ECLI:NL:RBLIM:2023:1093

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/03/306238 / HA ZA 22-267
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van de verdeling van de voormalige echtelijke woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] betreffende de wijziging van de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Partijen zijn op 30 augustus 2007 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben op 11 december 2019 de echtscheiding uitgesproken. De verdeling van de woning is in een akte van verdeling op 25 september 2020 vastgelegd, waarbij [eiseres] een bedrag van € 17.500,- ontving wegens overbedeling. [eiseres] vordert nu een wijziging van de verdeling, omdat de woning later is verkocht voor € 323.680,-. Zij stelt dat de waarde van de woning bij de verdeling niet correct is vastgesteld en dat zij hierdoor benadeeld is. De rechtbank overweegt dat de verdeling op 5 december 2018 al tot stand is gekomen door afspraken tussen partijen, en dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 30 maart 2020 de verdeling bekrachtigde. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] haar recht om de verdeling aan te vechten heeft bevestigd door de notariële akte te ondertekenen, waardoor haar vorderingen stranden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/306238 / HA ZA 22-267
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-9
- de conclusie van antwoord met producties 1-6
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de spreekaantekeningen van mr. Verstraelen
- de opmerkingen van partijen op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 30 augustus 2007 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij verzoekschrift van 28 februari 2018 heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.2.
Op 5 december 2018 hebben partijen in aanwezigheid van hun advocaten gesproken over de afwikkeling van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen. Ten aanzien van de (voormalig echtelijke) woning (aan het [adres] te [woonplaats] , hierna: de woning) vermeldt het gespreksverslag (productie 4 bij dagvaarding), voor zover in deze zaak van belang, het volgende op pagina 3 en 4:

Woning/ hypotheek/ verpande spaarpolissen/ kredietDe man wil het huis overnemen. Er ontstaat discussie over de waarde. Tegen welke waarde gaat het pand dan in scheiding en deling tussen partijen?
De man is bereid de woning de woning tegen een waarde van € 230.000 over te nemen of liever gezegd de vrouw uit te kopen. Het tijdstip waarop de vrouw de woning verlaat is dan wel mede bepalend voor een regeling op dit onderdeel.
Namens de vrouw wordt gevraagd waar dit bedrag op is gebaseerd? Advies van [naam makelaar 1] . Volgens de vrouw taxeert [naam makelaar 2] op een bedrag van € 240.000,- en makelaar [naam makelaar 3] op € 249.000,- Er was eerder sprake van een bevriende financierder die het huis zou kopen en dan zou verhuren aan [eiseres] . Vanwege de te hoge (koop)prijs gaat die optie niet door. Bijkomend nadeel van verkoop aan een derde is dat het huis dan niet meer beschikbaar is voor de kinderen. [gedaagde] wil het pand overnemen/ de vrouw uitkopen. Op die manier kan het pand voor de kinderen behouden blijven.
(…)
gaat de vrouw akkoord met de voorgestelde toescheiding van de woning, hypotheek, gekoppelde polis én volledig krediet aan de man, onder de voorwaarde dat zij aldus een bedrag van € 17.500,-- krijgt uitbetaald van de man.
2.3.
De behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Op 11 december 2019 is bij beschikking van deze rechtbank (productie 3 bij dagvaarding) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de echtscheidingsbeschikking staat, voor zover in deze zaak van belang:

2.7. Verdeling
2.7.1.
De man heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door hem voorgestelde wijze.
De man heeft aangevoerd dat hij de echtelijke woning wenst over te nemen. De woning zal getaxeerd moeten worden.
(…)
2.7.2.
De vrouw heeft aangevoerd dat partijen reeds een deel van de verdeling zijn overeengekomen(…)
Partijen zijn overeengekomen dat de woning aan de man wordt toegedeeld en dat de man aan de vrouw wegens overbedeling € 17.500,= betaalt.(…)
2.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt:(…)
Echtelijke woning, banksaldi en flexibel kredietPartijen zijn het eens over de verdeling van de banksaldi, de echtelijke woning en het flexibel krediet.(…)
De woning wordt toegedeeld aan de man, waarbij de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 17.500,- ontvangt. Nu partijen het eens zijn behoeft op dit punt geen beslissing meer te worden genomen. De rechtbank zal ter zake geen beslissing meer nemen.
2.4.
De echtscheidingsbeschikking is op 30 maart 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Op 25 september 2020 is een akte van verdeling verleden voor notaris mr. [notaris] (productie 1 bij dagvaarding). In deze akte van verdeling staat, voor zover in deze zaak van belang:

Heden,(…)
verschenen voor mij(…)
1. Mevrouw [eiseres] ,(…)
hierna te noemen: “Vervreemder”2. De heer [gedaagde](…)
hierna te noemen: “Verkrijger”.Vervreemder en Verkrijger, samen ook te noemen: “de deelgenoten”.(…)
A. INLEIDING(…)
2. De deelgenoten waren zonder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Tot de door de indiening van het echtscheidingsverzoek ontbonden gemeenschap van goederen behoren onder meer de hierna te omschrijven registergoederen.3. Zoals blijkt uit voormelde beschikking[rechtbank: de echtscheidingsbeschikking] (…)
hebben de deelgenoten een overeenkomst gesloten inzake onder meer de verdeling van de hierna te omschrijven registergoederen.De deelgenoten wensen uitvoering te geven aan de overeenkomst van verdeling door de verdeling en levering van de hierna te noemen registergoederen[rechtbank: de woning]
bij deze akte te doen plaatsvinden.(…)
C. VERDELINGDe deelgenoten gaan hierbij over tot verdeling van de Registergoederen en delen de Registergoederen met ingang van heden toe aan Verkrijger.D. LEVERINGTer uitvoering van de hiervoor vermelde overeenkomst van verdeling wordt bij deze geleverd aan Verkrijger, die bij deze verklaart te aanvaarden: de Registergoederen.(…)
I. WAARDEHet Registergoed wordt in de verdeling betrokken voor een waarde van tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00) waarvan blijkt uit aangehecht taxatierapport de date negenentwintig mei tweeduizend twintig.J. OVERBEDELING/ONDERBEDELINGDe toedeling van het Registergoed aan verkrijger met ingang van heden(…)
geschiedt onder de verplichting voor verkrijger:c. wegens overbedeling aan vervreemder te voldoen een bedrag in contanten groot zeventienduizend vijfhonderd euro (€ 17.500,00).(…)
N. SLOTVERKLARINGENDe deelgenoten verklaren:(…)
4. Zij doen afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het Registergoed, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.”
De akte van verdeling is ingeschreven in de daarvoor bestemde openbare registers.
2.6.
[gedaagde] heeft de hypotheekschuld en een flexibel krediet bij de ABN AMRO overgenomen en wegens haar onderbedeling een bedrag ad € 17.500,- aan [eiseres] betaald.
2.7.
Op 6 november 2020 heeft [gedaagde] de woning verkocht aan een derde voor een bedrag van € 323.680,-. De levering heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- op de voet van artikel 3:196 BW in verbinding met artikel 3:198 BW de tussen partijen in de verdelingsakte van 25 september 2020 overeengekomen verdeling van de aan hen gezamenlijk toebehorende woning wijzigt, aldus dat de waarde van de woning ten behoeve van de verdeling wordt bepaald op € 323.680,- en
- vaststelt dat [gedaagde] uit hoofde van overbedeling aan [eiseres] verschuldigd is een bedrag ad € 36.840 en
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van dit bedrag aan [eiseres] , te vermeerderen met
- de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, gerekend vanaf de datum van het intreden van het verzuim, berekend over de hoofdsom ad € 36.840,- en berekend tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, een bedrag ter zake van de nakosten advocaat conform Liquidatietarief daaronder mede begrepen.
3.2.
Aan die vorderingen legt [eiseres] het volgende ten grondslag. De verdeling heeft gedeeltelijk plaatsgevonden bij de echtscheidingsbeschikking. De verdeling van de woning heeft plaatsgevonden bij de akte van verdeling van 25 september 2020. Op grond van deze verdeling heeft [eiseres] € 17.500,- ontvangen. Als bij de verdeling de juiste waarde van de woning was aangehouden, te weten de verkoopwaarde van € 323.680,-, dan zou zij recht hebben gehad op € 54.340,-. [eiseres] heeft gedwaald inzake de waarde van de woning en is dientengevolge voor meer dan een vierde deel benadeeld. [eiseres] was zich duidelijk niet bewust van de waarde van de woning en kon dit ook niet zijn, omdat er op het moment van de verdeling geen sprake was van verkoop van de woning en [gedaagde] zelfs had aangegeven de woning voor de kinderen te willen behouden en een verkoop aldus in het geheel niet de bedoeling was. Dat is ook duidelijk besproken tussen partijen op 5 december 2018. [gedaagde] heeft aangegeven de woning te willen overnemen, mede om het pand voor de kinderen te behouden. Dat was voor [eiseres] reden om akkoord te gaan met de destijds besproken waarde voor de woning. De waarde van de verdeling was ook gebaseerd op de taxaties van een aantal makelaars. Deze taxaties varieerden in de periode van maart tot en met juli 2018 van € 240.000,- tot € 250.000,-. [eiseres] was destijds akkoord met deze waardebepaling en heeft haar akkoord gehandhaafd ten tijde van de verdeling van de woning in september 2020 in de overtuiging dat [gedaagde] de woning niet zou verkopen en zou behouden voor de kinderen. Aan de sommatiebrief van de advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven. Als gevolg van de wanbetaling door [gedaagde] heeft [eiseres] buitengerechtelijke werkzaamheden moeten verrichten. [eiseres] maakt ingevolgd artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, welke conform het Besluit Incassokosten € 1.143,40 bedragen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en wel als volgt. De vordering van [eiseres] strandt op het bepaalde in de artikelen 3:55 BW en 3:196 lid 4 BW. Partijen hebben op 5 december 2018 afspraken gemaakt. Die afspraken hadden het karakter van een vaststellingsovereenkomst op het punt van (onder meer) de (verdeling van de) woning. Daarmee is de woning per 5 december 2018 verdeeld. Toen is de vervaltermijn van artikel 3:200 BW gaan lopen. Door ondertekening van de notariële akte heeft [eiseres] de verdeling bekrachtigd. [eiseres] was zich bewust van de waarde van de woning en de juridische merites. Er is geen toezegging gedaan dat de woning niet verkocht zou worden. De woning is niet zomaar verkocht, maar vanwege de verslechterende gezondheid van [gedaagde] . Om die reden mag (subsidiair) in redelijkheid niet van [gedaagde] worden verwacht dat hij de woning niet verkoopt. [gedaagde] heeft de woning eerst aan [eiseres] aangeboden, maar zij vond de koopprijs te hoog.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van de vordering en van het door [gedaagde] gedane beroep op de vervaltermijn in artikel 3:200 BW is allereerst van belang wanneer de verdeling heeft plaatsgevonden en op welk moment de vervaltermijn is gaan lopen.
4.2.
Anders dan [eiseres] stelt, heeft de verdeling niet plaatsgevonden bij de akte van verdeling van 25 september 2020. Als verdeling wordt aangemerkt iedereen rechtshandeling waartoe alle deelgenoten medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen (artikel 3:182 BW). De benaming van de overeenkomst is niet relevant voor het antwoord op de vraag of de betrokken overeenkomst (tevens) een verdeling inhoudt. De wet ‘merkt’ bepaalde rechtshandelingen ‘aan’ als verdeling. Als in materieel opzicht van een verdeling sprake is, zijn de regels van titel 3.7 BW van toepassing. [1]
4.3.
De verdeling moet worden gevolgd door een levering wil zij goederenrechtelijk effect sorteren. Het feit dat voor de overgang van het aan een der deelgenoten toegedeelde een levering vereist is (op grond van artikel 3:186 lid 1 BW), maakt de verdeling als zodanig niet ‘translatief’. De levering maakt een einde aan de onverdeeldheid [2] , maar is dus niet per definitie het moment van verdeling als zodanig.
4.4.
Als in het zicht van de echtscheiding afspraken worden gemaakt omtrent verdeling, komt de verdeling tot stand door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Tot dat moment is sprake van verdeling onder de opschortende voorwaarde van de echtscheiding. [3]
4.5.
Door het maken van de afspraken op 5 december 2018 was op die datum sprake van een overeenkomst krachtens welke [gedaagde] de woning met uitsluiting van [eiseres] zou verkrijgen in het zicht van de echtscheiding. Aldus was sprake van de hiervoor vermelde verdeling van de woning onder opschortende voorwaarde. De voorwaarde is vervuld door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 30 maart 2020. Per die datum is dus sprake geweest van de verdeling van de woning. De vordering is ingesteld binnen 3 jaren na 30 maart 2020 en is dus niet vervallen op grond van artikel 3:200 BW.
4.6.
[gedaagde] heeft ook een beroep gedaan op artikel 3:55 lid 1 BW. Op grond van deze bepaling vervalt de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling een beroep op een vernietigingsgrond te doen, wanneer hij aan wie deze bevoegdheid toekomt, de rechtshandeling heeft bevestigd, nadat de verjaringstermijn ter zake van de rechtsvordering tot vernietiging op die grond een aanvang heeft genomen. Betreffende verjaringstermijn heeft, zoals hiervoor overwogen ten aanzien van de vervaltermijn, een aanvang genomen op 30 maart 2020. [eiseres] heeft de rechtshandeling houdende de verdeling vervolgens met het tekenen van de verdelingsakte op 25 september 2020 bevestigd. Daarmee is haar bevoegdheid om een beroep te doen op de vernietigingsgrond in beginsel vervallen.
4.7.
Van een bevestiging is, in het algemeen, sprake als de betrokkene doet blijken dat hij, in het besef dat hij de rechtshandeling ter zijde kan (doen) stellen, definitief aan de geldigheid van die handeling wenst vast te houden. Voor het aannemen van afstand van een recht, waar het hier om gaat, is dus vereist dat degene die deze afstand doet zich de draagwijdte van die verklaring bewust is en vervolgens ondubbelzinnig afstand doet.
4.8.
[eiseres] heeft gesteld dat zij dat besef niet had. De rechtbank volgt haar daarin niet. Vast staat dat voorafgaand aan het verlijden van de akte van verdeling ten minste één kort daarvoor verrichte taxatie bekend was bij partijen. De taxateur taxeerde de woning in juni 2020 op een marktwaarde van € 250.000,- (productie 5 bij dagvaarding). [eiseres] heeft toen – kennelijk – geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze taxatie en om zich in die zin jegens [gedaagde] uit te laten. Daarbij komt dat [eiseres] destijds juridische bijstand had van een advocaat die wordt geacht over de kennis te beschikken [eiseres] over (de consequenties van het tekenen van) de notariële verdelingsakte voldoende voor te lichten. Het lag op de weg van de advocaat van [eiseres] om haar te adviseren over het opnemen van een anti-speculatiebeding, waarmee een situatie als de thans aan de rechtbank voorgelegde situatie ondervangen had kunnen worden. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde] erop vertrouwen dat [eiseres] op 25 september 2020 definitief instemde met de eerder overeengekomen verdeling en dat [eiseres] daarmee de afstand deed zoals bedoeld in artikel 3:55 BW.
4.9.
Conclusie is dan ook dat het recht van [eiseres] om een beroep te doen op de door haar genoemde vernietigingsgronden is vervallen. Daarmee stranden de vorderingen van [eiseres] . Als [eiseres] de verdeling niet bevestigd en te bate of schade had aanvaard, zou de rechtbank haar vorderingen (deels) hebben kunnen toewijzen.
4.10.
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en deze procedure in het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding wordt gevoerd, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen verdelen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.M.J.A. van Mourik & F.W.J.M. Schols,
2.Van Mourik&Schols.
3.Van Mourik&Schols.