3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 1 maart 2020 omstreeks 18:47 uur reed de verdachte als bestuurder van een personenauto over de rijbaan van de Rijksweg Centrum te Geleen in de gemeente Sittard-Geleen, komende uit de richting van de Kummenadestraat en gaande in de richting van Sittard. Op dat moment liep een voetgangster, [slachtoffer] , op de daar gelegen voetgangersoversteekplaats ter hoogte van de Raadhuisstraat. De verdachte reed [slachtoffer] met zijn auto aan op de voetgangersoversteek-plaats. [slachtoffer] kwam terecht op de motorkap en tegen de voorruit van de auto van de verdachte, bewoog vervolgens over het dak van die auto en kwam achter de auto terecht op het wegdek.
Verbalisant [naam 1] heeft om 19:41 uur een ademanalyse afgenomen bij de verdachte. Daaruit bleek diens alcoholgehalte 245 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in het centrum van Geleen met vrienden wilde gaan eten bij een aldaar gelegen restaurant en dat zij wilde oversteken om te pinnen. Zij keek goed uit voordat ze overstak op de voetgangersoversteekplaats. Toen zij bijna aan de overkant was, is zij aangereden door een personenauto.
[slachtoffer] heeft door het ongeluk letsel opgelopen, te weten: een gebroken rechteronderbeen, een gebroken rechterelleboog, wondjes in het gezicht door glassplinters, een wond op het achterhoofd en een bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel. In haar rechterbeen is een zogenoemde tibia nail geplaatst en in haar elleboog een plaat-schroefverbinding. Ook is haar aangezicht gehecht.Verbalisant [naam 2] heeft op 27 september 2020 telefonisch contact met [slachtoffer] gehad. Zij verklaarde dat haar revalidatie de week daarvoor was beëindigd, er één of meer operaties moeten plaatsvinden aan haar open wond op de elleboog en zij behandelingen moet ondergaan voor de opgelopen littekens in haar gelaat.
In het proces-verbaal van de afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de politie (hierna te noemen: VOA) is vermeld dat tussen de Kummenadestraat en de Raadhuisstraat drie voetgangersoversteekplaatsen zijn gelegen. De afstand tussen de Kummenadestraat en de Raadhuisstraat bedraagt ongeveer 150 meter. De oversteekplaats ter hoogte van de Raadhuisstraat is aan weerszijden van de rijbaan met een bord aangeduid. De Rijksweg Centrum is gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van de gemeente Sittard-Geleen en de maximumsnelheid van motorvoertuigen op grond van artikel 20 van het RVV 1990 bedraagt 50 km per uur. Ten tijde van het ongeval was er sprake van regenval waardoor het wegdek nat was en er sprake was van schittering van de openbare straatverlichting in het natte wegdek en/of waterplassen. Ter hoogte van de plaats van het ongeval is openbare straatverlichting geplaatst, die ten tijde van het ongeval ontstoken was. Het zicht van de bestuurder van het voertuig op het verloop en de inrichting van de weg, alsmede op de nadering en de waarneming van de voetgangersoversteekplaats werd niet belemmerd. Niet is gebleken van gebreken aan het wegdek.
Van het ongeval is beeldmateriaal beschikbaar. Dit werd door de afdeling VOA gebruikt
om op basis van de afgelegde weg en verstreken tijd een indicatieve naderingssnelheid van het voertuig van de bestuurder te berekenen. Vastgesteld is dat de bestuurder de oversteekplaats naderde met een indicatieve snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur.
In het proces-verbaal van VOA is geconcludeerd dat de aanrijding voorkomen had kunnen worden indien de bestuurder van het voertuig niet harder had gereden dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur. In dat geval was de voetgangster in staat geweest om de oversteek volledig te voltooien. Voorts wordt geconcludeerd dat indien de bestuurder van het voertuig (meer) aandacht had gehad, mede gelet op de regenval, voor de oversteekplaats en dus rekening had gehouden met de mogelijkheid van overstekende
voetgangers, hij de voetgangster mogelijk eerder had kunnen waarnemen. Zij bevond zich op het moment van de aanrijding al ongeveer 3 seconden op de oversteekplaats. Ten slotte wordt geconcludeerd dat de bestuurder onder invloed was van alcohol en om die reden niet had mogen rijden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen verklaring heeft voor het feit dat hij [slachtoffer] niet heeft zien lopen op de voetgangersoversteekplaats, dat hij ter plaatse bekend was, dat hij één van de drie voetgangersoversteekplaatsen op de Rijksweg Centrum reeds was gepasseerd en dat hem was opgevallen dat het zicht slecht was.In de avond en nacht voorafgaand aan het ongeluk heeft de verdachte 2 flessen wijn en 15 glazen bier gedronken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiervoor is vereist dat de verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een grove of aanmerkelijke schuld. Daarvoor moet gekeken worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en naar de overige omstandig-heden van het geval. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegen-verkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan. Ook geldt dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien, hoewel deze voor de verdachte wel waarneembaar moet zijn geweest en hij zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen, niet kan volgen dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld. Gelet hierop kan het niet verlenen van voorrang pas als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt wanneer daaraan gedrag ten grondslag ligt dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden gesteld. Dit gedrag bestaat dan niet alleen uit de verkeers-overtreding van het niet verlenen van voorrang zelf, maar ook uit gedrag dat aan die verkeersovertreding vooraf gaat of daarmee samenvalt, bijvoorbeeld het er niet alles aan doen om de voorrangsgerechtigde waar te nemen, niet kijken dus. Tot slot is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen kan worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, beschouwt de rechtbank het volgende als vaststaand. De verdachte heeft op het moment dat hij met de door hem bestuurde auto over de Rijksweg Centrum te Geleen reed, geen voorrang verleend aan [slachtoffer] die op dat moment liep op de voetgangersoversteekplaats, terwijl die verplichting daar wel gold en die verplichting bovendien benadrukt was door middel van een bord. Ten gevolge daarvan heeft de verdachte [slachtoffer] aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft toen en daar met een hogere snelheid (ongeveer 70 kilometer per uur) gereden dan ter plaatse maximaal (50 kilometer per uur) is toegestaan. De verdachte was tijdens het besturen van de auto onder invloed van alcoholhoudende drank. De verdachte heeft verklaard dat hij deze alcohol niet diezelfde dag had genuttigd, maar in de avond/nacht daarvoor. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte, gelet op de grote hoeveelheid alcoholhoudende drank die hij naar eigen zeggen de avond en nacht voorafgaand aan het ongeluk had gedronken, wel rekening had moeten houden met de zeer reële mogelijkheid dat het alcoholgehalte in zijn lichaam te hoog was voor het besturen van een voertuig. Voorts was de verdachte bekend met de situatie ter plaatse en heeft hij verklaard dat hij het zicht slecht vond. De verdachte heeft zijn rijgedrag daaraan echter niet aangepast. Hij is immers met te hoge snelheid de voetgangersoversteekplaats genaderd zonder zich ervan verzekeren dat geen sprake was van een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang moest verlenen.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet alleen geen voorrang heeft verleend, maar dat aan die verkeersovertreding tevens gedrag ten grondslag heeft gelegen dat gegeven de omstandigheden van het geval, niet voldoet aan de eisen die aan verkeers-deelnemers in het algemeen mogen worden gesteld. De verdachte heeft immers met te veel alcohol op het voertuig bestuurd - terwijl algemeen bekend is dat dit de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt - en met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse maximaal was toegestaan, terwijl hij bekend was met de verkeerssituatie en het zicht slecht was door de regen.
Op basis van het geheel van de gedragingen van de verdachte dient zijn gedrag te worden aangemerkt als aanmerkelijk en verwijtbaar onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Dat betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.