ECLI:NL:RBLIM:2022:9883

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
ROE 20/3561
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakterras en balustrade in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 9 december 2022, is het beroep van eisers tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor een dakterras en balustrade beoordeeld. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, had op 30 april 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing van een woonhuis, maar deze werd herroepen op 17 november 2020 na bezwaar van derde-belanghebbenden. De rechtbank oordeelt dat de eisers de motivering van de verweerder om de vergunning te weigeren niet inhoudelijk hebben betwist. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) terecht is geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van daken voor dakterrassen in strijd is met het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’, dat op 18 juni 2013 is vastgesteld. De rechtbank heeft ook het beroep van eisers op het gebruiksovergangsrecht beoordeeld, maar oordeelt dat dit niet slaagt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het dakterras ononderbroken is voortgezet sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat het gebruiksovergangsrecht alleen geldt voor onafgebroken gebruik en dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun standpunt te onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 20/3561

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022in de zaak tussen

[eiseres] ,eiseres, en
[eiser] ,eiser, uit [woonplaats] , hierna: eisers
(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: N. Emre).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] uit [woonplaats] .

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een dakterras en een balustrade op de locatie [adres 1] in [woonplaats] .
Met het primaire besluit van 30 april 2020 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het woonhuis op onderhavige locatie.
Met het bestreden besluit van 17 november 2020 op het bezwaar van derde-belanghebbenden heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning voor het dakterras en de balustrade geweigerd.
Verweerder heeft op het beroep met een verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de derde-partijen.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 28 januari 2020 heeft eiseres een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag ziet onder andere op het realiseren van een dakterras op een gedeelte van het platte dak op de tweede verdieping van de woning en het plaatsen van een balustrade op dit dakterras. Het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras is in strijd met het ter plaatse geldend bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’, vastgesteld op 18 juni 2013 door de gemeenteraad (hierna: het huidige bestemmingsplan).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor wat betreft het dakterras verleend voor de activiteiten “het (ver)bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit ruimtelijke ordening.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning voor het dakterras en de balustrade geweigerd. Als motivering hiervoor heeft verweerder aangegeven dat de gemeente in het algemeen geen dakterrassen op de uitbouwen toelaat vanwege de inkijk bij de buren en de mogelijke geluidsoverlast. Dit kan leiden tot nadelige gevolgen voor het woonmilieu. In uitzonderlijke situaties kan een uitzondering worden gemaakt. Daarbij geldt met nadruk dat het stedenbouwkundige beeld niet mag worden verstoord en geen sprake is van nadelige gevolgen voor het woonmilieu. Dakterrassen dienen zeer zorgvuldig en behoudend beoordeeld te worden. Verweerder is van mening dat, na afweging van alle belangen, door het gebruik van het dakterras nadelige gevolgen voor het woonmilieu van omwonenden kunnen ontstaan. Op het naastgelegen pand aan de [adres 2] wordt op de tweede verdieping geslapen. De huidige bewoner van het pand zal geluidsoverlast kunnen ervaren door het gebruik van het platte dak als dakterras. Ook bestaat er een verhoogde kans op het veroorzaken van geluidsoverlast voor de omgeving omdat het geluid dan verder kan dragen. Verder zorgt precedentwerking ervoor dat verweerder het gebruik van het platte dak als dakterras niet wil toestaan, nu anderen door het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning wellicht ongewenste rechten daaraan kunnen ontlenen. In het bestreden besluit heeft verweerder daarnaast zich op het standpunt gesteld dat het beroep op het overgangsrecht niet slaagt. In het voorgaande bestemmingsplan ‘Maas en Jeker’, vastgesteld op 9 juli 1996 door de gemeenteraad (hierna: het voorgaande bestemmingsplan), is niets over het gebruik van dakterrassen opgenomen. Wel is het gebruik van een plat dak als dakterras op grond van het Bouwbesluit alleen mogelijk indien een veilige afscherming in de vorm van een balustrade aanwezig is. Een dergelijke afscherming is niet aanwezig en is ook nooit aanwezig geweest. Gelet op de afwezigheid van een afscherming mocht het dak niet als dakterras op grond van het voorgaande bestemmingsplan worden gebruikt en valt dit gebruik niet onder het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning voor het dakterras en de balustrade kunnen weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het overgangsrecht van toepassing?
6. Eisers stellen dat in het voorgaande bestemmingsplan niets over het gebruik van een dakterras is opgenomen. Het gebruik van een dakterras was dus niet in strijd met het voorgaande bestemmingsplan. In het huidige bestemmingsplan is het gebruik van een dakterras niet toegestaan. Echter, gelet op het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan mogen eisers het gebruik van het dakterras voortzetten. Dit gebruik bestond immers ten tijde van de inwerkintreding van het huidige bestemmingsplan, is niet langer dan een jaar onderbroken zoals blijkt uit meerdere overgelegde stukken en is naar aard en omvang verkleind. Daarnaast stellen eisers dat zij verweerder niet volgen in zijn standpunt dat er door het ontbreken van een afscherming het gebruik van een dak als dakterras niet mogelijk is. Het is wel mogelijk, maar wel gevaarlijker. Nu het gebruik van het platte dak als dakterras onder het overgangsrecht valt, moet verweerder zich enkel uitlaten over de vraag of een omgevingsvergunning voor de activiteit “het (ver)bouwen van een bouwwerk” moet worden verleend, waarbij geen rekening mag worden gehouden met de nadelige gevolgen voor het woonmilieu voor omwonenden.
6.1.
Partijen zijn het er over eens dat het gebruik van een dak ten behoeve van een dakterras in strijd is met het huidige bestemmingsplan. Voor de beantwoording van de vraag of eisers desondanks gebruik mogen maken van het platte dak als dakterras onder het huidige bestemmingsplan, is dan ook bepalend of dit gebruik door het overgangsrecht wordt beschermd.
6.2.
Het gebruiksovergangsrecht is opgenomen in artikel 34.2 van de regels van het huidige bestemmingsplan. Dit artikel luidt:
“a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.”
6.3.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (hierna: Afdeling) volgt dat in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht rust om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. Daarom is het aan eisers om aannemelijk te maken dat zij een beroep kunnen doen op het gebruiksovergangsrecht zoals neergelegd in artikel 34.2 van de planregels.
6.4.
Eisers hebben de onderstaande stukken overgelegd ter onderbouwing van de bescherming van het overgangsrecht:
  • verbeelding, legenda en planregels van het voorgaande bestemmingsplan;
  • een taxatierapport van onderhavig pand van 11 april 2006;
  • een bouwtekening van [naam] Bouwkundig advies van 22 juni 2010;
  • een verklaring van de vorige eigenaar van 9 juli 2020;
  • een e-mail van de vorige eigenaar van 16 juli 2020;
  • een verkoopbrochure van [naam makelaar] van 2018;
  • een taxatierapport behorend bij de meest recente Woz-beschikking (waardepeildatum 1 januari 2019).
6.5.
De rechtbank gaat er in de eerste plaats van uit dat het huidige bestemmingsplan, vastgesteld op 18 juni 2013, in elk geval in 2013 in werking is getreden. Tussen partijen is in geschil of het gebruik van het platte dak als dakterras al bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan (artikel 34.2, onder a) en zo ja, of dit gebruik ononderbroken is voortgezet (artikel 34.2, onder c).
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van het dakterras op het tijdstip van de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan al bestond. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde verklaring van de vorige eigenaar van het pand blijkt dat hij van 2006 tot 2019 eigenaar en bewoner van het pand was en dat hij, voor zijn verhuizing in juli 2017, geregeld op het dakterras zat. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Dat de vorige eigenaar destijds twee jonge kinderen had en geen sprake was van een veilige afscherming van het dakterras door middel van een balustrade, maakt nog niet dat deze verklaring feitelijk onjuist is. De vorige eigenaar heeft immers in zijn verklaring duidelijk aangegeven dat hij zonder zijn kinderen van het dakterras gebruik heeft gemaakt. Verder kan een dakterras ook zonder een balustrade gebruikt worden.
6.7.
Vervolgens is het de vraag of dit gebruik sinds de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan langer dan één jaar onderbroken is geweest. Uit de overgelegde verklaring van de vorige eigenaar van het pand blijkt dat hij samen met zijn gezin in juli 2017 naar Den Haag is verhuisd en zich daar heeft ingeschreven. Na zijn verhuizing heeft hij het pand als tweede woning aangehouden en overnachtte hij daar, omdat hij zakelijke belangen in Limburg en Duitsland had. Verder blijkt uit de verklaring dat het pand vanaf februari 2018 te koop heeft gestaan en dat gedurende de verkoopperiode voldoende meubels aanwezig waren zodat hij daar geregeld kon verblijven. In de periode 2017 tot en met 2019 heeft hij vaste lasten zoals water en energie laten doorlopen. Hij heeft steeds in de ochtend van het dakterras gebruik gemaakt. In mei 2019 heeft hij voor het laatst in zijn woning overnacht, zoals blijkt uit zijn verklaring.
6.8.
De rechtbank overweegt dat met het gebruiksovergangsrecht wordt beoogd, uit een oogpunt van rechtszekerheid, een op de peildatum bestaand gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met het bestemmingsplan, gedurende een overbruggingsperiode in stand te laten. In het algemeen geldt dat overgangsrecht uitzonderingsrecht is en dat dit daarom beperkt moet worden uitgelegd. Er zijn geen aanknopingspunten dat dit niet geldt voor het hier aan de orde zijnde gebruiksovergangsrecht. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebruiksovergangsrecht alleen onafgebroken gebruik, vóór en na de peildatum, beschermt.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met de verklaring van de vorige eigenaar niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebruik van het platte dak als dakterras op de tweede verdieping sinds de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan niet langer dan één jaar onderbroken is geweest. Daarbij is van belang dat de vorige eigenaar in zijn verklaring onvoldoende concreet heeft verklaard om daaruit af te kunnen leiden dat het gebruik als dakterras ononderbroken is voortgezet. Zo is niet concreet gemaakt wanneer en hoe vaak de vorige eigenaar na zijn verhuizing in juli 2017 in het pand heeft overnacht en of hij bij die overnachting telkens van het dakterras gebruik heeft gemaakt. De vorige eigenaar geeft enkel aan dat hij in de verkoopperiode (vanaf februari 2018) geregeld in het pand heeft verbleven zonder daarbij een nadere onderbouwing te geven. Dat de vorige eigenaar heeft verklaard steeds van het dakterras gebruik te hebben gemaakt, maakt het voorgaande niet anders, nu onduidelijk is wanneer hij in het pand heeft overnacht en dus van het dakterras gebruik heeft gemaakt. Op 8 mei 2019 zou de vorige eigenaar voor de laatste keer in het pand hebben overnacht, maar hieruit blijkt niet dat hij bij die overnachting ook van het dakterras gebruik heeft gemaakt. Verder acht de rechtbank van belang dat uit de door verweerder overgelegde luchtfoto’s van het jaar 2017 en 2019 niet blijkt dat het platte dak als dakterras op de tweede verdieping in gebruik was, nu terrasmeubels ontbraken. Ook de verkoopbrochure van [naam makelaar] uit 2018 leidt niet tot een ander oordeel nu hieruit niet blijkt of en wanneer daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het dakterras. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eisers op het gebruiksovergangsrecht zoals neergelegd in artikel 34.2 van de planregels niet slaagt.
6.10.
Verder overweegt de rechtbank dat, in het geval eisers wel aannemelijk zouden hebben gemaakt dat zij onder het gebruiksovergangsrecht vallen, dit niet met zich meebrengt dat een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] blijkt namelijk dat voor de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan al dan niet een vergunning kan worden verleend wat betreft het mogelijk van toepassing zijn van het overgangsrecht, uitsluitend de bepalingen die betrekking hebben op het bouwovergangsrecht van belang zijn. Het gebruiksovergangsrecht is in dit opzicht niet relevant. Een geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht zou enkel kunnen leiden tot het mogen gebruiken van het dakterras gedurende de periode dat het bestemmingsplan werking heeft en niet tot de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen. Nu eisers de motivering van verweerder om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren inhoudelijk niet hebben betwist, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eisers met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a en c, heeft kunnen weigeren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 9 december 2022
De griffier is verhinderd te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 december 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:115.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:2020:RVS:1867.