Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de kortgedingdagvaarding
- de akte houdende producties van [gedaagden]
- de beslissing van de kantonrechter om dit kort geding tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig te behandelen met het voorwaardelijk verzoek (met een nevenverzoek) van [gedaagden] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (zaaknr. 10261293 AZ VERZ 22-128)
- de mondelinge behandeling op 30 januari 2023 waarbij namens [gedaagden] een pleitnota met een productie is overgelegd.
2.De feiten
- een koopovereenkomst op grond waarvan [eiser] aan de [gedaagde 1] (hierna: de VOF), vertegenwoordigd door de vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , zijn eenmanszaak [gedaagde 1] (onroerende zaken zakelijk en privédeel, roerende zaken, goodwill, klantenbestand, levende have, inventaris, e.d.) heeft verkocht voor € 850.000,00,
- een overeenkomst van geldlening op grond waarvan [eiser] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een achtergestelde lening heeft verstrekt van € 200.000,00,
- een koopovereenkomst op grond waarvan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [eiser] hun woning te [plaats] hebben verkocht voor € 380.000,00,
- een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [eiser] op 1 juli 2022 in dienst getreden is van de VOF in de functie van bedrijfsleider tegen een brutoloon van
5 oktober 2022 niet hervat.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde