ECLI:NL:RBLIM:2023:1126

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
03.860103.14 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit heroïnetransport en hennepkwekerij

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij heroïnetransporten en een hennepkwekerij. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen, geschat op € 22.811.591,-. Dit bedrag was voornamelijk gebaseerd op de heroïnetransporten en de hennepteelt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de verdachte op 23 januari 2014 samen met een ander 1.224 kilogram heroïne heeft geïmporteerd, maar dat de douane deze heroïne heeft onderschept, waardoor de verdachte hieruit geen voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere heroïnetransporten, waardoor deze niet meer konden worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Wat betreft de hennepkwekerij, die op 24 januari 2015 werd aangetroffen, heeft de verdachte ontkend voordeel te hebben genoten uit eerdere oogsten. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als niet onaannemelijk beoordeeld, mede ondersteund door een aankoopfactuur van de assimilatielampen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte eerder heeft geoogst en daarmee voordeel heeft genoten. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

De rechtbank heeft in haar beslissing de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel uit zowel de heroïnetransporten als de hennepkwekerij.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/860103-14 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2023 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat, kantoorhoudende te Arnhem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2022, op welke zitting een schriftelijke ronde werd gelast. Op 22 december 2022 heeft de raadsman een schriftelijk standpunt ingediend. De officier van justitie heeft op 30 december 2022 schriftelijk gereageerd. De inhoudelijke behandeling is vervolgens hervat op de zitting van 9 januari 2023. [verdachte] en zijn raadsman zijn aldaar verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten op 1 februari 2023.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/860103-14. Op 15 februari 2023 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het hoofdelijk aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 22.811.591,-, waarvan € 22.738.231,- ziet op het voordeel inzake de heroïnetransporten tenlastegelegd onder feit 1 (Nansa-deeldossier) en € 73.360,- ziet op het voordeel inzake de hennepteelt tenlastegelegd onder feit 4 (hennep-deeldossier).
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van de feiten waarvoor [verdachte] moet worden veroordeeld (Nansa-deeldossier) en ook door middel van een ander feit dan de feiten waarvoor [verdachte] moet worden veroordeeld (hennep-deeldossier). Er zouden voldoende aanwijzingen bestaan dat deze andere feiten door [verdachte] zijn begaan.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het berekende voordeel inzake de heroïnetransporten is de officier van justitie van mening dat het onaannemelijk is dat er maar liefst 4 proefzendingen zouden zijn geweest ter voorbereiding van de heroïnetransporten van 23 januari 2014. Dit wordt bovendien weersproken door de bewijsmiddelen in het procesdossier. Nu [verdachte] helemaal niets heeft verklaard over de heroïnetransporten en hun eventuele opdrachtgevers, ziet de officier van justitie geen aanknopingspunten om iets anders aan te nemen dan dat er sprake is van een gezamenlijk voordeel dat een hoofdelijke aansprakelijkheid rechtvaardigt.
Ten aanzien van het berekende voordeel inzake de hennepkwekerij is de officier van justitie van mening dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [verdachte] twee keer eerder heeft geoogst. Tenslotte heeft de officier van justitie betoogd dat de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is overschreden, maar dat deze overschrijding reeds in de hoofdzaak wordt verdisconteerd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft over de heroïnetransporten (Nansa-deeldossier) primair aangevoerd dat hij in de hoofdzaak de vrijspraak heeft bepleit van [verdachte] ter zake van de vermeende heroïnetransporten van 7 augustus 2013, 14 november 2013, 18 november 2013 en 17 januari 2014. Niet is gebleken dat tijdens deze transporten daadwerkelijk heroïne is getransporteerd, om welke reden het niet aannemelijk is dat [verdachte] uit deze transporten enig voordeel heeft genoten. Om deze reden dient de officier van justitie volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van gemeenschappelijk voordeel van [verdachte] en [medeverdachte] , hetgeen volgens de Hoge Raad vereist is om tot een hoofdelijke veroordeling tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen. Om deze reden ligt volgens de raadsman een pondspondswijze verdeling van het voordeel in de rede.
Ten aanzien van de hennepteelt heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] de indicatoren voor eerdere oogsten plausibel heeft kunnen weerleggen, nu de aankoopfactuur van de assimilatielampen aannemelijk maakt dat hij pas in januari 2015 is begonnen met kweken en ook de hennepresten en potgrond op een andere manier kunnen worden verklaard. Om deze reden is onvoldoende aannemelijk dat [verdachte] eerder heeft geoogst en is evenmin aannemelijk dat hij voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij. Dit deel van de vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM in de hoogte van de op te leggen ontnemingsmaatregel dient te worden verdisconteerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 15 februari 2023 is [verdachte] veroordeeld wegens:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 23 januari 2014;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 januari 2015;
  • diefstal, gepleegd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 januari 2015.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
Inzake de heroïnetransporten (Nansa-deeldossier)
De rechtbank heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat [verdachte] op 23 januari 2014 samen met een ander 1.224 kilogram heroïne heeft geïmporteerd. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vordering. Aangezien de douane deze heroïne heeft onderschept, heeft [verdachte] hieruit geen voordeel genoten.
Van de overige tenlastegelegde import van heroïne (transporten d.d. 7 augustus 2013, 14 november 2013, 18 november 2013 en 17 januari 2014) heeft de rechtbank [verdachte] vrijgesproken. Deze feiten kunnen dus niet meer ten grondslag worden gelegd aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zal de vordering daarom afwijzen.
Inzake de hennepkwekerij
In de woning van [verdachte] is op 24 januari 2015 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De politie heeft gerelateerd dat er indicatoren voor eerdere oogsten zijn. [verdachte] heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat dit zijn kwekerij was, maar heeft ontkend dat hij daar enig voordeel uit heeft genoten, aangezien hij geen eerdere oogsten heeft gehad. [verdachte] heeft verklaard dat hij de materialen voor de hennepkwekerij tweedehands heeft aangekocht, dat hij hennepafval uit andere kwekerijen opkocht om daaruit hasj te maken, dat de aangetroffen potgrond in zijn tuin geen gebruikte potgrond betreft en dat hij de in de hennepkwekerij aangetroffen assimilatielampen in december 2014 heeft aangekocht, waarvan tevens een aankoopfactuur is overgelegd.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] een niet op voorhand onaannemelijke verklaring heeft afgelegd over de door de politie omschreven indicatoren, zoals de aangetroffen materialen uit de hennepkwekerij, de potgrond in de tuin en de hennepresten. Deze verklaring van verdachte wordt mede ondersteund door de aankoopfactuur van de assimilatielampen. Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verdachte] eerdere oogsten en daarmee enig voordeel heeft genoten. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie ter zake van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. L. Feuth en
mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.