ECLI:NL:RBLIM:2022:9953

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
C/03/277812 / HA ZA 20-255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bodemzaak met betrekking tot verrekening en bewijsopdracht aan handschriftdeskundige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een bodemzaak waarin partijen betrokken zijn bij een geschil over verrekening en bewijslevering. De rechtbank heeft op 7 december 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij de procedure en de relevante feiten uiteenzet. De zaak is eerder behandeld in een tussenvonnis van 4 mei 2022, waarin de rechtbank partijen de gelegenheid heeft geboden om bewijsstukken over te leggen en hun standpunten te verduidelijken. De rechtbank heeft ambtshalve een correctie aangebracht in het vonnis van 4 mei 2022, waarbij een bedrag van € 324.932,77 is gecorrigeerd naar € 325.393,77.

De rechtbank heeft partijen opgedragen om de kosten van het pand in kaart te brengen en bewijsstukken te overleggen. De eiser in conventie heeft verschillende kostenposten gepresenteerd, waaronder premies voor risicoverzekeringen en kosten voor een bedrijfspolis verzekering. De gedaagde in conventie heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over de gepresenteerde kosten, waardoor de rechtbank deze als vaststaand aanneemt.

De rechtbank heeft ook een deskundigenonderzoek gelast naar de echtheid van een handtekening op een kwitantie, die door de eiser in conventie als bewijs is ingebracht. De rechtbank heeft de deskundige W. de Jong voorgesteld en zal partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de vraagstelling en het vergelijkingsmateriaal. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling en zal op 4 januari 2023 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/277812 / HA ZA 20-255
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.A.J. van der Leeuw,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Strijks.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022,
  • de akte conform vonnis met de producties 19 tot en met 23 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
  • het B3-formulier van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met een leesbare kopie van productie 20,
  • de antwoordakte conform vonnis van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie

Verbetering
2.1.
De rechtbank verbetert ambtshalve het vonnis van 4 mei 2022 in die zin dat het in de tekst van r.o. 4.30. genoemde bedrag van € 324.932,77 wordt verbeterd in een bedrag van
€ 325.393,77, zoals ook juist onder ‘Totaal’ in het vonnis in r.o. 4.30. staat vermeld.
Uitgaven pand
2.2.
Bij vonnis van 4 mei 2022 heeft de rechtbank in r.o. 4.39. overwogen dat partijen er belang bij hebben dat de omvang en de kosten van het pand goed in kaart gebracht worden. Om die reden heeft de rechtbank [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een herkansing geboden en bij akte opgedragen om conform r.o. 4.38. van dat vonnis per kostenpost een berekening te maken en daarbij als onderbouwing bewijsstukken van de kostenposten te voegen.
2.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bij akte van 1 juni 2022 een berekening en bewijsstukken overgelegd. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft hierop bij antwoordakte van 20 juli 2022 gereageerd. De rechtbank zal de afzonderlijke kostenposten hierna bespreken.
Risicoverzekering
2.4.
Ten aanzien van de risicoverzekeringen heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar voren gebracht dat dit overlijdensrisicoverzekeringen betreffen, die partijen kruislings hebben afgesloten voor de hypotheek op het pand aan de [adres] . Hij heeft de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden overgelegd. De totale kosten voor de premies overlijdensrisicoverzekering tot en met juli 2021 bedragen volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een bedrag van € 13.981,70, bestaande uit een maandelijks bedrag van € 75,05 voor de verzekering ten name van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (115 x € 75,05 = € 8.630,75) en een maandelijks bedrag van € 46,43 (115 x € 46,43 = € 5.350,95) voor de verzekering ten name van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] . In totaal zijn tot en met juli 2021 115 maanden premie betaald.
2.5.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft bij antwoordakte laten weten dat zij ten aanzien van hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit kader naar voren heeft gebracht, geen opmerkingen heeft.
2.6.
Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet inhoudelijk heeft weersproken hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank als vaststaand aannemen dat de kosten voor de risicoverzekering tot en met juli 2021 € 13.981,70 bedragen hebben.
Prolongatiepremie inzake ABN AMRO bedrijfspolis verzekering
2.7.
Inzake de bedrijfspolis verzekering heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de ABN AMRO Bedrijfspolis als bewijs overgelegd (productie 20). In dat kader heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar voren gebracht dat in totaal een bedrag van € 21.409,11 is afgeschreven. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn de afzonderlijke bedragen als volgt afgeschreven:
  • 2012 12 maanden x € 181,78
  • 2013 tot en met februari 2018 62 maanden x € 200,51
-
maart 2018 1 maand x € 242,03
-
april 2018 tot en met februari 2019 11 maanden x € 233,56
-
maart 2019 1 maand x € 242,38
-
april 2019 tot en met juli 2020 16 maanden x € 233,91
2.8.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft bij antwoordakte laten weten dat zij ten aanzien van hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit kader naar voren heeft gebracht, geen opmerkingen heeft.
2.9.
Gelet op het gegeven dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet inhoudelijk heeft weersproken hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank als vaststaand aannemen dat in totaal een bedrag van € 21.409,11 aan de ABN AMRO bedrijfspolis verzekering is betaald tot en met juli 2021.
Maandbijdrage privé pakket
2.10.
Ten aanzien van de maandbijdrage privé pakket heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bij akte naar voren gebracht dat de kosten zien op de maandelijkse kosten voor het aanhouden van de e/o rekening van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening wordt door partijen aangehouden voor het betalingsverkeer betreffende het pand aan de [adres] te [plaats] . De bankkosten bedragen over de periode januari 2012 tot en met juli 2021 in totaal € 273,60. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn de afzonderlijke bedragen als volgt afgeschreven:
- 2012 12 maanden x € 2,75
- 2013 12 maanden x € 3,00
- 2014 12 maanden x € 3,10
- 2015 t/m maart 2016 15 maanden x € 3,25
- april 2016 t/m juni 2018 27 maanden x € 1,40
- juli 2018 1 maand x € 1,55
- augustus 2018 t/m september 2020 26 maanden x € 2,15
- oktober 2020 t/m juni 2021 9 maanden x € 2,30
- juli 2021 1 maand x € 2,70
2.11.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft bij antwoordakte laten weten dat zij ten aanzien van hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit kader naar voren heeft gebracht, geen opmerkingen heeft.
2.12.
Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] niet inhoudelijk heeft weersproken hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar voren heeft gebracht, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de bankkosten tot en met juli 2021 € 273,60 bedragen hebben.
BsGW
2.13.
Inzake de aanslagen BsGW heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de aanslagen 2013 tot en met 2021 overgelegd. De aanslag van 2012 ontbreekt, maar is op 22 mei 2013 betaald ten laste van de gezamenlijke rekening van partijen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft berekend dat in totaal een bedrag van € 17.386,62 aan BsGW is betaald. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft naar voren gebracht dat de afzonderlijke bedragen zijn als volgt zijn betaald:
Jaar Aanslag Betalingen ten laste van e/o rekening van partijen
2012 € 1.651,43 22 mei 2013 € 1.651,43;
2013 € 1.538,32 30 maart € 769,16 en € 28 april € 65,53;
2014 € 1.621,71 5 maart € 1.621,71;
2015 € 1.588,70 13 en 15 april € 158,87 (2x), 3 mei € 158,87 (2x);
2016 € 1.604,11 16 maart € 1.604,11;
2017 € 1.698,86 31 maart € 1.698,86;
2018 € 1.788,64 30 maart € 1.788,64;
2019 € 1.977,05 april e.v. (maandtermijnen ad) € 199,71 / € 199,70
2020 € 2.020,70 augustus e.v. (maandtermijnen ad) € 336,78/-,79;
2021 € 1.897,10 maart e.v. (maandtermijnen ad) € 189,71.
Totaal € 17.386,62
2.14.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft bij antwoordakte laten weten dat zij ten aanzien van hetgeen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in dit kader naar voren heeft gebracht, geen opmerkingen heeft.
2.15.
Nu [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] het vorenstaande niet betwist, zal de rechtbank als vaststaand aan nemen dat € 17.386,62 betaald is aan kosten BsGW.
Conclusie totale kosten pand
2.16.
Gelet op het vorenstaande staat tussen partijen vast dat de totale kosten verbonden aan het pand € 53.051,03 (€ 13.981,70 + € 21.409,11 + € 273,60 + € 17.386,62) bedragen.
beslissing 5.3. onder a) van het vonnis van 4 mei 2022
(terug)betaling € 11.752,36 door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met eigen middelen aan huurders
2.17.
Bij vonnis van 4 mei 2022 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] toegelaten te bewijzen dat hij het resterende bedrag van € 11.752,36 met eigen middelen heeft voldaan aan de huurders.
2.18.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bij akte een rekeningafschrift van 28 februari 2019 (productie 23) overgelegd. Met verwijzing naar dit rekeningafschrift stelt hij op 22 februari 2019 uit eigen middelen € 11.528,47 voldaan te hebben aan de huurders.
2.19.
De rechtbank stelt vast dat op dit rekeningafschrift van 28 februari 2019, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
‘(…).
22-02 SEPA Overboeking € 11.528,47
IBAN: (…)
BIC: (…)
Naam: STG DERDENGELDEN ADVOCATEN KANTOOR [naam 1]
Omschrijving: [naam 2] en [naam 3] / [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zaaknummer 20170049
2.20.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft bij antwoord-akte laten weten dat, hoewel het bedrag genoemd in het vonnis en het bedrag dat blijkens het door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als productie 23 ingebrachte rekeningafschrift is betaald niet exact overeenkomen, zij hieromtrent geen opmerkingen heeft.
2.21.
Gelet op het overgelegde bewijs en de reactie van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] is de rechtbank van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bewezen heeft dat hij een bedrag van € 11.528,47 aan de huurders betaald heeft. Voor het overige (het verschil tussen € 11.752,36 - € 11.528,47) is het bewijs niet geleverd.
beslissing 5.3. onder c) van het vonnis van 4 mei 2022
verrekening met een bedrag van € 24.389,94
2.22.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 mei 2022 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij ruimschoots € 24.398,94 contant betaald heeft aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vanwege huurinkomsten. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bij akte laten weten geen verder bewijs van deze contante betalingen over te leggen. Hij heeft geen namen van partijen opgegeven om te worden gehoord als getuigen.
2.23.
De rechtbank overweegt dat nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij € 24.398,94 contant heeft betaald aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , zijn beroep op verrekening ter grootte van € 24.398,94 zal worden afgewezen.
beslissing 5.3. onder b) van het vonnis van 4 mei 2022
verrekening met betalingen vanaf en/of rekening van € 10.370,00 aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie]
2.24.
Met betrekking tot het beroep op verrekening van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met betalingen vanaf de en/of rekening van partijen ter grootte van € 10.370,00 heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 4 mei 2022 geoordeeld dat dit beroep op verrekening opgaat voor een bedrag van € 3.020,00 (zie r.o. 4.46.2) en voor een bedrag van € 3.850,00 (zie r.o. 4.47.). De rechtbank heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in het kader van dit geschilpunt in het tussenvonnis van
4 mei 2022 nog bewijs opgedragen van de stelling dat hij in september 2012 een bedrag van € 2.500,00 contant aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] heeft voldaan vanwege huurinkomsten. Ook heeft de rechtbank [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verzocht zich er over uit te laten of hij vanwege die bewijsopdracht onderzoek door een deskundige noodzakelijk acht.
2.25.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bij akte geen bewijsstukken overgelegd in verband met het aan hem opgedragen bewijs. Ook heeft hij de rechtbank niet verzocht om getuigen te mogen horen. De rechtbank begrijpt uit de inhoud van zijn akte dat hij de rechtbank verzoekt om bewijs van zijn stelling te mogen leveren middels een deskundigenonderzoek naar de handtekening op de kwitantie die is overgelegd als productie 15 bij akte uitlaten van
1 september 2021 aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] .
2.26.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] betwist dat partijen ooit gebruik hebben gemaakt van een kwitantie. Uit het dossier blijkt volgens haar dat partijen nooit gebruik hebben gemaakt van een kwitantie. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] betwist dan ook dat zij een handtekening op de bewuste kwitantie heeft gezet. Zij refereert zich wat betreft de vraag of een deskundigenbenoeming nodig is, zo begrijpt de rechtbank, aan het oordeel van de rechtbank.
2.27.
Het gaat bij dit geschilpunt over de vraag of een onderhands akte, die wordt tegengeworpen aan een persoon wiens handtekening volgens degene die zich op dat stuk beroept, daarop is gesteld, bewijskracht heeft tegenover die persoon. Daarvoor is ingevolge art. 156 lid 1 Rv vereist dat het stuk is bestemd om tot bewijs te dienen en is ondertekend door de partij tegen wie het als bewijsmiddel wordt gebruikt. Uit art. 159 lid 2 Rv blijkt dat een onderhandse akte bewijskracht mist indien de ondertekening door de partij tegen wie die akte dwingend bewijs zou opleveren, stellig ontkent dat de onder het stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is, zolang niet bewezen is van wie die handtekening afkomstig is. Dat is hier het geval. Nu het hier gaat om een onderhandse akte, die [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als bewijsmiddel wil gebruiken, rust op hem de bewijslast van de stelling dat de handtekening op de kwitantie van september 2012 van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] afkomstig is. Op hem rust dus het bewijsrisico van de echtheid van de betwiste handtekening.
2.28.
De rechtbank ziet, nu andere bewijsmiddelen niet zijn aangedragen door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , aanleiding om een deskundigenbericht te gelasten omtrent de echtheid van de handtekening op de betreffende kwitantie.
2.29.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. De rechtbank stelt partijen voor als deskundige te benoemen
W. de Jong (bereikbaar via The Maastricht Forensic Institute, postbus 616, 6200 MD Maastricht). Deze deskundige staat geregistreerd in het Landelijk Register voor Gerechtelijk deskundigen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich er over uit te laten of zij kunnen instemmen met deze persoon. De deskundige heeft de rechtbank laten weten dat het hem vrijstaat om deze zaak in behandeling te nemen. De deskundige heeft via The Maastricht Forensic Institute bij brief van 29 november 2022 gericht aan de rechtbank zijn onderzoeksopzet beschreven. Deze brief is gehecht aan dit vonnis.
2.30.
De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de deskundige te stellen:
1. Kunt u vaststellen of en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening op de kwitantie van (19?) september 2012 (productie 15 bij akte uitlaten van 1 september 2021 aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ) van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] afkomstig is?
2. Op grond van welke onderzoeksbevindingen bent u tot uw conclusie gekomen?
3. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn?
2.31.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over de vraagstelling en het door de deskundige te gebruiken vergelijkingsmateriaal uit te laten. Ook wenst de rechtbank van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te vernemen of hij beschikt over de originele kwitantie.
2.32.
De rechtbank heeft een offerte opgevraagd bij de beoogd deskundige. Deze heeft bij brief van 29 november 2022 laten weten dat de kosten van forensisch schriftonderzoek in deze zaak op circa € 3.117,00, nog te vermeerderen met 21% btw worden geschat. De offerte zal de rechtbank ter goedkeuring aan partijen voorleggen, waarna zij bij akte kunnen reageren.
2.33.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangsstandpunt dat het voorschot door de eisende partij dient te worden betaald. Het voorschot dient derhalve door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te worden betaald. De rechtbank wenst van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te vernemen, nu hij het voorschot moet betalen, en de bewijslast en het bewijsrisico bij hem liggen of hij, gelet op de hoogte van het voorschot in relatie tot het bedrag van € 2.500,00 dat onderwerp is van debat, daadwerkelijk tot bewijslevering wil overgaan of dat hij bij nader inzien besluit om van bewijslevering af te zien.
2.34.
In afwachting van de aktewisseling houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
in conventie
2.35.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
houdt iedere beslissing aan,
in reconventie
3.2.
verwijst de zaak naar de rol van
4 januari 2023voor akte uitlating partijen over de persoon van de deskundige (r.o. 2.29.), de vraagstelling van de deskundige (r.o. 2.30.), het vergelijkingsmateriaal (r.o. 2.31.), en de hoogte van de offerte van de beoogd deskundige (r.o. 2.32.),
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van
4 januari 2023voor akte uitlating [eiser in conventie, verweerder in reconventie] of hij nog beschikt over de originele kwitantie (r.o. 2.31.) en of hij tot bewijslevering wil overgaan gelet op de omvang van het voorschot (zie r.o. 2.33.),
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AP