ECLI:NL:RBLIM:2023:1230

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
10188985/AZ/22-110 16022023
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ernstig grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en zijn werkgever, VDL Nedcar B.V. Het geschil ontstond na een incident op 7 september 2022, waarbij [werknemer] tijdens werktijd de korte broek van een vrouwelijke collega naar beneden trok, wat leidde tot zijn ontslag op staande voet. De werknemer betwistte het ontslag en verzocht om vernietiging ervan, evenals om betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de ernst van het gedrag van [werknemer]. De rechter stelde vast dat het gedrag niet alleen ongepast was, maar ook in strijd met de normen van respect op de werkvloer. De kantonrechter weigerde de verzoeken van [werknemer] en oordeelde dat Nedcar niet kon worden verweten dat zij het ontslag had gegeven. De rechter wees ook op de procedurele aspecten van het ontslag en concludeerde dat, hoewel er mogelijk procedurele fouten waren gemaakt, deze niet van invloed waren op de uitkomst van de zaak. De kantonrechter wees alle verzoeken van [werknemer] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10188985 \ AZ VERZ 22-110
Beschikking van de kantonrechter van 16 februari 2023
in de zaak van:
[werknemer],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
werknemer,
gemachtigde mr. E.B. Doganer,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VDL NEDCAR B.V.,
gevestigd te Born,
werkgever
gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [werknemer] en Nedcar worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 november 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift met 10 producties
- het verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW
- de zijdens [werknemer] op 21 januari 2023 ontvangen producties 11 en 12
- de zijdens [werknemer] op 24 januari 2023 ontvangen productie 13
- de mondelinge behandeling d.d. 26 januari 2023
- de door beide partijen overgelegde pleitnota c.q. pleitaantekeningen.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald, die vervroegd heden is uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1981, is op 19 februari 2018 bij Nedcar in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van productiemedewerker tegen een loon van € 3.071,39 bruto per maand, inclusief standaard dienstentoeslag en exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metalelektro van toepassing, alsmede het bedrijfsreglement.
2.2.
Op 7 september 2022 is [werknemer] tijdens werktijd en tijdens het productieproces achter [medewerkster] gaan staan en heeft haar korte broek naar beneden getrokken waardoor zij met blote billen op de werkvloer is komen te staan, in bijzijn van collega’s.
2.3.
Op 8 september 2022 heeft er over dit incident een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en zijn leidinggevende. [werknemer] heeft toen zijn excuses aangeboden, aangegeven dat het een slechte grap was en er geen aanleiding was voor deze handeling.
2.4.
Na een gesprek daarover op 9 september 2022, heeft Nedcar bij brief van diezelfde dag [werknemer] op staande voet ontslagen c.q. de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van een dringende reden. Vanaf toen heeft Nedcar geen loon meer betaald aan [werknemer] .
2.5.
Bij e-mail van zijn gemachtigde van 13 september 2022 heeft [werknemer] het gegeven ontslag betwist en zich beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] verzoekt primair
1) verklaring voor recht dat Nedcar ernstig en of verwijtbaar heeft gehandeld, dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en niet als goed werkgever heeft gehandeld,
2) verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet op 9 september 2022 is geëindigd en nog steeds voortduurt,
3) de opzegging van 9 september 2022 nietig te verklaren c.q. te vernietigen,
4) betaling van achterstallig loon over de maanden september en oktober 2022 alsmede de wettelijke rente en verhoging daarover,
5) doorbetaling van het loon met ingang van 1 november 2022, alsmede de wettelijke rente en verhoging daarover,
6) toelating tot de werkplek op straffe van een dwangsom en
7) verschaffing van loonspecificaties op straffe van een dwangsom en
8) veroordeling van Nedcar in de kosten van procedure.
Subsidiair verzoekt [werknemer] :
1) verklaring voor recht dat Nedcar ernstig en of verwijtbaar heeft gehandeld, dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst en niet als goed werkgever heeft gehandeld,
2) betaling van € 3.071,30 zijnde het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, met wettelijke rente,
3) betaling van € 5.042,29 aan transitievergoeding met wettelijke rente,
4) betaling van € 79,610,42 bruto aan billijke vergoeding met wettelijke rente,
5) verstrekking van bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom,
6) ontheffing van de postcontractuele bedingen en verstrekking van een getuigschrift, op straffe van een dwangsom,
7) veroordeling van Nedcar in de kosten van procedure.
3.2.
Nedcar heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door Nedcar verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW, primair zonder toekenning van enige vergoeding, subsidiair onder toekenning van enkel de transitievergoeding, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[werknemer] heeft tot afwijzing van dat verzoek geconcludeerd. In geval van toewijzing van Nedcars verzoek heeft [werknemer] verzocht om te ontbinden op een termijn van zes maanden danwel één maand, de hierboven genoemde subsidiaire verzoeken herhaald en doorbetaling van het loon na 9 september 2022 tot de datum van de ontbinding verzocht, te vermeerderen met wettelijke verhoging en rente.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

De gevorderde vernietiging van het ontslag op staande voet
4.1.
Het geschil van partijen draait om de vraag of het door Nedcar aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij, anders gezegd: ontslag op staande voet te geven of te nemen. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor Nedcar als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [werknemer] , die ten gevolge hebben dat van Nedcar redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.3.
De dringende reden die is meegedeeld in de ontslagbrief van 9 september 2022 is dat [werknemer] zonder enige aankondiging achter een vrouwelijke collega is gaan staan en vervolgens met beide handen haar korte broek naar beneden heeft getrokken waardoor haar billen en bovenbenen ontbloot werden, een en ander in bijzijn van andere collega’s.
Deze gebeurtenis heeft geleid tot het ontslag op staande van [werknemer] . Volgens [werknemer] dient dit ontslag vernietigd te worden om diverse redenen.
4.3.1.
de niet gevolgde procedure
Volgens [werknemer] dient het ontslag allereerst van tafel te gaan omdat Nedcar de procedure voor ernstige disciplinaire maatregelen, zoals vastgelegd in het bedrijfsreglement, niet heeft gevolgd. [werknemer] is er immers niet op gewezen dat hij zich kon voorzien van bijstand in deze kwestie.
Nedcar heeft aangegeven dat zij de voorzitter van de Ondernemingsraad hierover heeft geïnformeerd, doch dat deze daarop geen actie heeft ondernomen.
De kantonrechter stelt vast dat in artikel 8 van het bedrijfsreglement gewenst en ongewenst gedrag (zoals pesten, discriminatie, geweld of seksuele intimidatie) is beschreven. Artikel 8.9 bepaalt dat bij het opleggen van sancties en disciplinaire maatregelen “
de betreffende medewerker zich kan laten bijstaand door een belangenbehartiger, bijvoorbeeld een van de Ondernemingsraadleden. Dit zal in voorkomende gevallen aan de medewerker worden medegedeeld. In geval van zwaarwegende disciplinaire maatregelen zal de Begeleidingscommissie van de OR hiervan vooraf in kennis worden gesteld”.
Vast staat dat Nedcar de OR heeft geïnformeerd. De kantonrechter heeft echter niet kunnen vaststellen dat [werknemer] is gewezen op de mogelijkheid zich tijdens het gesprek met zijn leidinggevenden te laten bijstaan door een derde. Mogelijk heeft Nedcar de betreffende procedure op dit onderdeel dus niet nageleefd. De kantonrechter volstaat echter met die constatering en verbindt aan dat mogelijke verzuim geen verdergaande gevolgen.
Immers, onbetwist staat vast dat tijdens de gesprekken op 8 en 9 september 2022 hoor en wederhoor is toegepast. Het feitencomplex is eenvoudig van aard en duidelijk. Ook na verloop van tijd is niet gebleken dat tijdens dat gesprek is uitgegaan van een onjuiste presentatie van de feiten. Evenmin blijkt dat relevante gezichtspunten buiten beschouwing zijn gebleven die, indien [werknemer] zich had laten bijstaan, zouden hebben geleid tot een andere waardering van het voorval.
Met andere woorden, als Nedcar tekort geschoten is in het naleven van de procedure, dan is [werknemer] daar op geen enkele wijze door geschaad. Dit verweer wordt dan ook gepasseerd.
4.3.2.
de norm op de werkvloer
[werknemer] heeft er op gewezen dat hij werkzaam is in een productiebedrijf, op de werkvloer en aan de lopende band. Daar bestaat een eigen cultuur met eigen normen en waarden.
[werknemer] heeft betoogd dat om de sfeer op de werkvloer erin te houden vaak ruwere grappen worden gemaakt tussen collega’s onderling en leidinggevenden. Die laatste doen daar zelf aan mee. Hetgeen hij heeft gedaan heeft hij als een van die grappen beschouwd. Er hebben vaker soortgelijke gedragingen zoals nu plaatsgevonden. Zo is het voorgekomen dat een medewerkster de broek van [werknemer] omlaag heeft getrokken en heeft een coördinator/leidinggevende hem eens in zijn kruis gegrepen. Er dient daarom uitgegaan te worden van deze norm met betrekking tot grappen op de werkvloer, die [werknemer] niet heeft overschreden.
4.3.2.1. In de eerste plaats stelt de kantonrechter vast dat ieder bewijs voor deze “eigen norm” ontbreekt. Dat gedrag zoals [werknemer] beschrijft zou hebben plaatsgevonden staat dus niet vast, laat staan dat er een “cultuur van dit soort grappen” zou bestaan.
4.3.2.2. Maar zelfs als zou blijken dat dergelijke voorvallen vaker hebben plaatsgevonden acht de kantonrechter dat niet relevant voor de beoordeling van deze zaak. [werknemer] heeft immers zelf verklaard die voorvallen niet aan zijn leidinggevende te hebben gemeld. En de leiding van Nedcar heeft ontkend van dergelijke voorvallen wetenschap te hebben.
De kennelijke constatering en conclusie van [werknemer] – de leiding grijpt niet in en dus is het toegestaan – snijdt geen hout als de leidinggevenden van niets weten. Dan kunnen ze ook niet ingrijpen. Dus kan [werknemer] ook niet gerechtvaardigd de conclusie trekken dat de leiding dit gedrag tolereert of dat het zelfs een norm op de werkvloer zou zijn geworden. Dit betekent ook dat het niet nodig is collega’s als getuigen te gaan horen over het al dan niet plaatsvinden van dergelijke voorvallen op de werkvloer, de relevantie daarvan ontbreekt.
4.3.2.3. Overigens heeft Nedcar naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aangetoond dat op de werkvloer de norm geldt elkaar met respect te bejegenen. In het bedrijfsreglement dat deel uit maakt van de arbeidsovereenkomst wordt daarop gewezen. [werknemer] heeft een bedrijfstraining gevolgd waarbij ook omgangsvormen aan de orde zijn gekomen. Daarnaast herinneren borden in de productiehal met teksten en afbeeldingen aan de gewenste normen en omgangsvormen.
Het in bijzijn van collega’s op de werkvloer omlaag trekken van een korte broek van een vrouwelijke collega, beschouwt de kantonrechter als verre van respectvol met elkaar omgaan, ook in de “cultuur van de werkvloer”. Wat dat overigens moge zijn.
Ook voor [werknemer] zal dat glashelder zijn geweest toen hij het feit pleegde.
4.3.3.
de beleving van de ander
[werknemer] heeft daarnaast ook gesteld dat een verklaring van [medewerkster] over hoe zij een en ander heeft beleefd ontbreekt. Volgens hem was er geen sprake van boosheid, huilen of schaamte aan haar zijde. Ze moest er juist zelf om lachen. De kantonrechter begrijpt dat [werknemer] hiermee wil betogen dat er door zijn actie geen schade is aangericht bij [medewerkster] .
Dat laatste wordt uitdrukkelijk ontkend door Nedcar. [medewerkster] zou hevig zijn ontdaan, schaamte hebben ervaren en hebben gehuild.
4.3.3.1. De kantonrechter is van oordeel dat de vraag hoe het slachtoffer van “de grap” dit ervaren heeft niet van wezenlijke betekenis is voor de beoordeling van de ernst van het feit. Als [medewerkster] niet geraakt zou zijn, dan is dat een kwestie van geluk geweest. [werknemer] heeft immers niet aangevoerd dat hij wist dat [medewerkster] er niet door aangedaan zou worden.
Verder ligt het (aanmerkelijk) meer voor de hand dat een werkneemster die op de werkvloer, te midden van haar collega’s, onverhoeds in haar blote billen wordt gezet, daar wel hevig door ontdaan is. Daarom is het van belang dat medewerkers, ook [werknemer] , dergelijk gedrag altijd achterwege laten.
4.3.4.
ongelijke behandeling
[werknemer] heeft verder aangevoerd dat niet valt uit te leggen waarom zijn gedrag als onacceptabel is bestempeld en hij wel ontslag heeft gekregen, terwijl anderen - zowel vrouwen als mannen - die soortgelijke gedragingen hebben uitgehaald, niet zijn aangepakt door Nedcar. Er zou sprake moeten zijn van gelijke monniken gelijke kappen en dat is dus niet het geval.
4.3.4.1. In de eerste plaats is niet gebleken dat anderen – mannen of vrouwen - zich aan dezelfde of daarop lijkende handelingen schuldig hebben gemaakt. Daarop strandt dit verweer al.
4.3.4.2. Ook de stelling van [werknemer] – dat een aantal collega’s samen met hem de actie hebben gepland – is simpelweg niet vast komen te staan. Dat anderen “vrij uit” zouden gaan is dus niet vastgesteld.
Maar als hij zelf niet de enige bedenker van het voorval is geweest, dan blijft overeind dat enkel [werknemer] de broek omlaag heeft getrokken en niet (ook) die collega’s. Ook dit verweer wordt dus gepasseerd.
4.3.5.
te zware maatregel
Volgens [werknemer] is gezien de omstandigheden, een ontslag op staande voet een te zware maatregel. Zijns inziens had Nedcar dienen te volstaan met een minder zware sanctie zoals een overplaatsing naar een andere afdeling, zeker nu [werknemer] geen problemen heeft met zijn collega’s, [medewerkster] niet meer werkzaam is bij Nedcar en [werknemer] door het verlies van zijn baan onevenredig hard wordt getroffen gelet op zijn financiële situatie.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.3.5.1. In de eerste plaats is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een bijzonder ernstig feit. Een collega wordt in het bijzijn van andere collega’s op vernederende wijze te kijk gezet doordat haar broek omlaag wordt getrokken en zij plotsklaps in haar blote billen staat. Dat is een situatie die zij nooit meer zal vergeten, niet in de laatste plaats omdat zij zal bedenken dat ook de collega’s die daar getuigen van waren dit niet snel zullen vergeten. En dus de kans groot is dat daar in de toekomst in (min of meer bedekte) toespelingen op terug gekomen wordt. De kans dat zij nog (heel) lang slachtoffer blijft van deze “grap” is daarom groot. En zelfs als dat niet zou gebeuren maakt de angst dat het voorval weer opgerakeld wordt dat zij zich nog lang ongelukkig zal blijven voelen. De sanctie is daarom passend.
4.3.5.2. Nedcar heeft verder gewezen op de samenstelling van haar personeelsbestand: 3800 werknemers, mannen en vrouwen, uit 50 verschillende nationaliteiten, met uiteenlopende culturen en van elkaar verschillende normen en waarden. Nedcar kan zich niet permitteren dat het idee ontstaat dat dit gedrag getolereerd wordt.
De kantonrechter is van oordeel dat – gelet op deze personeelssamenstelling – een sanctie die aan duidelijkheid niets te wensen over laat op z’n plaats is. Ook daarom is de sanctie passend.
4.3.5.3. Het verweer van [werknemer] , dat hij te zwaar getroffen wordt door het ontslag, treft ook geen doel. De kantonrechter begrijpt dat het feit dat hij niet kan beschikken over vaste inkomsten uit een dienstbetrekking voor problemen kan zorgen. [werknemer] heeft in dit verband verwezen naar een aantal schulden die als maar oplopen en die hij nu niet kan voldoen.
De kantonrechter constateert echter dat een groot gedeelte van die schulden verkeersboetes betreffen die zijn opgelegd toen [werknemer] bij Nedcar werkzaam was. Die zijn verhoogd als gevolg van niet tijdige betaling. Hetzelfde geldt voor onbetaalde zorgpremies. Deze schulden zijn dus ontstaan toen [werknemer] nog over inkomen bij Nedcar beschikte. Van enige causaliteit met het gegeven ontslag is dan ook niet gebleken. Evenmin maken deze schulden nu dat geen ontslag op staande voet zou mogen worden gegeven.
4.3.5.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is herplaatsing van [werknemer] niet aan de orde.
4.4.
ontslag op staande voet geldig
4.4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert het complex van voornoemde feiten en omstandigheden voldoende grond op voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter acht dit handelen zodanig ernstig dat Nedcar in redelijkheid kon beslissen dat van haar niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te laten voortduren. Het vorenstaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en standhoudt. Het verzoek van [werknemer] om vernietiging van dat ontslag zal worden afgewezen.
4.5.
de overige verzoeken primair en subsidiair
4.5.1.
De daarmee samenhangende (primair) verzochte verklaringen voor recht zullen worden afgewezen, net zoals de verzochte toelating tot de werkplek en de doorbetalingen van het loon, wettelijke rente en verhoging na de ontslagdatum. Verstrekking van loonspecificaties is eveneens niet meer aan de orde.
4.5.2.
De subsidiair verzochte verklaring voor recht, gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding missen eveneens een grondslag. Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [werknemer] , kunnen deze vergoedingen niet aan [werknemer] ten laste van Nedcar worden toegekend. Een bruto/netto specificatie daarvan is dan ook niet meer aan de orde.
4.5.3.
[werknemer] heeft tenslotte ook ontheffing van de postcontractuele bedingen verzocht en verstrekking van een positief neutraal getuigschrift. Gelet op al het vorenstaande ziet de kantonrechter geen reden om dit toe te wijzen.

5.Het zelfstandig verzoek van Nedcar: (voorwaardelijke) ontbinding

5.1.
Nu het verzoek van [werknemer] tot vernietiging van het door Nedcar gegeven ontslag op staande voet wordt afgewezen, is er een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Aldus doet de voorwaarde waaronder Nedcar het zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend, zich niet voor. Dit brengt met zich dat de kantonrechter derhalve niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van Nedcar. De door partijen dienaangaande ingenomen stellingen behoeven geen bespreking meer.
6. De proceskosten
6.1.
[werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten zowel in het verzoek als het voorwaardelijk ingestelde tegenverzoek. De kosten aan de zijde van Nedcar worden tot op heden daarin samen begroot op
€ 793,00 zijnde het salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hieronder bepaald.

7.De beslissing

De kantonrechter
7.1.
wijst de verzoeken van [werknemer] af,
7.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, aan de zijde van Nedcar tot op heden begroot op € 793,00 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking tot de dag der voldoening en
7.3.
wijst voor zover nodig, al het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: mjp
coll: