveel sprake van de crisissituatie. Hij is met eigen behandelaar zoekend naar hulp. Indien dit niet lukt, zou behandeling met intern hulpverlener van de Arbodienst overwegen kunnen worden. De kosten hiervan worden echter niet vergoed door de zorgverzekeraar.”
2.11.
Bij brief van 14 oktober 2022 heeft de VOF (voor zover hier van belang) de arbeidsovereenkomst met [eiser] vernietigd “vanwege de in deze brief omschreven wilsgebreken, zijnde bedrog dan wel dwaling”. [eiser] is in deze brief gesommeerd het door hem ontvangen loon aan de VOF terug te betalen.
2.12.
De VOF heeft aan [eiser] het loon betaald tot en met augustus 2022.
2.13.
Bij brief van 8 november 2022 heeft [eiser] betwist dat sprake is geweest van bedrog of dwaling. In deze brief heeft [eiser] de VOF verzocht de buitengerechtelijk vernietiging in te trekken en het loon met ingang van september 2022 aan hem te betalen.
2.14.
Partijen hebben daarna nog verder gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de standpunten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen:
tot betaling van € 8.600,00 brutoloon over de maanden september en oktober 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 4.300,00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid,
tot betaling van het brutoloon van € 4.300,00 per maand vanaf november 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat het loon betaald had moeten worden,
tot betaling van € 825,00 buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vonnisdatum,
om binnen 48 uur nadat de bedrijfsarts [eiser] in staat acht om, al dan niet in het kader van re-integratie, de bedongen werkzaamheden (deels) te verrichten, hem toegang tot de werkplek te verlenen en hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00,
aan [eiser] deugdelijke bruto/netto loonstroken te verstrekken vanaf september 2022, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000,00,
tot betaling van de proceskosten, de explootkosten van betekening van dit vonnis (indien [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] aan dit vonnis heeft voldaan), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.2.
[eiser] grondt zijn vordering op het betoog dat in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid zal worden geoordeeld dat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst geen effect gesorteerd heeft. De kantonrechter is van oordeel dat dit betoog slaagt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
[gedaagden] maakt in de brief van 14 oktober 2022 waarin hij de arbeidsovereenkomst met [eiser] buitengerechtelijk vernietigd heeft, melding van diverse verwijten aan het adres van [eiser] . [gedaagden] stelt (samengevat) dat [eiser] hem onjuiste informatie over de omzet verstrekt heeft voorafgaande aan de overname van de zaak en dat zijn expertise weinig waard is gebleken. In de brief wordt echter niet vermeld dat deze verwijten hebben bijgedragen aan de gestelde wilsgebreken dwaling en bedrog. Die koppeling maakt [gedaagden] alleen bij het verwijt dat [eiser] vóór het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet heeft verteld dat zijn medische situatie hem belemmert de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Omdat alleen dit laatste verwijt aan de buitengerechtelijke vernietiging ten grondslag is gesteld, zal de kantonrechter in deze kortgeding-procedure de beoordeling beperken tot dit verwijt.
4.4.
In de brief verwijst [gedaagden] naar de constatering van de bedrijfsarts dat sprake is van “ernstig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal gebied” en van een “crisissituatie”. Ook verwijst [gedaagden] naar een met [eiser] gevoerd telefoongesprek van 4 oktober 2022 waarin deze gezegd zou hebben “reeds maanden deze problemen” te hebben. Verder vermeldt [gedaagden] in de brief dat [eiser] reeds in januari 2022 melding heeft gemaakt van een burn-out. Op basis van deze stellingen concludeert [gedaagden] in de brief dat [eiser] in strijd met de waarheid heeft verklaard “dat hem bij indienststreding geen belemmeringen bekend zijn, die hem zouden verhinderen zijn functie normaal uit te oefenen.”. Volgens [gedaagden] is daarom sprake van een wilsgebrek: bedrog dan wel dwaling.
4.5.
[eiser] betwist dat hij tijdens het telefoongesprek op 4 oktober 2022 heeft gezegd dat hij al maanden de door de bedrijfsarts geconstateerde problemen heeft. De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan blijven of [eiser] dit zo gezegd heeft. Immers, zelfs als hij dat gezegd heeft, blijkt uit deze vage tijdsaanduiding niet dat hij die problemen ook al had ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2022.
4.6.
[gedaagden] stelt verder dat [eiser] in januari 2022 aan het Kwaliteitsbureau Landbouw en Zorg (hierna: KLZ) uitstel heeft gevraagd voor het inleveren van het jaarverslag 2021. Hij heeft als reden daarvoor toen aan KLZ medegedeeld dat hij een burn-out had. [eiser] voert in deze procedure aan dat hij destijds geen burn-out had, maar dat hij door de situatie met zijn dochters achter liep met de administratie. Omdat hij tegenover KLZ niet over deze privé-situatie met zijn dochters wilde uitweiden en omdat hij dacht dat dit wellicht niet als reden voor uitstel geaccepteerd zou worden, heeft hij toen gewag gemaakt van een burn-out. De kantonrechter is van oordeel dat dit een plausibel en aannemelijk betoog is. Het feit dat hij destijds melding heeft gemaakt van een burn-out wil in ieder geval niet zeggen dat daarvan ook daadwerkelijk sprake was. Ook kan op basis daarvan niet vastgesteld worden dat [eiser] belemmeringen ondervond op 1 juli 2022 en dat hij daarvan melding had moeten maken bij [gedaagden]
4.7.
[gedaagden] doet voorts een beroep op een (ondertekende) verklaring van de twee werknemers die voorheen in dienst van [eiser] waren. [gedaagden] voert aan dat deze twee werknemers verklaren dat [eiser] vaker (tegen het personeel en potentiële cliënten) heeft gezegd dat hij een burn-out had. [eiser] betwist dat hij dit gezegd heeft. De kantonrechter is van oordeel dat, ook al zou [eiser] dit gezegd hebben, daaruit nog niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van dwaling of bedrog.
4.8.
Voor het aannemen van bedrog is vereist dat [eiser] ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst opzettelijk heeft verzwegen belemmeringen te ondervinden die hem verhinderden zijn functie normaal uit te voeren. Voor het aannemen van dwaling is (onder meer) vereist dat [eiser] [gedaagden] had moeten inlichten over dergelijke belemmeringen. Uit hetgeen [gedaagden] naar voren heeft gebracht blijkt echter niet dat [eiser] bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2022 dergelijke belemmeringen ervoer. Het (gestelde) feit dat [eiser] zelf eerder melding heeft gemaakt van een burn-out tegenover werknemers en potentiële cliënten (en KLZ) duidt daar niet zonder meer op. Van een diagnose is namelijk niet gebleken. Vast staat bovendien dat [eiser] vanaf het moment dat zijn dochters bij hem zijn komen wonen, veel moeite heeft gehad met het combineren van het werk als kleine zelfstandige en de zorg voor zijn dochters en dat [gedaagden] van die situatie op de hoogte was. Ook wist [gedaagden] dat dit de reden was voor [eiser] om als ondernemer te stoppen. Wellicht heeft [eiser] in de tijd waarbij de combinatie van het werk als zelfstandige met de zorg voor zijn dochters hem te veel werd zelf melding gemaakt van een burn-out, maar dat is allerminst voldoende om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake was van een burn-out, laat staan van belemmeringen die hem zouden verhinderen om zijn werk als werknemer in dienst van [gedaagden] normaal uit te voeren.
4.9.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid zal worden geoordeeld dat de buitengerechtelijke vernietiging geen effect gesorteerd heeft. Vooruitlopend daarop is de vordering om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het loon met ingang van september 2022 toewijsbaar.
4.10.
De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de dag van verzuim (en dus niet vanaf de dag van opeisbaarheid) tot de dag van betaling.
4.11.
De buitengerechtelijke kosten zullen eveneens worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vandaag tot de dag van betaling.
4.12.
[gedaagden] zal ook hoofdelijk worden veroordeeld om aan [eiser] (op straffe van verbeurte van een dwangsom) binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de loonspecificaties vanaf september 2022 te verstrekken.
4.13.
De vordering om [gedaagde 2] te veroordelen om [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, zal worden afgewezen. In de andere procedure (zaaknummer 10261293 AZ VERZ 22-128) waarin [gedaagden] (voorwaardelijk) heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zal bij beschikking van vandaag de arbeidsovereenkomst worden ontbonden wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 134,90
  • griffierecht € 86,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.013,90
4.15.
De gevorderde nakosten (explootkosten van betekening) zullen worden toegewezen op de wijze als in de navolgende beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 8.600,00 te vermeerderen met € 4.300,00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 4.300,00 per maand vanaf november 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, bij te late betaling te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex. art. 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vandaag tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis deugdelijke bruto/netto loonstroken vanaf september 2022 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 1.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.013,90,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, tot betaling van de explootkosten van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken door mr. G.M. Drenth.
Type: RW