ECLI:NL:RBLIM:2023:116

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
ROE 21/1406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep in WIA-zaak door tegemoetkoming van het bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV, naar aanleiding van een intrekking van een beroep in een WIA-zaak. De eiser had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar deze was per 1 oktober 2020 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van de eiser heeft het UWV het primaire besluit herroepen, maar de beëindigingsdatum van de uitkering werd verplaatst naar 17 april 2021, omdat de eiser op dat moment voor 25,82% arbeidsongeschikt werd geacht.

Uiteindelijk heeft het UWV op 21 december 2022 het bestreden besluit I ingetrokken en de eiser een IVA-uitkering toegekend met terugwerkende kracht. Hierop heeft de eiser zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten, waardoor de rechtbank het verzoek heeft toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.932,98, inclusief kosten voor rechtsbijstand en medische informatie.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het UWV verplicht is om het griffierecht van € 49,- te vergoeden aan de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1406

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.L. van den Bergh),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Met het besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 oktober 2020 beëindigd, omdat hij per die datum voor minder dan 35%, namelijk 7,85%, arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en (
de rechtbank begrijpt) het primaire besluit herroepen voor zover het de ingangsdatum betreft waarop de WIA-uitkering van eiser is beëindigd en bepaald dat eisers uitkering per 17 april 2021 wordt beëindigd, omdat hij per die datum voor minder dan 35%, namelijk 25,82%, arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 november 2022. Het onderzoek is ter zitting geschorst. Het UWV is daarbij in de gelegenheid gesteld alsnog een spreekuurcontact te verrichten. Verwezen wordt naar de inhoud van de schorsingsbeslissing, verzonden op 10 november 2022.
Met het besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd (
de rechtbank begrijpt: ingetrokken). Verder is in dit besluit het bezwaar van eiser wederom gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) is het primaire besluit herroepen en is aan eiser met ingang van 12 juni 2020 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank medegedeeld zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de forfaitaire proceskosten die gemaakt zijn in de beroepsprocedure.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van eiser.
3. Het verzoek wordt als gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor rechtsbijstand door een gemachtigde met toepassing van het Bpb vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV in het bestreden besluit I eiser al een procesvergoeding heeft toegekend voor de kosten in bezwaar.
4. Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken voor het opvragen van medische informatie. Verzocht is om vergoeding van de facturen van Huisartsenpraktijk [naam huisartsenpraktijk] van 5 oktober 2020, 16 maart 2021, 5 oktober 2022 en 16 juni 2022 (schriftelijke informatieverstrekking) ter hoogte van (totaal)
€ 167,20 en de factuur van het Maastricht UMC (schriftelijke informatieverstrekking aan derden) van 20 juli 2022 ter hoogte van € 91,78. Het UWV heeft deze kosten niet betwist en de rechtbank acht deze kosten redelijk. Deze kosten komen derhalve voor toewijzing in aanmerking.
5. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt daarmee € 1.932,98 (€ 1.674,- + € 258,98). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
6. De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Eiser zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.932,98.
Deze uitspraak is gedaan op 5 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 5 januari 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.