ECLI:NL:RBLIM:2023:1280

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
ROE 23/267
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van woningsluiting op grond van de Opiumwet na aantreffen van hennep en onvoldoende bewijs van feitelijke handel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening van een verzoeker wiens woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet was gesloten. De burgemeester van Sittard-Geleen had op 16 januari 2023 besloten de woning van de verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, nadat de politie op 4 november 2022 2.300 gram hennep en 17 potten met hennepplanten in de achtertuin had aangetroffen. De verzoeker betwistte dat de aangetroffen hennep uitsluitend voor eigen gebruik was en voerde aan dat hij de hennep voor medicinale doeleinden gebruikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat er onvoldoende bewijs was dat er feitelijke handel vanuit de woning plaatsvond. Er waren geen meldingen van overlast of andere indicatoren die wezen op drugshandel. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en oordeelde dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting verder moest onderbouwen en moest motiveren waarom niet met een minder ingrijpend middel kon worden volstaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en bepaalde dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten aan de verzoeker moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/267

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2023

in de zaak tussen

[Naam], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.W. Heemskerk),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. Hellenbrand).

Inleiding

Bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoeker opgelegd, die ertoe strekt dat hij met ingang van 24 januari 2023 om 10:00 uur de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) dient te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten dient te houden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bewaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
1.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan heeft verzoeker gedurende drie maanden geen toegang tot zijn woning.
Relevante feiten en omstandigheden
2. De voorzieningenrechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit over de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
2.1.
Verzoeker is woonachtig in de woning, die eigendom is van zijn vader.
2.2.
Naar aanleiding van een melding over geuroverlast heeft de politie op 4 november 2022 de woning doorzocht. In de woonkamer heeft de politie 2.300 gram hennep aangetroffen. In de woning werden tevens een (grotere) weegschaal en sealbags gevonden. In de achtertuin stonden 17 potten met daarin gedroogde hennepplanten; deze planten waren wel nog groen, maar er was niets meer vanaf te halen. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een bestuurlijke rapportage van 7 november 2022.
2.3.
Op grond van deze bevindingen heeft verweerder geconcludeerd dat er een handelshoeveelheid hennep in de woning aanwezig was. Verweerder heeft op 24 november 2022 verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar gemaakt bij brief van 7 december 2022.
2.4.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoekers woning te sluiten voor drie maanden.
2.5.
Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de aangetroffen hennep in zijn achtertuin heeft geteeld voor eigen (medicinaal) gebruik. Met de aangetroffen hennep kon hij een jaar vooruit. Verzoeker heeft verder aangegeven dat hij geen enkele intentie heeft gehad om (een gedeelte van) de hennep te verkopen. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij de hennep gebruikt als pijnbestrijding, omdat hij medicatie moeilijk kan verdragen. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken overgelegd van zijn huisarts en specialist. Verzoeker heeft verder betoogd dat de aangetroffen weegschaal en sealbags in de woning niet onlosmakelijk verbonden zijn met handel in verdovende middelen. Verzoeker merkt in dit verband op dat hij de sealbags gebruikte om uitdroging van de hennep tegen te gaan en dat in elk huishouden wel een weegschaal wordt aangetroffen. Verzoeker heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder niet, althans onvoldoende, heeft aangetoond dat de woning in een kwetsbare wijk is gelegen. Door enkel te stellen dat er sinds 2018 in het kerkdorp Grevenbicht (met 2.305 inwoners) zes bestuurlijke rapportages betreffende overtreding van artikel 13b van de Opiumwet door hem zijn ontvangen, heeft verweerder dit niet inzichtelijk gemaakt. Verder heeft verweerder volgens verzoeker ten onrechte in het bestreden besluit gesteld dat de noodzaak aanwezig is om de woning te sluiten om de bekendheid als drugspand weg te nemen en de ‘loop’ naar het pand eruit te halen, waarmee het pand aan het criminele circuit wordt onttrokken. Deze overweging in het bestreden besluit is naar de mening van verzoeker niet op zijn woning van toepassing, omdat de politie geen directe verkoop vanuit zijn woning heeft vastgesteld en de buurt hierover ook niet heeft geklaagd. De enige overlast die de buurt heeft ondervonden is volgens eiser overlast van hennepgeur geweest en deze overlast is met het oogsten en de inbeslagname tot een einde gekomen. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat de woningsluiting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn financiële mogelijkheden beperkt zijn en hij geen geld heeft om voor drie maanden elders een woning/kamer te huren. Daarnaast verkeert hij in een slechte gezondheid. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat een waarschuwing meer recht had gedaan aan de geconstateerde situatie. Tot slot heeft verzoeker (in het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat de woningsluiting wel noodzakelijk en evenredig was) subsidiair verzocht de sluiting te beperken tot de woning en niet over te gaan tot sluiting van de losstaande garage, die zich op hetzelfde perceel bevindt, vanwege de opslag van zijn motor en andere spullen.
2.6.
De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Juridisch kader
3. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
3.1.
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het zogenaamde “Damoclesbeleid Sittard-Geleen” (beleid) vastgesteld, dat in werking is getreden op 5 juli 2019. In dit beleid staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning. Onder punt 22 van het beleid volgt dat indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
Bevoegdheid om de woning te sluiten
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1765) volgt dat indien het om een geringe overschrijding van de grens van 5 gram softdrugs of 5 hennepplanten gaat (zijnde de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria voor eigen gebruik), en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik, of althans om een hoeveelheid die niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was, zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid is om handhavend op te treden. Dit kan doordat de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de 5 gram-grens, of 5 planten-grens, vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. Verweerder zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.1.
In verzoekers situatie is de hoeveelheid softdrugs voor eigen gebruik fors overschreden. Er is namelijk in de woning 2.300 gram hennep aangetroffen en in de achtertuin 17 (gedroogde) hennepplanten in potten. Nu geen sprake is van een geringe overschrijding, is het aan verzoeker om aannemelijk te maken dat deze hoeveelheid desondanks voor eigen gebruik bestemd is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hierin niet is geslaagd. Uit het door verzoeker overgelegde medisch dossier kan worden opgemaakt dat verzoeker gezondheidsproblemen heeft en pijnklachten ervaart. Daarnaast is in een brief van 3 mei 2022 van neuroloog drs. F.A. Rooyer vermeld dat verzoeker wiet gebruikt en dat hij ‘dagelijks een joint wiet voor de pijn’ rookt. Deze informatie blijkt uit de anamnese en is dus verzoekers eigen verhaal. Hieruit volgt dat verzoeker niet consistent over zijn eigen gebruik heeft verklaard, omdat hij in het bezwaarschrift en ter zitting aangeeft dagelijks 10 à 15 joints te roken. Ter zitting heeft verzoeker verder verklaard dat hij nog nooit hennep heeft verkocht, maar af en toe een vriend bij hem langs komt, die dan met hem meerookt. Hieruit volgt dat de hennep niet uitsluitend voor verzoeker is bestemd. Gelet op het voorgaande, acht de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat al hetgeen door de politie is aangetroffen uitsluitend voor eigen gebruik was, zoals verzoeker stelt. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd de woning te sluiten.
Noodzaak en evenredigheid
5. De voorzieningenrechter dient vervolgens te beoordelen in hoeverre de woningsluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde. Daarnaast dient de woningsluiting ook evenredig te zijn.
6. Volgens verweerder is er een noodzaak om de woning te sluiten, omdat in de woning 2.300 gram droge hennep is aangetroffen en 17 potten met hennepplanten. Gelet op deze hoeveelheden is er volgens verweerder sprake van een handelsvoorraad en betrof het hier een ernstig geval. Verder moet met een sluiting de ‘loop’ naar de woning worden gestopt en de bekendheid van de woning als drugspand worden weggenomen. Verweerder heeft tot slot gesteld dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt.
6.1.
Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912; hierna: de overzichtsuitspraak).
6.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1911) heeft de Afdeling – voortbordurend op de overzichtsuitspraak – een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal verweerder – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt verweerder hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
6.3.
Vast staat dat er in dit geval een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen in de woning. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat niet gebleken is van een ‘loop’ naar de woning en er zijn geen meldingen of verklaringen die duiden op feitelijke handel van drugs vanuit de woning. Van overlastconstateringen in andere zin (buiten de geur van hennep rond de woning) is evenmin sprake geweest. De voorzieningenrechter acht dan ook op voorhand niet aannemelijk dat de woning binnen het criminele circuit bekend heeft gestaan als drugspand. Feitelijke handel kan echter – zoals hierboven reeds vermeld – nog worden aangenomen als er drugsgerelateerde attributen worden aangetroffen in de woning, zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Ook kan gedacht worden aan een grote hoeveelheid contant geld of wapens. Van dit laatste is in verzoekers geval niet gebleken. Blijkens de bestuurlijke rapportage zijn in de woning wel een grotere weegschaal en sealbags gevonden. Verzoeker heeft een verklaring gegeven in zijn bezwaarschrift voor de aanwezigheid van beide voorwerpen. Ter zitting heeft verzoeker verder toegelicht dat de sealbags – weliswaar nog niet in gebruik – bestemd waren om de vijf soorten wiet, die hij teelde in verband met zijn eigen gebruik (in de avonduren gebruikt hij namelijk een ander soort wiet dan bijvoorbeeld in de ochtend en middag), afzonderlijk te verpakken. De voorzieningenrechter is van oordeel, dat wat van deze uitleg van verzoeker verder zij, er onvoldoende indicatoren zijn die erop wijzen dat er al sprake was van feitelijke handel vanuit de woning voordat de politie de woning binnentrad en doorzocht.
6.4.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in zijn beslissing op bezwaar de noodzaak tot sluiting van de woning ter bescherming van het woon- en leefklimaat en voor het herstel van de openbare orde in de omgeving van de woning nader dient te onderbouwen. Verweerder dient eveneens te motiveren of er in verzoekers geval niet met een minder ingrijpend middel kon worden volstaan, zoals een waarschuwing of het opleggen van een last onder dwangsom.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van een de beslissing op bezwaar.
7.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 februari 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.