ECLI:NL:RBLIM:2022:9994

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/03/311143 / KG ZA 22-415
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van lampen en toebehoren na geschil over overeenkomst

In deze zaak, die op 13 december 2022 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, [eiser sub 1], dat gedaagde, een besloten vennootschap, binnen zeven dagen na betekening van het vonnis lampen en toebehoren zou leveren. Eiser had in het kader van een verbouwing een overeenkomst van aanneming gesloten met [naam aannemer] en had lampen en toebehoren uitgezocht bij gedaagde. Na een geschil met [naam aannemer] en beëindiging van de overeenkomst, bleek dat gedaagde de lampen aan een onbekende persoon had meegegeven, ondanks dat eiser de koper was en recht had op de levering van de lampen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat er een nadere overeenkomst was gesloten tussen eiser, gedaagde en [naam aannemer] in april 2022, waarin was afgesproken dat eiser de lampen zelf zou ophalen. Gedaagde had niet aan haar verplichtingen voldaan door de lampen aan een onbekende mee te geven, wat voor rekening en risico van gedaagde kwam. De voorzieningenrechter besloot dat gedaagde de lampen binnen twee maanden na betekening van het vonnis aan eiser moest leveren en legde een dwangsom op voor het geval van niet-nakoming. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/311143 / KG ZA 22-415
Vonnis in kort geding van 13 december 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.S. Vijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Offermans.
Partijen zullen hierna (gezamenlijk in enkelvoud) [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8
  • de brief van 2 december 2022 van [gedaagde] met productie 1
  • het e-mailbericht van 5 december 2022 van [eiser] met productie 9
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 6 december 2022
  • de pleitnota van [eiser]
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2021 heeft [eiser] besloten zijn woning uit te breiden en te renoveren. Hij heeft voor de realisatie van deze verbouwing een overeenkomst van aanneming gesloten met
[naam aannemer] (hierna: [naam aannemer] ).
2.2.
In het kader van de verbouwing heeft [eiser] zich gewend tot [gedaagde] voor een “lichtplan” en heeft [eiser] lampen en toebehoren uitgezocht. [gedaagde] heeft vervolgens op 25 oktober 2021 een offerte aan [naam aannemer] uitgebracht, waarop de door [eiser] uitgezochte lampen en toebehoren (onder vermelding van “ [naam eisers] ”) zijn vermeld (productie 1 dagvaarding), zulks tegen een koopprijs van € 8.465,20 (exclusief btw).
2.3.
De koopprijs van de lampen en toebehoren is door [naam aannemer] in een factuur d.d. 7 januari 2022 bij [eiser] in rekening gebracht. De factuur bedroeg in totaal € 39.627,35, waarvan de post “ [gedaagde] ” € 8.465,19 bedroeg. Deze factuur is door [eiser] aan [naam aannemer] voldaan. [gedaagde] heeft dit bedrag vervolgens van [naam aannemer] ontvangen.
2.4.
In februari 2022 is een geschil tussen [eiser] en [naam aannemer] ontstaan. De overeenkomst van aanneming is in april 2022 beëindigd en de verbouwing van de woning van [eiser] is door derden voltooid. [eiser] heeft [gedaagde] hierover ingelicht.
2.5.
Op 13 oktober 2022 heeft [eiser] contact opgenomen met [gedaagde] om de verlichting te leveren. [eiser] werd toen meegedeeld dat de lampen en toebehoren al waren opgehaald door iemand die het ontvangstbewijs had getekend met de naam ‘ [naam 1] ’ (productie 5 dagvaarding).
2.6.
[eiser] heeft [gedaagde] vervolgens bij aangetekende brief van 26 oktober 2022 (ontvangen door [gedaagde] op 28 oktober 2022) gesommeerd om de lampen en toebehoren binnen zeven dagen aan [eiser] te leveren (productie 6 dagvaarding). Hieraan heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter:
[gedaagde] gebiedt om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis de lampen en toebehoren, zoals vermeld onder Code A tot en met code O, op de offerte van 25 oktober 2021 aan [eiser] te leveren door bezitsverschaffing ex artikel 3:90 lid 1 BW,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 750,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] met de gehele of gedeeltelijke nakoming van het hiervoor onder 1 gevorderde gebod in gebreke blijft, een en ander met een maximum van de te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00,
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige voldoening.
3.2.
[eiser] heeft - kort gezegd - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Volgens [eiser] hebben hij, [gedaagde] en [naam aannemer] in april 2022 afgesproken dat de verlichting (lampen en toebehoren) voor [eiser] bestemd was en dat [gedaagde] , op het moment dat de verbouwing zodanig was gevorderd dat het lichtplan kon worden uitgevoerd, de verlichting aan [eiser] zou leveren. Hij heeft hierbij verwezen naar de (transcriptie van de) geluidsopname (productie 4 en USB-stick bij dagvaarding). [eiser] was naar zijn zeggen de koper van de lampen en toebehoren, enkel het plaatsen van de bestelling en het betalen van de koopprijs is via [naam aannemer] gegaan. [naam aannemer] heeft de lampen en toebehoren krachtens bijzondere volmacht feitelijk gekocht, maar dit gebeurde op naam en voor rekening van [eiser] . Dit blijkt ook uit de offerte van 25 oktober 2022 waarop staat “ [naam eisers] .” [eiser] heeft aan zijn verplichting tot betaling van de koopprijs van de lampen en toebehoren voldaan, maar deze zijn niet door [gedaagde] aan hem geleverd. [gedaagde] heeft daarmee niet aan haar verplichting voldaan. Het feit dat [gedaagde] zich bij het meegeven van de lampen en toebehoren niet ervan heeft vergewist of degene die de lampen kwam ophalen daar ook daadwerkelijk toe gerechtigd was, kan [eiser] niet worden tegengeworpen. [eiser] vordert nakoming van de afspraak, aldus dat de lampen en toebehoren aan hem worden geleverd door [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is overigens niet door [gedaagde] weersproken, zodat de voorzieningenrechter hiervan uitgaat.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, anders dan [gedaagde] heeft gesuggereerd, aannemelijk is dat [eiser] de lampen en toebehoren niet in zijn bezit heeft, nu het ervoor moet worden gehouden dat [eiser] , zoals hij ter zitting heeft verklaard, in dat geval geen kostbare kortgedingprocedure zou hebben geëntameerd.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er in beginsel twee overeenkomsten zijn gesloten, te weten de (aannemings)overeenkomst tussen [eiser] en [naam aannemer] én de (ondernaannemings)overeenkomst tussen [naam aannemer] en [gedaagde] . In zoverre dient het standpunt van [gedaagde] te worden onderschreven dat [eiser] en [gedaagde] geen overeenkomst met elkaar zijn aangegaan.
4.4.
Echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op een later moment, te weten in april 2022, een nadere overeenkomst tot stand gekomen. Immers, in onderlinge samenhang bezien en in het licht van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en ter zitting hebben verklaard, moet het ervoor worden gehouden dat [eiser] , [naam aannemer] én [gedaagde] in april 2022 (in het kader van het beëindigen van de overeenkomst tussen [eiser] en [naam aannemer] ) gedrieën hebben afgesproken dat [eiser] met goedvinden van [naam aannemer] de lampen en toebehoren zelf bij [gedaagde] zou ophalen. Deze (driepartijen)overeenkomst moge blijken uit het navolgende.
4.4.1.
Blijkens de transcriptie van het gesprek tussen [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van [gedaagde] en [eiser sub 1] op 24 oktober 2022 (productie 4, p. 2) is het volgende gezegd:

(...)[naam 2] :(...) [naam aannemer] heb jij de opdracht gegeven. Heb jij betaald en [naam aannemer] is de partij die jou moet leveren.
[naam aannemer] heeft ons de opdracht gegeven. Toen gebeurde het. Heb jij gezegd
“je moet de spullen laten staan, want ik kom die halen”.
Daar heb ik toen eerst [naam aannemer] voor moeten bellen, die bevestigde dat jij de spullen komt ophalen.
[eiser sub 1] : en wat heb je tegen mij gezegd, toen ik dat gevraagd heb?
[naam 2] : en toen heb ik ook met [naam aannemer] contact gehad. En die heeft opnieuw bevestigd dat jij de spullen komt halen en dat ik daar buiten sta. Dat is toegezegd. (...)
Desgevraagd heeft [gedaagde] (de inhoud van) dit gesprek ter zitting (nogmaals) bevestigd. Hiermee is voldoende aannemelijk dat [eiser] , [naam aannemer] en [gedaagde] in april 2022 met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde] de lampen en toebehoren
nietaan [naam aannemer] zou leveren, maar dat [gedaagde] die spullen
directaan [eiser] zou geven, in die zin dat [gedaagde] in haar magazijn of winkel de lampen en toebehoren aan [eiser] zou meegeven. Zou een dergelijke afspraak in april 2022 niet zijn gemaakt, zoals [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd, dan had het immers voor de hand gelegen dat het gesprek in oktober 2022 tussen [eiser] en [naam 2] een andere inhoud had gehad en [naam 2] voornoemd een en ander had ontkend of in elk geval niet zo expliciet had gezegd dat [naam aannemer] , nadat [naam 2] deze had gebeld, bevestigde dat [eiser] de spullen bij [gedaagde] kon ophalen. Sterker nog, [naam 2] heeft die afspraak twee keer door [naam aannemer] laten bevestigen. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat het gesprek van 24 oktober 2022 niets zegt over hetgeen in april 2022 zou zijn besproken.
4.4.2.
Voorts is ter zitting - onweersproken - door [eiser sub 1] gesteld dat hij (met zijn echtgenote [eiseres sub 2] ) voorafgaand aan de aanvaarding van de offerte van [gedaagde] drie keer in de winkel van [gedaagde] is geweest en toen met [naam 2] over het lichtplan in de woning heeft gesproken, en dat [naam 2] ook twee keer in de woning is geweest om het lichtplan nader te bespreken. Verder staat vast dat de offerte “ [naam eisers] ” vermeldt. Daarbij komt dat deze offerte, gevoegd bij het ter zitting getoonde
e-mailbericht van [eiser sub 1] van 11 november 2021 aan [naam 2] , [naam aannemer] en [eiseres sub 2] , akkoord was voor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat [gedaagde] wist wie zowel [eiser sub 1] als [eiseres sub 2] was en dat - na de afspraak van april 2022 die op 24 oktober 2022 nog eens werd bevestigd - de lampen en toebehoren aan hen moesten worden geleverd. In dat licht gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat de nadere afspraak tussen de drie partijen niet behelsde dat alleen [eiser sub 1] de lampen en toebehoren kon ophalen, zulks
bij uitsluiting van eenieder. Anders dan [gedaagde] ter zitting heeft verklaard acht de voorzieningenrechter het dan ook niet vreemd dat [eiseres sub 2] in oktober 2022 heeft gebeld met [gedaagde] om te vragen wanneer ze de spullen mocht komen ophalen.
4.4.3.
Ter zitting is ten slotte door [gedaagde] verklaard dat een magazijnmedewerker (te weten [naam 3] ) de lampen en toebehoren op enig moment aan “iemand” heeft meegegeven, maar dat de magazijnmedewerker niet meer weet aan wie: hij kan niet meer omschrijven hoe de betreffende persoon eruit zag, omdat het al zo lang geleden is gebeurd. Gelet echter op de afspraak tussen [eiser] , [gedaagde] en [naam aannemer] dat de spullen direct aan [eiser] zouden worden geleverd, bevreemdt het de voorzieningenrechter dat [gedaagde] zonder enige controle en in weerwil van de afspraak voor circa € 8.500,00 aan spullen meegeeft aan iemand van wie achteraf niet kan worden vastgesteld om welke persoon het gaat. Bezien in het licht van de hiervoor weergegeven omstandigheden dient dit voor rekening en risico van [gedaagde] te komen. De ter zitting gedane verklaring van [gedaagde] dat “het hem niet uitmaakte wie de spullen kwam ophalen” is onder deze omstandigheden niet te rijmen met de afspraak die partijen, waaronder [gedaagde] zelf, gedrieën in april respectievelijk oktober 2022 met elkaar hebben gemaakt.
4.5.
Gelet op al het vooroverwogene ligt het bij petitum sub 1 gevorderde voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de voorzieningenrechter, in overeenstemming met hetgeen [gedaagde] ter zitting - onweersproken - heeft aangevoerd, aanleiding ziet te gebieden dat de lampen en toebehoren binnen twee maanden (in plaats van de gevorderde zeven dagen) na betekening van dit vonnis aan [eiser] dienen te worden geleverd.
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat zij gehoor zal geven aan een toewijzend vonnis, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig zal zijn en dient te worden afgewezen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] hierin niet, te meer nu [gedaagde] bij een juiste nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit dit vonnis geen dwangsom zal verbeuren en het derhalve zelf in de hand heeft of er wel of geen dwangsommen worden verbeurd. De voorzieningenrechter zal de dwangsom matigen en maximeren als hierna onder (5) is vermeld.
4.7.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • griffierecht € 314,00
  • explootkosten € 131,17
  • salaris advocaat
totaal € 1.461,17, te vermeerderen met de - onweersproken - wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag van volledige voldoening.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de lampen en toebehoren zoals vermeld onder Code A tot en met Code O op de offerte van 25 oktober 2021 aan [eiser] te leveren door bezitsverschaffing ex art. 3:90 lid 1 BW,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] met de geheel of gedeeltelijke nakoming van het onder 5.1. neergelegde gebod in gebreke blijft tot een (totaal)maximum van € 7.500,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde
van [eiser] begroot op € 1.461,17, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf acht
dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der volledige voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JC