Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de ontnemingsvordering tegen een verdachte die betrokken was bij een heroïnetransport. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 22.738.231,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel eiste, afgewezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op verschillende zittingen, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte voordeel had verkregen uit de feiten waarvoor hij veroordeeld was, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte geen voordeel had genoten, aangezien de douane de heroïne had onderschept. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 januari 2014 samen met een ander 1.224 kilogram heroïne heeft geïmporteerd, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden toegewezen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte voordeel had genoten uit de heroïnetransporten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier zorgde voor de verslaglegging van de zitting.